Samenvatting Tentamen Burgerlijk Recht II (Verbintenissenrecht)
Week 1: Totstandkoming overeenkomsten
Vermogensrechten
1. Absolute rechten = rechten die tegen een ieder kunnen worden uitgeoefend
2. Relatieve rechten = rechten die tegen een of meer specifieke partijen worden uitgeoefend
- Verbintenissen = een vermogensrechtelijke betrekking tussen twee of meer personen
krachtens welke de een jegens de ander tot een prestatie gerechtigd is en deze jegens
genen tot die prestatie verplicht is
o Het moet gaan om een vermogensrecht (1)
o Het moet gaan om twee of meer personen (2):
o = verschil tussen verbintenissen en andere rechtsplichten!
o Bij een verbintenis gaat iedere verplichting gepaard met een recht.
o Een verbintenis is zowel actief als passief.
o Schuldeiser en schuldenaar alleen dan een verbintenis.
- Andere rechtsplichten
Plicht zonder dat de ander automatisch een recht heeft. Zoals OD = rechtsplicht jegens een
ieder. Hieruit kan een verbintenis voortvloeien.
Verbintenis Rechtsplicht
Rechtsbetrekking Geen rechtsbetrekking
Altijd twee of meer partijen: De schuldenaar en zijn plicht staan
schuldeneiser en schuldenaar = Recht centraal
en plicht
Een tekortkoming is een wanprestatie Schending is een onrechtmatige daad
Opeisbaar (tenzij natuurlijke Alleen vordering bij schending of ten
verbintenis) minste en dreigende schending
Verbintenissen
In de wet staat dat iedere verbintenis moet enige wijze uit de wet moet voortvloeien. Het hoeft dus
niet letterlijk in de wet te staan! Hierin kan men drie bronnen van verbintenissen onderscheiden:
1. Verbintenissen die worden afgesproken bij rechtshandelingen
(Een rechtshandeling is een handeling die gericht is op het teweegbrengen van rechtsgevolgen).
Dit zijn:
Overeenkomsten (6:213 en 248 boek 7 BW)
o Uit de wet vloeit voort dat overeenkomsten tot verbintenissen leiden: 6:213 BW per
definitie een rechtshandeling waarbij een verbintenis ontstaat.
o 6:248 zegt dat ook: (indirect) een ov heeft niet alleen door de partijen overeengekomen
rechtsgevolgen, maar ook die uit de wet, redelijkheid en billijkheid en gewoonte
voortvloeien.
Aansprakelijkheidstelling als bedoeld in 2:403 lid 1 onder f BW
Bekrachtiging (3:69 BW)
Legaat (4:117 BW)
2. Verbintenis door andere rechtsfeiten
Bij een ander rechtsfeit is de wil van de handelende persoon is niet van belang (in tegenstelling tot
rechtshandeling). Bij een rechtshandeling heeft de handelende partij de wil om een rechtsgevolgen
te laten onstaan. Bij andere rechtsfeiten is de wil niet van belang.
Onrechtmatige daad (6:162 BW)
o Voetbal door raam trappen: of je nu de wil had om het raam kapot te maken of niet: er
ontstaat dan een onrechtmatige daad.
, Zaakwaarneming (6:198 BW)
Onverschuldigde betaling
3. Verbintenis door gerechtelijke uitspraak
Veroordeling tot betaling dwangsom of proceskosten (237 e.v. en 611a Rv)
Toekenning van een schadeloosstelling (3:53 BW)
Hoewel in 6:1 staat expliciet dat verbintenissen alleen uit de wet kunnen voortvloeien:
Quint/Te Poel.
Casus: Aannemer stelt een vordering tot ongerechtvaardigde verrijking in. Dit bestond echter nog
niet onder het oude BW.. In beginsel dus geen basis voor een verbintenis tot schadevergoeding.
HR: niet iedere verbintenis hoeft op de wet te steunen. Een verbintenis kan ook onstaan als het in
het stelsel van de wet past en aansluit bij wat er in de wet staat. 6:1 hoef je niet al te streng op te
vatten.
