1. Legaliteit
Functies staatsrecht:
Constituerende of instellingsfunctie (richt de ambten in)
Attribuerende of bevoegdheid verlenende functie (toekennen van bevoegdheden)
Regulerende of matigende functie (beperken van bevoegdheden).
Functies volgens Kortman:
1. Het legaliteitsbeginsel: al het overheidsoptreden moet berusten op kenbare en voldoende
specifieke regels.
art. 1 Gw, art. 16 Gw, 1 WvS art. 88 Gw (kenbaarheid van wetten).
Meerenberg-arrest en Fluoridering-arrest;
2. Voorafgaande algemene regel: In enig positiefrechtelijk voorschriften’ komt tot uitdrukking dat
de regel op grond waarvan de overheid optreedt, aan dat optreden vooraf moet gaan. Niet
alleen abstract en voor herhaalde toepassing, maar ook aan het overheidsoptreden voorafgaan
(rechtszekerheid) artikel 16 Gw en art. 1 Sr;
3. Scheiding regelgeving en uitvoering: een ander ambt stelt regels vast, dan het ambt dat
regels uitvoert. In Nederland wordt hier maar beperkte mate aan voldaan: ministeriële
regelingen en amvb’s komen van de regering. Komt ook bij dat de regering de uitkomst van de
Kamer voor een groot deel beheerst: de fracties waarop het kabinet steunt zal niet snel
wetsvoorstellen wijzigen. art. 57 Gw;
4. Democratieprincipe/-beginsel:
Bepaalde besluiten eisen instemming van volksvertegenwoordigers (vastgesteld bij formele wet).
art. 50, 54 Gw; 2 VEU
5. Trias-eis/onafhankelijke rechtspraak: rechtspraak door onafhankelijk ambt
art. 81 Gw, art. 112 Gw, art. 45 Gw, art. 117 Gw; 6 EVRM
6. Klassieke grondrechten: artt. 1 – 23 Gw: VEU, EVRM en Handvest van de Europese Unie
Klassieke grondrechten: de burgerlijke en politieke rechten. Dit zijn onder andere het
kiesrecht, vrijheid van meningsuiting, recht op privacy, godsdienstvrijheid en het
discriminatieverbod.
Sociale grondrechten: de economische, sociale en culturele rechten. Dit zijn onder
andere het recht op huisvesting, sociale zekerheid, gezondheidszorg en onderwijs.
Democratie vs. Rechtstaat
Rechtstaat en democratie ligt niet op één lijn. Democratisch genomen besluiten kunnen totalitair van
aard zijn.
Het democratische idee gaat uit van een fundamenteel vertrouwen in de staatsmacht: immers het
volk beslist.
Rechtstaatsidee gaat uit van fundamenteel wantrouwen in iedere overheidsmacht – ook als de wil
van het volk aan die macht ten grondslag ligt – die door waarborgen begrens moet worden.
Rechtstaatsidee bekommert zich om de vrijheid van individu en samenleving jegens de overheid,
democratisch idee heeft betrekking op de dragers van overheidsbevoegdheden.
Democratie betreft de invloed van de onderdaan op besluiten van de overheid. Hier zijn twee
uitersten voor te vinden:
o Enkel besluiten die door volk zelf zijn genomen binden de onderdanen (volledige
rechtstreekse democratie komt echter nergens voor! Wel referenda, etc.).
o Anderzijds dat de constitutie en wijzigen ervan berust op een uitspraak van de
onderdanen of door hen gekozen vertegenwoordigers.
De meeste westerse staten bezitten tussenvorm: enige mate van volksinvloed op de
totstandkoming en wijziging van de constitutie en de overige wetgeving is verzekerd.
Directe democratie op centraal niveau kent Nederland niet! Slechts vormen representatieve
democratie. De regelstellende bevoegdheid berust bij ambten wier leden rechtsstreek zijn
gekozen (Tweede Kamer), indirect zijn gekozen (Eerste Kamer) en bij ambten waarvan de leden -
behoudens de Koning- verantwoording aan de Kamers verschuldigd zijn.
