Orthopedagogiek een eerste oriëntatie
Hoofdstuk 1 Opvoeden, pedagogiek en orthopedagogiek
1.1 Cultuurverschijnsel
Opvoeden is een cultureel verschijnsel omdat we het in alle culturen en tijden tegenkomen dat
volwassenen kinderen helpen bij hun ontwikkeling.
De cultuur en periode waarin je opgroeit bepaalt grotendeels de opvoeding. De verschillende
achtergronden en samenstelling van gezinnen leveren nieuwe opvoedvormen.
De manier waarop opvoeder met hun kinderen omgaan ligt aan hoe ze zelf zijn opgevoed of welke
theorie ze in geloven. Daarnaast zegt het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind dat
ze recht hebben op goede verzorging, aandacht en goed onderwijs.
1.2 Rechten van het kind
In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is in artikelen vastgelegd welke rechten
een kind heeft in zijn ontwikkeling naar zelfstandigheid. Het verdrag is gebaseerd op de Universele
verklaring van de Rechten de Mens en op 20 november 1989 aangenomen op de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties. Ons land tekende het verdrag op 6 februari 1995.
1.2.1 Kinderrechtenverdrag
De 54 artikelen in het Kinderrechtenverdrag zijn globaal toe te spitsen tot drie categorieën:
1. Recht op onderhoud voeding, gratis onderwijs, zorg en begeleiding bij beperking.
2. Recht op bescherming uitbuiting, verwaarlozing, mishandeling, seksueel misbruik
3. Recht op participatie inspraak, eigen meningsvorming, geloof, leerlingenraad
Elke vijf jaar dient ieder land een rapport aan UNICEF in te leveren over de voortgang van de
naleving. Nederland is in 2015 op de vingers getikt door decentralisatie van jeugdzorg en passen
onderwijs in de praktijk.
1.3 Pedagogiek en opvoeden
1.3.1 Pedagogiek
Pedagogiek is de leer van het opvoeden. De pedagogiek richt zich in haar werkzaamheden op het
‘normale’ kind en op een opvoedingssituatie die een ‘normale opvoedbaarheid’ impliceert.
De praktijk, het handelen binnen de opvoedingssituaties, wordt pedagogie genoemd. Het woord is
samengesteld uit ‘pais’ (kind) en ‘agogein’ (leiden). Het Griekse woord ‘paidagoogia’ betekent dus
eigenlijk: ‘kinderleiding’.
1.3.2 Opvoeden
Opvoeden betekent letterlijk ‘grootbrengen’. Dat wil zeggen dat ouders of verzorgers het kind
begeleiden naar zelfstandigheid. Het kind staat open voor het opdoen van ervaringen binnen het
opvoedingsproces. Opvoeder en kind beïnvloeden elkaar daarbij; er is sprake van een wisselwerking,
van interacties tussen beiden. Op welke wijze het kind zich ontwikkelt is afhankelijk van zowel
interne als externe factoren:
- Interne factoren aanleg (erfelijkheid), eigenschappen vanaf de geboorte meegekregen
- Externe factoren het milieu waarin het kind opgroeit
Wat is opvoeden eigenlijk?
Omgang
Het kind is sterk afhankelijk van de hulp van anderen, hulp van zijn opvoeders. Het heeft behoefte
aan voeding, bescherming en verzorging en leert vervolgens zich te ontwikkelen.
Unieke omgang
,De omgang tussen opvoeder en kind is een unieke omgang waarin in de regel een wederzijdse
betrokkenheid valt waar te nemen. In die betrokkenheid is sprake van een omgang, een samenleven,
waarin met name geborgenheid, veiligheid en een uitnodigende (leer)omgeving de basis vormen
voor de verdere ontplooiing van het kind. Het kunnen opgroeien in een ‘warme’ omgeving bevordert
de emotionele en sociale ontwikkeling.
De opvoeder leert het kind wat goed is en wat niet en is bewust ‘passief’ om het kind kansen te
bieden zelf iets te ontdekken en uit te proberen.
Omgang en invloed
Een opvoeder oefent in zijn omgang met het kind veelal een doelgerichte invloed uit. Die invloed is er
dan op gericht het kind wat te leren, iets duidelijk te maken of hem iets te laten ervaren. Deze
omgang is een gericht handelen en is onderdeel van het opvoedingsproces.
Omgang, grenzen, consequent zijn en vrijheid
Het kind leert in de omgang dat het niet alles mag doen. Het kind wordt direct en consequent op zijn
gedrag aangesproken. Binnen de kaders moet het kind vrijheid hebben om de wereld te ontdekken.
