Toediening van geneesmiddelen
FA-BA103
Samenvatting hoorcolleges
Departement Farmaceutische Wetenschappen
Faculteit Bètawetenschappen
Universiteit Utrecht
Studiejaar 2019-2020
-0-
, Hoorcollege 1
In dit hoorcollege zal een inleiding in de biofarmacie gegeven worden, waarbij zaken als farmaceutische
en biologische beschikbaarheid en adsorptie geïntroduceerd zullen worden.
Zelfstudie ter voorbereiding van het Inleidend hoorcollege:
http://biologiepagina.nl/Flashfiles/Ispring/verteringsstelselbb.htm
Samenvatting
Een werkzame stof of een farmacon is een chemische of biologische verbinding die in het lichaam
bepaalde fysiologische parameters of het ziektebeeld wijzigt.
Om het geneesmiddel op de juiste plek in het lichaam te krijgen moet het geneesmiddel (vaak) een lange
weg afleggen. Het liefst heb je natuurlijk een farmacon dat niet overal werkt in het lichaam maar alleen
daar waar het moet werken. Maar wat bepaald hoe makkelijk dit geneesmiddel op de plek van werking
komt? Dit zijn de fysisch-chemische eigenschappen van het farmacon; deze komen voort uit de
chemische structuur van je farmacon:
• pKa → geeft de ionisatiegraad (is het molecuul geladen of ongeladen) de ongeladen vorm is de
beste vorm om membranen te passeren.
• Lipofiliteit → hoe hoger log P, des te lipofieler, des te makkelijker het membranen kan passeren.
• Grootte → hoe groter het molecuul, des te moeilijker het membranen kan passeren. Molecuul <
500 u wordt beschouwd als een klein molecuul en kan via passief transport over de darmwand
Het farmacon komt verschillende barrières tegen op weg naar plaats van werking, zoals weefsels en
organen (moet het farmacon kunnen binnen dringen), enzymen (kunnen moleculen afbreken tot
inactieve stof, vooral in de lever zitten veel enzymen), membranen (lipofiel/klein genoeg), eiwitbinding
(farmacon in het bloed; vertoont een sterke binding aan bloedeiwtten) en receptoren (het moet kunnen
binden aan de juiste receptor).
Een geneesmiddel wordt daarom ook (bijna) altijd in een toedieningsvorm aan de patiënt gegeven, zelfs
als het oplosbaar is in water want dan is het alsnog in toedieningsvorm, namelijk als oplossing. De
toedieningsvorm is de werkzame stof + een aantal andere stoffen. Zonder toedieningsvormen kom je
niet ver op weg naar plaats van werking. Naast de juiste keuze van farmacon, is de juiste keuze van
hulpstoffen belangrijk.
Een geneesmiddel/medicijn is je farmacon (API) geformuleerd in een toedieningsvorm (dus API +
hulpstoffen).
De rol van de toedieningsvorm is de stille kracht achter de werking van het medicijn. De toedieningsvorm
bepaald of het farmacon kan gaan werken. Functies zijn:
• Maakt farmacon hanteerbaar en toedienbaar (te weinig stof om te ‘pakken’, vaak ook moeilijk
oplosbaar)
• Kan toedieningsgemak vergroten (bv ‘sustained/slow release’, minder toedieningen vergroot
therapietrouw) hierdoor hoef je minder vaak toe te dienen → vergroot therapietrouw
• Kan slechte (bittere) smaak verbergen
• Kan voortijdige afbraak voorkomen in de maag d.m.v. coating (‘delayed release’, geen afgifte
voordat dunne darm is bereikt)
• Kan maag beschermen (‘delayed release’, bv. ‘enteric coating’) om maagzweer te voorkomen.
-1-
, • Prettig alternatief voor injectie (bv zetpil, sublinguaal, geen ‘first pass effect’)
Verschillende toedieningsvormen
Lokale toedeining
De beste optie is toedienen op de plaats waar effect moet optreden → Lokale toediening
• Sterke en snelle werking
• Bijwerkingen afwezig/minimaal, toxiciteit neemt af bij lokale toediening
Voorbeelden van lokale toediening zijn: pulmonaal (bij astma, een inhaltor), oculair en
cutaan/dermaal (zalf voor de huid). Pulmonaal, oculair en cutaan/dermaal hebben lokaal effect
als doel.