, In verband met het element van de democratie zijn niet enkel verkiezingen van belang. Ook
openbaarheid van bestuur en de vergadering van volksvertegenwoordiging, alsmede vrijheid van
meningsuiting in de politiek.
Zwakte van stelsel: meerderheid die aan macht komt, kan volgens het positie constitutionele recht
besluiten dat minderheden niet meer aan de macht mogen komen en vervolgens de rechtstatelijke
waarborgen te gaan uithollen. In een puur formele opvatting van de democratie is daar niets aan
te doen. Democratie kan op democratische wijze worden afgeschaft.
In Duitsland ‘streitbare Demokratie’ (20 lid 4 GG) : minderheden of individuen zijn gerechtigd (met
geweld) zich te verzetten tegen opheffing van democratie.
Een democratie zal slechts kunnen standhouden indien zij gedragen wordt door het gros van de
ambtsdragers en onderdanen. Een rechtstaat kan slechts overleven, als de democratische
besluitvorming bepaalde minimumwaarborgen in acht neemt, zelfs al zou de meerderheid die
waarborgen liever afschaffen.
2. Het Statuut
Algemene bepaling / Preambule bij constitutie
Algemene bepaling = ziet toe op terminologie en begrippen en heeft juridische status. Ziet toe op de
overheid.
Voorstel tot algemene bepaling die democratie, de rechtstaat en de grondwetten waarborgt.
(legaliteit, machtenscheiding, onafhankelijke rechtspraak, grond- en mensenrechten).
Gevolg is dat er ondergrens wordt gesteld aan deconstitutionalisering van bepaalde zaken
wijzigingen/intrekkingen kunnen niet zover gaan dat daarmee drie voornoemde beginselen
niet worden gewaarborgd.
Preambule = voorverklaring waarin de waarden die ten grondslag liggen aan de grondwet worden
uitgezet. Kan niet achteraf. Geen juridische status.
Het Koninkrijk vormt een staatsrechtelijk samenwerkingsverband van landen dat trekken heeft van
een federale staat, maar dan wel een zeer eigensoortige.
Koninkrijk = Nederland (+ Bonaire, Sint Eustatius en Saba), Aruba, Sint-Maarten en Curaçao.
Onder Nederland vallen de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).
BES-eilanden maken deel uit van het staatsbestel van Nederland (132a Gw).
BES-eilanden zijn bijzondere gemeenten met status van openbaar lichaam (132a jo. 134
Gw) = bijzondere positie van de BES-eilanden (status sui generis). Geen gewone
gemeenten omdat ze niet in de EU liggen. Gewone wetgeving is dus ook van toepassing in
de BES-eilanden. In lid 4 wordt de uitzonderingen toegestaan (hoogte uitkeringen bv.)
Koninkrijk is geen typische federatie!
Een federatie is een verband van deelstaten. Deelstaten regelen zelf heel veel: hebben
een eigen grondwet. Deelstaten werken samen door federale ambten die zich inzetten voor
de federatie. Hierboven staat een federale grondwet.
Typische federate heeft dus federale ambten voor uitoefenen van bevoegdheden. Dat is in
het Koninrijk niet! Nederland heeft groot overwicht: bevoegdheden worden uitgevoerd door
Nederlandse Ambten. Dat doet af aan het federale karakter. Statuut staat wel hoger dan
Nederlandse Gw.
Formeel kent het Statuut een Kroon van het Koninkrijk, een ministerraad en een Raad van
State. De Kroon en RvS = de Nederlandse Kroon en RvS. De Nederlandse ministerraad
fungeert als ministerraad voor het Koninkrijk, aangevuld met gevolmachtigde ministers van
de andere landen.