Quint/Te Poel is niet dé oplossing! Stel het blijkt niet uit de wet, dan kan men zich op Quint
te Poel beroepen. De lagere rechter moet dan erkennen dat er nog een andere bron van
verbintenis bestaat – dat zal hij niet heel snel doen. Je kan dit ook onder een OD plaatsen.
Er is dus niet echt een prikkel om een beroep te doen op Quint/Te Poel, want je kunt dit
dus al scharen onder de onrechtmatige daad die al is geregeld in de wet.
Conclusie rechten in het vermogensrecht =
I. Absolute rechten
II. Relatieve rechten
1. Verbintenissen
a. Wet
- Rechtshandeling
- Andere rechtsfeiten
- Gerechtelijke uitspraak
b. Quint/ Te Poel
2. Andere rechtsplichten
Opeisbaarheid
Hoofdregel = iedere verbintenis is in beginsel afdwingbaar/opeisbaar (3:296 BW). Heb je een
vordering, dan kan je nakoming eisen.
Uitzondering = natuurlijke verbintenis = verbintenis zonder rechtsvordering (6:3 lid 1 BW)
Natuurlijke verbintenis
De natuurlijke verbintenis is niet opeisbaar, geen vordering tot nakoming (6:3 lid 1 BW)
Het is wel een verbintenis! Als jij een natuurlijke verbintenis nakomt, dan is dit geen
onverschuldigde betaling!
Ontstaat door:
Sub a: De wet of een rechtshandeling onthoudt de afdwingbaarheid, namelijk bij:
Verjaring. De verbintenis blijft dan verstaan, maar de nakoming vervalt. Door verjaring
ontstaat een natuurlijke verbintenis.
Gentlemen’s agreement afspreken dat je een verbintenis niet kunt afdwingen
(gentlemen’s agreement). Wel verplichtingen, maar niet afdwingbaar.
Morele verplichting je leent een fiets en hij wordt gestolen. Ook al was jij een goed
bruiklener (nodige zorg betracht), koop je een nieuwe fiets. Je hebt geen verplichting om
schadeloos te stellen, maar moreel doe je het wel. Dit is een morele verbintenis die een
natuurlijke verbintenis is (6:3 sub b BW)
,Totstandkoming van overeenkomsten
- Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en de aanvaarding daarvan (6:217 lid 1
- Aanbod en aanvaarding = rechtshandelingen (gericht op een ov en ov heeft rechtsgevolg).
- Rechtshandeling 3:33 BW. Een rechtshandeling vereist een wil en een verklaring.
Aanbod is een rechtshandeling en vereist dus een wil en verklaring én aanvaarding is een
rechtshandeling en vereist ook een wil en verklaring. De verklaring is vormvrij (3:37 lid 1).
Aanbod
Een aanbod is:
een vormvrij voorstel tot het sluiten van een overeenkomst;
het moet de bedoeling zijn om deze overeenkomst door aanvaarding tot stand te laten komen.
het moet voldoende bepaalbaar zijn (staat niet in 3:33, maar in 6:227 BW).
o De wet eist niet dat de verplichtingen in de overeenkomst volledig bepaald zijn: niet alle
details hoeven duidelijk te zijn. De inhoud van de verbintenis moet bepaalbaar zijn!
o Denk ook aan: 7:4 BW. Een koopovereenkomst zonder koopprijs = redelijke prijs. Wanneer
men niets afspreekt over de prijs, dan wordt de koper geacht een redelijke prijs te betalen.
Het betekent niet dat de overeenkomst onvoldoende bepaalbaar is en niet tot stand komt.
Gericht
Daarnaast moet aanbod ook gericht zijn aan degene met wie een partij een overeenkomst wilt
sluiten. Dit kan een vereiste zijn, maar dat hoeft niet altijd.
Vaak is de eis van gerichtheid niet zo streng, denk aan openbaar aanbod:
Webshop die films aanbiedt: voorraad is onbeperkt. Het aanbod is niet concurrerend.