Het is belangrijk dat het kind ruimte krijgt om fouten te maken. De ouders vormen een veilige haven
waarnaar het kind kan terugkeren als het bijvoorbeeld gevallen is of in moeilijkheden komt.
Geborgenheid en veiligheid
Een stabiele geborgenheid en veiligheid die het kind van zijn opvoeders en omgeving kan ervaren
legt een belangrijke basis voor de ontwikkeling van zijn zelfvertrouwen en weerbaarheid. Dankzij de
prettige en veilige gevoelens van het kind kan het een mate van emotionele veiligheid ontwikkelen.
Ook is er bij het kind de behoefte aan de beleving van een mate van lichamelijke veiligheid ten
opzichte van zichzelf en zijn directe omgeving.
Leiding en begeleiding van de opvoeder moeten volgens Langeveld langzaam afnemen en uiteindelijk
leiden tot een vorm zelfgeleide zelfstandigheid bij het kind.
Stimuleren, praten en luisteren
Stimuleren door het kind uit te nodigen en uit te dagen om de wereld te ontdekken. Praten en
luisteren, complimenten geven en succeservaringen zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de
eigenwaarde en het zelfvertrouwen.
Natuurlijke en georganiseerde activiteiten
Natuurlijk activiteiten vinden plaats in dagelijkse omgang tussen opvoeder en kind
Georganiseerde activiteiten BSO, muziekles etc.
De georganiseerde activiteiten zijn een belangrijke aanvulling op de natuurlijke activiteiten.
Voorlopig doel
Kleine doelen noemen we ‘voorlopige doelen’. Het zijn tussenstappen in de opvoeding waarbij
mogelijk iets bereikt kan worden. Opvoeders moeten hier ruimte geven, ook als ze gevaar zien. Door
alle kleine doelen te behalen wordt de mate van volwassenheid groter.
Opgevoed zijn
Als een opvoeder het kind permanent een gevoel van liefde, veiligheid en geborgenheid kan laten
ervaren, alert is op signalen van het kind en een gepaste reactie daarop geeft, er een goede basis
wordt gelegd voor de ontwikkeling van een kind.
Dat je bent geworden wie je nu bent is mede afhankelijk van het milieu, de opvoedstijl en jouw
aanleg en capaciteiten.
,Opvoeden als proces
Opvoeden is een proces omdat ontwikkelingen in opeenvolgende tijdsfasen plaatsvinden. Naarmate
het kind ouder wordt leert het geleidelijk aan meer verantwoordelijkheden op zich te nemen. Bij zijn
opvoeders daarentegen zien we dat het omgekeerde plaatsvindt.
Einddoel van de opvoeding
De opvoeding moet leiden tot een vorm van volwassenheid. Letterlijk betekent volwassenheid zoiets
als volgroeid zijn. Dit is echter iedereen rond de leeftijd van 18 jaar oud.
Volgens Langeveld herkennen we bij een volwassene: in alle dynamiek openbaart zich plan, lijn,
doelstelling, gebondenheid van hetgeen men zichzelf heeft opgelegd. Hieruit is af te leiden dat de
volwassene op zichzelf is aangewezen. Hij staat volledig voor wie hij is (zelfverantwoordelijke
zelfbepaling). Met het bereiken van het einddoel verandert de relatie tussen opvoeder en kind in een
relatie tussen twee volwassenen.
Vorming of begeleiding
Men spreekt ook wel van vorming of begeleiding als het gaat om de hulp aan volwassenen waarbij
een volwassene zelf verantwoordelijk is voor het doel dat hij wil bereiken.
1.4 Opvoedingsstijlen
De manier van opvoeden wordt persoonlijk bepaald maar vaak wordt er een autoritaire,
democratische of autoritatieve, lassez-faire of permissieve opvoedingsstijl gebruikt.
Autoritaire opvoedingsstijl
- de opvoeder weinig duldt
- het kind aan strenge regels gebonden is en er door de opvoeder geëist wordt dat het gehoorzaamt
- het kind gestraft zal worden als het niet gehoorzaamt
- de opvoeder bepaalt veelal wat wel en niet mag en staat weinig tot niet open voor de menig en
wensen van het kind
- de opvoeder de spontane ontwikkeling van het kind belemmert, er wordt weinig rekening
gehouden met de emoties en gevoelens
- er weinig wederzijds vertrouwen is tussen opvoeder en kind
Democratische opvoedingsstijl
- de opvoeder staat open voor de ideeën van het kind, er is veel overleg
- naast de eisen en de controle die aan het kind worden gesteld kan, het ook vrijheid krijgt
- er weinig wordt gestraft en op een gepaste manier corrigerend gehandeld
- de opvoeder het kind sterk in zijn activiteiten stimuleert
- de opvoeder met het kind een open relatie tracht op te bouwen waarin wederzijds vertrouwen is
Laissez-faire opvoedingsstijl
Deze stijl wordt als verwaarlozend gezien. Laissez-faire betekent ‘laat maar gaan’.