Koninkrijksambten
1. De kroon van het Koninkrijk (1a Statuut, 2 en 4 Statuut)
2. De rijksministerraad (7 en 10 Statuut) = alle Nederlandse ministers + gevolmachtigde
ministers Aruba, Curaçao en Saba
3 gevolmachtigde ministers ( elk voor 1 ander land dan Nederland)
, In het kabinet zitten 16 ministers
De gevolmachtigde ministers hebben niet veel invloed, omdat zij in de minderheid zijn.
12 Statuut indien bezwaar gevolmachtigde minister, vind overleg plaats mét
Nederland overwicht
Reglement van orde van de ministerraad,
3. Koninkrijksregering (2 lid 1 Statuut) = Koning + rijksministerraad.
De besluitvorming vindt plaats in de ministerraad, dus via de gemachtigde ministers
hebben de landen iets invloed.
4. Raad van State van het Koninkrijk (artikel 13 Statuut)
5. Koninkrijkswetgever = De Nederlandse Wetgever (Staten Generaal + de regering).
o De Gevolmachtigde ministers mogen niet meestemmen, zij behoren namelijk niet
tot de Staten-Generaal.
o Gevolmachtigde ministers heeft hier een rol in 17 en 18 Statuut.
6. Hoge Raad (23 Statuut)
o Doet ook cassatiezaken die spelen in andere landen.
Rijkswetprocedure: 5 lid 3 + 15 t/m 22 Statuut
Gewone Rijkswetten worden ook wel obligatoire Rijkswetten genoemd. Obligatoir betekent
verplicht.
De Grondwet geeft daarnaast aanvullende voorschriften, die gelden voor zowel ‘gewone’
wetten als rijkswetten (vergelijk artikel 5, eerste lid, van het Statuut).
4 lid 2 en 14 Statuut
1. Wetsvoorstel wordt behandeld in de rijksministerraad.
o Bezwaar indienen door Gevolmachtigde ministers, conform art. 12 Statuut.
o Overleg conform art. 12 lid 3 Statuut als laatste redmiddel.
o Overleg is tussen de MP, twee ministers van Nederland en de gevolmachtigde minister
en een andere afgevaardigde. Het is dus drie van NLD tegen twee van het andere land.
Er is dus altijd een overwicht van Nederland.
2. Advies van de Raad van State van het Koninkrijk (art. 13 Statuut).
3. Voorstel wordt ingediend bij de Tweede Kamer en tegelijkertijd toegezonden aan de
parlementen van Aruba, Curaçao en St. Maarten, de Konink doet dit (art. 15 Statuut).
4. De parlementen van de eilanden kunnen schriftelijk verslag insturen en de gevolmachtigde
minister kan deelnemen aan de beraadslaging in de Tweede kamer en de Eerste kamer.
Hij kan inlichtingen geven m.b.t. het standpunt van zijn land en amendementen indienen
waarover de Tweede kamer zal stemmen (art. 17 en 18 Statuut). Omdat de
gevolmachtigde ministers geen lid van het parlement zijn moeten amendementen via de
voorzitter worden ingediend. Ook kunnen afgevaardigden en bijzonder gedelegeerden
worden uitgenodigd.
5. De gevolmachtigde minister kan zich tegen een wetsvoorstel keren. De behandeling wordt
dan aangehouden indien minder dan 3/5 e van de Tweede kamer met het wetsvoorstel
instemt.
6. De dominantie van Nederland is buitengewoon sterk in het Statuut is vastgelegd. De
ambten van Nederland hebben meer macht bij Rijkswetgeving, de andere landen hebben
7. nagenoeg geen invloed.
Consensusrijkswetprocedure: artikel 38 Statuut.
Consensusrijkswet = eigenlijk een landsaangelegenheid, waarvan de landen gezamenlijk
bepalen dat het handig is om de wet in het Koninkrijk breed te regelen. Nederland, Aruba en
Sint-Maarten kunnen onderling regelingen treffen over landsaangelegenheden. In onderling
overleg wordt overeenstemming tussen de regeringen bereikt. Het is dus een eigen