Proloog
→ Tijd voor tijd: Tijd is een abstract begrip. Tijd verstrijkt en verdwijnt. Er zijn 3 soorten
tijd:
● De alledaagse tijd → De wijze waarop tijd is ingedeeld verschilt per cultuur.
Bij alledaagse tijd kun je denken aan de zonsopgang en ondergang,
verschillende seizoenen en tijd uitgedrukt in uren, minuten, seconde, etc.
Dit is dus hoe de tijd is van de natuur.
● Dagelijkse tijd → Tijd die wij ervaren met behulp van agenda’s, klokken en
afspraken. Het is dus hoe wij de tijd indelen.
● Historische tijd → het verloop van tijd in het verleden en gebeurtenissen die
al geweest zijn.
→ 3 fasen in tijdsbesef van kinderen
● Biologisch (van 0 tot 2 jaar) = Aangeboren (tijd om te slapen, tijd om te eten(ritme)
● Dagelijks (tussen 2 tot 4 jaar) = Niet vanzelf (hoe we dagen in plannen heeft te
maken met afspraken)
● Historisch (tussen 4 en 6 jaar) = Iets is oud iets is nieuw
- Ruimtebesef ontwikkeld eerder dan tijdsbesef
→ The expanding horizons theory → Het idee dat wij leren van dichtbij naar veraf.
Hierbij wordt de wereld keurig geordend stap voor stap. Op deze manier wordt geschiedenis
ook gegeven op de basisschool. Eerst het biologisch en dagelijkse tijdsbesef op een rijtje en
dan krijgen de kinderen pas echt geschiedenis.
Voorstellingsvermogen → Dit noemen we de zogenaamde eigen wereld.
→ Rekenkundig en taalkundig bij geschiedenis
● Rekenkundig → Tijden, chronologisch neerzetten, reeksen en oorzaak-
gevolg
● Taalkundig → Verhalen over het verleden en reconstructies
, 1. Jagers en boeren
1.1 → Het didactische aspect: de lesvoorbereiding
→ Waarom een lesvoorbereiding?
● Om van te voren zoveel mogelijk over het onderwerp te weten te komen
● Hoe beter je voorbereiding, hoe meer aandacht voor de klas
● Een goede voorbereiding is een opstap naar een goede les
● Hoe beter je voorbereiding, hoe flexibeler je kan zijn
→ Lesvoorbereidingen voor geschiedenis
● Erg uitgebreid
● Je doet elke keer weer nieuwe informatie op over allerlei onderwerpen
● Het geeft je steeds meer zelfvertrouwen
● Je gaat boven de stof staan
● gebruik goede bronnen
→ De onderdelen van een lesbeschrijving
● Algemene Gegevens → Hier vermeld je de gegevens van de school, de
groep, de grootte, naam van de leerkracht, datum en indien extra
informatie over de school
l
● Beginsituatie → HIerbij beschrijf je wat de kinderen al aan kennis en
vaardigheden hebben opgedaan. Je schrijft over de zaken die de kinderen
al gehad hebben, de moeilijkheden en aanknooppunten voor nieuwe
dingen. Je moet zorgen dat het uitgebreid wordt opgeschreven, kinderen
kunnen hun kennis opdoen uit verschillende situaties:
1. Thuis kennis = Door de leefwereld.
2. Ervaringen = Interesses
3. Schoolkennis = Verschillende niveaus van kinderen
4. Situatie op school en in de groep = Hoe liggen de kinderen in de groep
,● Doelstellingen → doelen moeten SMART geformuleerd worden
1. Specifiek = concreet beschrijven van het doel, je beschrijft bij GS de vakinhoudelijke
doelen
2. Meetbaar = je kan het beoordelen aan de hand van vooraf te stellen criteria
3. Acceptabel = het leerdoel is voor leerlingen en docenten de moeite waard
4. Realistisch = het doel is haalbaar en is niet te hoog of laag voor de groep
5. Tijdgebonden = het doel is binnen een bepaalde tijd te bereiken en voorzien van een
deadline
Daarnaast heb je nog verschillende soorten lesdoelen om te formuleren voor
leerlingen
1. Cognitieve doelstellingen = welke begrippen en structuren moeten de kinderen naar
aanleiding van de les kennen
2. Doelstellingen op vaardigheidsniveau = wat moeten de leerlingen naar aanleiding
van de les kunnen
3. Product- en procesdoelen = product houdt in dat de kinderen de uitkomst snappen
en proces houdt in dat de kinderen de weg naar de uitkomst snappen, het proces
vindt ook op het langere termijn plaats
4. Persoonlijke doelstellingen = hiermee worden de eigen leerdoelen van de student
bedoeld.