Verkopen van soortzaak, zoals sokken. Sprake van een beperkte voorraad. Dus aanbod
rechtsgeldig – zolang de voorraad strekt. Maakt niet uit aan wie het aanbod is gericht.
Wel indien:
Verkopen aan mevrouw X, maar ik geef het aanbod aan mevrouw Y. Doe ik dan een aanbod?
Nee: dat aanbod moet als zodanig aan mevrouw X worden gericht.
Specius-zaak (Hofland/Hennis). Hier is de eis van gerichtheid streng!
Ongericht aanbod + individueel bepaalde zaak = uitnodiging om in onderhandeling te
treden. Nog géén aanbod!
De HR zegt dat in beginsel er slechts sprake is van een uitnodiging van het doen van een
aanbod. Kan dus anders zijn indien aanbod heel specifiek is!
o Wilt degene die verkoopt dat het een aanbod is?
o Indien in de advertentie staat: we gaan het verkopen door op datum X methode Y
te gebruiken en wie dan de hoogste prijs biedt heeft gewonnen. In dat geval is het
wel gericht en ontstaat er ook een aanbod (dan blijkt dat uit advertentie).
Aanvaarding
Aanvaarding vereist:
een verklaring; een vormvrije acceptatie van een gelding aanbod
Dit moet wel altijd gericht zijn: tot de aanbieder
En er moet een wil zijn: namelijk gericht op het totstandkomen van de overeenkomst
De aanvaarding sluit aan bij het aanbod (6:225 BW)
Wilsovereenstemming
Hoofdregel van 3:33 of 6:217: geen wilsovereenstemming, dus geen overeenkomst.
Belangrijk is dus dat aanvaarding moet aansluiten: er moet wilsovereenstemming zijn.
*Maak op tentamen schema wat wilt X en Y? En wat verklaart X en Y?
In het geval er dezelfde wil is tussen partijen, maar een andere verklaring
= wilsovereenstemming dus een overeenkomst!
Als partijen iets willen, maar hetzelfde verklaren dan:
, = geen wilsovereenstemming dus geen overeenkomst.
Máár de wilsleer van 3:33 BW wordt gecorrigeerd door de wilsvertrouwensleer van 3:35 BW.
Dit is enkel van toepassing indien: ‘u denk iets van mijn wil, op basis van mijn verklaring’.
Het vertrouwen is gericht op de wil van de handelende partij
Het vertrouwen is opgewekt door toedoen van de handelende partij:
‘een verklaring of gedraging’
Het vertrouwen is gerechtvaardigd: de wederpartij heeft het niet alleen opgevat, maar
heeft het redelijkerwijs ook zo mogen opvatten
Gevolg: de inhoud van de rechtshandeling komt overeen met het vertrouwen van de wederpartij.
Wilsvertrouwensleer (3:35 BW)
Het kan ook zijn dat beide partijen van een andere betekenis uitgaan. In dat geval komt niet enkel
de wil niet overeen, maar ook het vertrouwen niet: HR: Misverstand.
Erckens was eigenaar van stuk grond en verkocht dit aan gemeente Bunde. Gemeente Bunde
verkocht dit weer aan particulieren. De gemeente Bunde zou de belastingschade van Erckens
vergoeden Erckens dacht 548.000 gulden, de gemeente Bunde ging uit van 2000 gulden. Beide
partijen zeggen hetzelfde, maar bedoelen iets anders.
Beide partijen gaan van een andere betekenis uit. Niet alleen de wil komt niet overeen, maar
het vertrouwen komt ook niet overeen
In dergelijke gevallen moet de rechter besluiten wie gerechtvaardigd heeft vertrouwd.
3:35 BW toepassen over en weer. Hier kunnen 3 situaties onstaan, namelijk:
o Bunde heeft niet gerechtvaardigd vertrouwd
te makkelijk uitgegaan wat de gemeente met belastingschade bedoelde
o Erckens heeft gerechtvaardigd vertrouwd
te makkelijk uitgegaan van wat Bunde met belastingschade bedoelde
o Bunde en Erckens hebben beide niet gerechtvaardigd vertrouwd
beide zijn er te makkelijk vanuit gegaan wat belastingschade nu betekent. In dat geval:
Gevolg = geen overeenkomst.