- alles kan en mag, ook kan het kind veelal zelf bepalen wat het doet
- de opvoeder weinig betrokken is bij het kind
- eigen belang vóór het belang van het kind
- er naast weinig eisen en regels ook weinig controle is op wat het kind doet
- conflicten zoveel mogelijk worden vermeden
Permissieve (toegevende) stijl
Opvoeders zijn communicatief en zorgzaam.
- kinderen leren van de consequenties van hetgeen ze doen; opvoeders stellen weinig regels
, - besluitvorming wordt overgelaten aan de kinderen, kinderen mogen zelf beslissingen nemen.
1.4.1 Kenmerkende inspanningen en opbrengsten
Autoritair weinig zelfstandigheid en niet geleerd verantwoordelijk te zijn voor eigen daden.
Democratisch assertiviteit kan grenzen overschreden maar problemen komen weinig voor.
Laissez-faire gevoelens van eenzaamheid, veel ontwikkelen gedragsproblemen.
Permissief verwende kinderen, ze leren geen grenzen kennen. Als het kind ouder wordt kunnen
de ouders hun invloed op het kind verliezen.
1.4.2 Praktijk *
In Nederland hebben de autoritaire en democratische opvoedingsstijl de overhand. Deze wordt
gecombineerd met de andere stijlen, op basis van cultuur en levensfase. De democratische en
autoritaire stijl sluit aan bij de verwachting die we hebben van volwassenen in onze samenleving
namelijk functioneren op basis van zelfverantwoordelijke zelfbepaling.
1.5 Belemmeringen en problemen tijdens het opvoeden
Kleine problemen kunnen worden opgelost met geduld, creativiteit en humor. Bijvoorbeeld als een
kind niet wil eten.
1.5.1 Problemen binnen de opvoeding
Als er een leven veranderende gebeurtenis plaatsvindt kan het zorgen voor problemen, zoals iemand
met een beperking wordt geboren of iemand raakt verlamd. Als de situatie niet helder is moet er een
nadere bestudering plaatsvinden om de oorzaak van de problemen te vinden.
1.6 Opvoeden en de orthopedagogiek
Er moet bij problemen een antwoorden worde gevonden in en de vorm van een plan van aanpak op
de hulpvraag. Anders dan binnen de algemene pedagogiek hebben we dan te maken met bijzondere
omstandigheden. Er is noodzaak tot een aangepaste manier van handelen.
1.6.1 Orthopedagogiek
De wetenschap die zich bezighoudt met de bijzondere opvoeding noemen we orthopedagogiek.
Afgeleid van het Griekse ‘orthos’ dat recht/juist betekent. We kunnen orthopedagogiek omschrijven
als een wetenschappelijk handelen ten behoeve van specifieke opvoedvragen op basis van
belemmeringen in de ontwikkeling.
Het gaat er in de orthopedagogiek om te onderzoeken welke factoren in het opvoedingsproces
verstoord zijn, hoe dat komt, welke invloed er van de omgeving uitgaat, er vooral te onderzoeken
welke mogelijke oplossingen voor het handelen beschikbaar zijn.
Orthopedagogiek schiet te hulp wanneer binnen de pedagogiek grenzen van haalbaarheid worden
overschreden.
Vroeger was er weinig aandacht voor kinderen met een handicap. Er was sprake van pedagogisch
pessimisme. Er was geen hoop op enig resultaat bij inspanningen om hen iets te leren.
Tegen het eind van de 18e eeuw ontstond bij artsen en anderen geleidelijk aan het idee dat er
mogelijk toch bepaalde resultaten te behalen zouden zijn. Zowel in afleren van ongewenst gedrag
maar ook bevordering van zelfredzaamheid.
Het geloof in vooruitgang, zo kenmerkend voor de periode van de Verlichting, leidde tot de omslag
naar een pedagogisch optimisme. Vanaf die tijd werd over Heilpädagogiek gesproken.
Heilpädagogiek werd gezien als het ‘helen’ van ‘moeilijk opvoedbare kinderen’. Later zochten artsen
ook samenwerking met leerkrachten.
Na verloop van tijd ontstaat de behoefte om de aandacht en zorg voor de kinderen met een handicap