● Praktische voorbereidingen → bij dit onderdeel beschrijf je kort welke acties je
hebt ondernomen om deze les te kunnen geven. Je vermeld hierbij een
aantal dingen:
1. De informatiebronnen
2. leermiddelen die je gaat gebruiken
3. materialen
● Aanbiedingen → Hier komt een beschrijving van de manier waarop je denkt
dat de les moet gaan verlopen
1. Lesonderdelen = de activiteiten, instructie, hulp
2. Zorg voor een inleiding, kern & afsluiting
3. organisatie = hoe begeleid je de les
4. De tijdsduur = hoe lang duurt elk deel
● Achtergrondinformatie → Bij dit onderdeel geef je een overzicht van de kennis
die volgens jou noodzakelijk is om deze les te kunnen geven.
● Evaluatie → Hierbij geef je aan in hoeverre de gestelde doelen zijn bereikt,
hoe de les verliep en welke zaken beter hadden gekund.
● Conclusie → Vat samen wat de belangrijkste opbrengst voor de leerlingen
en voor jou is
, 1.2 → Achtergrondinformatie: Tijd van jagers en boeren
De jagers en boeren is de allervroegste geschiedenis van Nederland (3000 v.Chr.). Dit vind
je voornamelijk door de ijstijden in overstromingen en rivieren. Geschiedenis gaat over de
menselijke cultuur.
→ In de tijd van jagers en boeren zijn 3 stadia te onderscheiden
(prehistorie)
● Jagers en verzamelaars → Dit zijn de oudste bewoners die deden aan jagen
en verzamelen. Dit deden ze meestal in kleine nomadische groepen. Het
was erg succesvol, omdat de natuurlijke ecosystemen niet belast door
werden en de mensen in staat waren om zich te verspreiden. De mensen
konden ook strenge klimaten overleven. Vermoedelijk leefden ze van
noten, zaden en planten (verzamelaars), aangevuld met kleine zoogdieren
(jagers). → Lezen blz. 8 & 9 voor meer kenmerken
Naast de normale jagers, had je ook de rendierjagers. Deze mensen leefden 12.000
jaar geleden na de laatste ijstijd. Zij jaagde met vuurstenen, geweien, been en ivoor.
Veel dieren stierven toch uit door het veranderen van het klimaat en het jagen. Maar
niet alleen de dieren ook andere producten raakte op. Hierdoor moesten ze steeds
weg trekken, alleen moesten ze dan wel alle spullen verhuizen, wat erg zwaar was.
Veel jagers werden ook niet ouder dan 50, door slechte hygiëne, geen medicijnen en
de gevaarlijke jacht.
De temperaturen begonnen ondertussen ook langzaam te stijgen, waardoor de het
ijs smolt, er rivieren ontstonden en planten begonnen te groeien, dit noemen we ook
wel de holoceen.
● De revolutionaire overgang naar de landbouwsamenleving → Door de holoceen
begon langzaam de neolithische revolutie, dit is de overgang van de
nomaden naar de agrarische sector. Doordat er veel producten groeiden,
zoals graan, die de jagers en verzamelaars konden eten, gingen ze zich
vestigen op bepaalde plekken. Hierdoor begonnen ze een opslag te
creëren en kregen ze een voorraad. De groepen werden hierdoor ook
steeds groter, en er ontstonden taakverdelingen en soorten leiders.
Bandkeramiekers → het eerste boerenvolk, zij gaan over het aardewerk en
versierde potten. Daarnaast zorgden ze voor veranderingen in het
landschap.
Hunebedbouwers → dit zijn ook boeren, maar worden ook wel het
trechterwolk genoemd. De hunebedden die dit volk bouwde, werd bedoeld
als grafkelder, waarin de doden van één familie lagen. De familie kreeg
grafgiften en voedsel mee. Hierdoor werden de hunebedbouwers en