De ‘geen overeenkomst uitkomst’ is echter alleen gerechtvaardigd als:
o beide partijen niet gerechtvaardigd vertrouwden
o en zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst ook niet zouden contracteren onder
andere voorwaarden.
- Als de rechter vaststelt dat de partijen ten tijde van het sluiten van de ov ook andere
voorwaarden hadden geaccepteerd, dan heeft hij de vrijheid om de overeenkomst op
die manier uit te leggen. In dat geval kan de rechter ook een middenweg opleggen.
In de andere situaties is het een kwestie van uitleg.
Week 1: Vertegenwoordiging
Tot nu toe zijn we steeds uitgegaan dat steeds 2 partijen betrokken zijn.
Soms is de situatie echter ingewikkelder: iemand handelt dan niet namens zichzelf, maar namens
een ander.
Vertegenwoordiging
Directe, onmiddellijke of eigenlijke vertegenwoordiging = het handelen in naam van de
ander = volmacht (3:60 lid 1 BW)
Middellijke vertegenwoordiging = handelen in eigen naam, maar in opdracht van een ander
= geen vertegenwoordiging in zin van de wet!
Volmacht 3:60 lid 1 BW
Bevoegdheid en géén overeenkomst = eenzijdige rechtshandeling
Hoe wordt dit verleend? 3:60 lid 1
,Dan wordt niet de tussenpersoon, maar de achterman gebonden (3:66 lid 1 BW)
Voorwaarden:
1. Vertegenwoordigingsbevoegdheid
- Een vertegenwoordigingsbevoegdheid moet aanwezig zijn
- Er moet zijn gehandeld binnen de grenzen van zijn
vertegenwoordigingsbevoegdheid
2. Vertegenwoordigingskwaliteit
In naam handelen van de volmachtgever: niet de bedoeling jezelf, maar de volmachtgever
te binden.
Een volmacht uitoefenen is dus een rechtshandeling: je moet de wil hebben niet jezelf
maar een ander te binden. Deze wil moet dus ook blijken uit een verklaring. Is er
onduidelijkheid over de wil van de handelende persoon dan: 3:35 BW.
Gevolgen: een binnen de grenzen van zijn bevoegdheid verrichte rechtshandeling in naam van de
volmachtgever treft in haar gevolgen de volmachtgever.
In opdracht van een ander in eigen naam handelen of vertegenwoordiging (volmacht)?
HR: Kribbebijter: Dat hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben
verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten
afleiden (wilsvertrouwensleer)
De omstandigheid dat iemand ten behoeve of voor rekening van een ander handelt, betekent
niet automatisch dat uit naam (volmacht) van een ander wordt gehandeld. (HR: Kribbebijter)
o (HR: Baby Joost) Ouders die een medische behandeling voor hun kind zijn
overeengekomen. De ouders handelen dan in naam van hun kind: deze volmacht mag
je wel aannemen.
Indien in opdracht van een ander in eigen naam is gehandeld, kán het aannemen van volmacht
door een derde wél gerechtvaardigd zijn (3:61 lid 2). Indien:
Rechtshandeling is verricht in naam van een ander
Vertrouwen derde m.b.t. bestaan volmacht
Vertrouwen is opgewekt door de achterman
Gevolg: het vertrouwen in een volmacht (handelen uit naam) is gerechtvaardigd.
Let op: geldt niet bij andere vormen van vertegenwoordiging (3:78 BW) In dat geval 3:35 van
toepassing!
De achterman is in beginsel alleen verantwoordelijk voor het vertrouwen dat hij zelf heeft
opgewekt.
3:61 lid 2 BW is echter ook mogelijk zonder verklaring of gedraging van de achterman (ING/Bera).
De volmacht moet dan blijken uit:
Feiten en omstandigheden voor risico van de achterman komen
waaruit naar verkeersopvattingen een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan
worden afgeleid. Zoals:
- Tussenpersoon is bij achterman betrokken
- Bankafschriften zijn op verzoek van de achterman naar de tussenpersoon gestuurd.
Of: (Van Zundert/Kort)
- Gebruik briefpapier achterman (dit hoeft nog niet perse te leiden tot het aannemen van
vertegenwoordigingsbevoegdheid)
- Gezamenlijk optreden van de achterman en de tussenpersoon of een zusterbedrijf
waarvoor de tussenpersoon wel vertegenwoordigingsbevoegd is.
Is dus een uitbreiding van 3:61 lid 2! De derde kan dat niet worden verweten, het is een
toerekening naar risico.
, Máár let wel op: HR: Aventura: een volmacht kan niet enkel worden aangenomen op
verklaringen van de handelende persoon. Er moeten feiten en omstandigheden zijn die
voor risico van de achterman komen.
Géén vertegenwoordigingsbevoegdheid
3:70 BW: Hij die als gevolmachtigde handelt zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid, moet
instaan voor het bestaan en de omvang van de volmacht. (dus wel vertegenwoordigingskwaliteit,
maar geen bevoegdheid).
Echter (Globe/Provincie Groningen)
Het onbevoegdelijk handelen in naam van een ander kan slechts als onrechtmatig worden
aangemerkt indien het geschiedt op een wijze of gepaard gaat met omstandigheden, waaruit
voortvloeit dat het optreden van de onbevoegde vertegenwoordiger in strijd is met hetgeen in het
maatschappelijk verkeer betaamt.”
o Expres overschrijden of bewust handelen zonder enige bevoegdheid = onrechmatig
o Per ongeluk een bevoegdheid overschrijden = niet onrechtmatig
- De achterman kan schadevergoeding op grond wanprestatie (binnen contract) of
onrechtmatige daad (buitencontractuele aansprakelijkheid) bij de tussenpersoon indien
hij wel gebonden wordt.
Onderscheid artikelen gerechtvaardigd vertrouwen:
• 3:61 lid 2: de derde kan een beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen in het bestaan
van de vertegenwoordigingsbevoegdheid als dit is opgewekt door een verklaring of
gedraging van de achterman.
• 3:35 BW: de geadresseerde kan een beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen in het
bestaan van een rechtshandeling met een bepaalde strekking als dit is opgewekt door
een verklaring of gedraging van de handelende persoon
• 3:36 BW: de derde kan een beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen in het ontstaan,
bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking jegens degene die dit door
middel van een verklaring of gedraging heeft opgewekt
Week 2: Oneerlijke handelspraktijken B2C
1. Oneerlijke handelspraktijk (6:193b BW)
= Implementatie van Europese richtlijn
• Twee doelen: interne markt en consumentenbescherming.
• Als consumenten overal in Europa goed beschermd zijn dan kunnen de lidstaten niet meer
zeggen: wij willen dit niet want wij willen onze consumenten beschermen. Overal zijn
strenge regels, maar ze zijn wel hetzelfde = hoog niveau van consumentenbescherming
• Middel: (maximum)harmonisatie (art. 4). De lidstaten mogen niet verdergaande
bescherming bieden! (4 VWEU). Als HvJ zegt dat het mag kan een land dat niet verbieden.
Geldt enkel voor B-C relaties art. 6:193b lid 1 BW)
• Definities in 6:193a BW:
Consument en handelaar restrictief interpreteren. Stel dat een Bakker kiest om een auto te
kopen voor zijn bedrijf. De Bakker heeft net zo weinig kennis over auto’s dan een gemiddelde
consument. Echter – omdat hij deze auto koopt om zijn bedrijf uit te oefenen – handelt hij niet
als consument maar als handelaar. Hij krijgt dan niet de bescherming die de consument hier
van zou krijgen.
een handelspraktijk = iedere handeling of omissie kan een handelspraktijk zijn! Je moet dit
ruim interpreteren. Het moet wel rechtstreeks verband houden met het leveren van een product
aan een consument.
product: goed, elektriciteit daaronder begrepen, of dienst;