Maar lokale toediening kan lang niet altijd: veel plaatsen niet direct bereikbaar → dan transport
via bloed, ‘systemisch effect’
Nasaal en transdermaal hebben eens systemisch effect als doel → het farmacon moet in het
bloed terecht komen. nasaal (via de neus, hierbij is het bloed het target voor snelle opname) en
transdermaal (pleisters op de huid (bijv. nicotinepleisters), ook met bloed als target). Deze
geneesmiddelen vallen dus niet onder lokale toediening
Orale toediening
Orale toediening is de route van voorkeur, voordelen hiervan zijn:
• Eenvoudig en pijnloos in te nemen / toe te dienen
• Gemakkelijk
• Hoeft niet steriel te zijn
• Snelle productie van grote hoeveelheden
• Afgifte te beïnvloeden
Maar orale toediening lukt niet altijd;
• Farmacon onvoldoende of te langzaam opgenomen (geabsorbeerd)
• Farmacon afgebroken in maagdarmkanaal (mdk)
• Patient-gerelateerde factoren: bewusteloos, weigert medewerking, mdk functioneert
niet
→ als oraal niet lukt dan ‘para enteron’: buiten het mdk om, oftewel parenterale toediening.
Parenterale toediening
In de praktijk valt alles wat met de naald wordt toegediend onder parenterale toediening.
Eigenlijk behoort pulmonale toediening hier ook onder. Voordelen van parenteraal zijn:
• Direct en snel in het lichaam
• Omzeiling maagdarmkanaal, want het gaat buiten het mdk om,
Nadelen zijn:
• Onaangenaam (pijn/angst), niemand vindt het leuk
• Veelal onherroepelijk, het kan moeilijk ongedaan worden gemaakt, soms is er een
antidote voor maar vaak niet (overgeven/leegpompen kan bij oraal, heeft hier geen zin)
• Infectiegevaar (moet steriel gebeuren)
-2-
, • Kan meestal niet thuis → duur voor de gezondheidszorg
Parenterale toediening is voor systemisch
effect (via bloed)
Bij parenterale toediening zijn er verschillende
mogelijkheden want de huid bestaat uit
meerdere lagen:
1. Epidermis (opperhuid)
2. Dermis (lederhuid)
3. Tussen/rondom de dermis en subcutis
ligt de ader
4. Subcutis (onderhuids bindweefsel)
5. Spier
1. Intraveneus: toedienen in een ader
Intraveneuze toediening heeft geen absorptiefase, dit is een groot voordeel want dat levert een
snelle werking (wel vaak kort), maar maximale beschikbaarheid.
Het is snelwerkend doordat het direct in je bloed zit. Bij oraal moet het farmacon eerst uit je
toedieningsvorm vrijkomen, dan moet het geabsorbeerd worden en dan komt het pas in het
bloed. Dus intraveneus gaat vele malen sneller.
2. Intradermaal: toedienen in de huid; epidermis of dermis → naald 10/15 graden
3. Subcutaan: toedienen het onderhuids bindweefsel
4. Intramusculair: toedienen in een spier → de naald gaat er dan met 90 graden in
Wanneer je het niet intraveneus toedient (intraveneus heeft geen absorptievlakte), maar het
moet systemisch werken en je geeft het intradermaal, subcutaan of intramusculair en het moet
in het bloed werken dan heb je nog steeds een absorptiefase, het moet net zoals bij oraal nog
wel geabsorbeerd worden, beiden hebben een absorptiefase.
Farmaceutische Technologie (verwerken) & Biofarmacie (werkzaamheid)
Het verwerken van je farmacon in een toedieningsvorm heet farmaceutische technologie; het
maken van toedieningsvormen. Dit is het farmacon + hulpstoffen:
- Bindmiddel (gelatine, houd het tablet bij elkaar)
- Glijmiddel (magnesiumstearaat, anders vloeit het poeder niet goed)
- Vulstof (stearaat/lactose , om massa te krijgen, om vast te pakken)
- Desintegratiemiddel ( het geneesmiddel moet niet zo vast zijn door bindmiddel dat het
niet uiteen kan vallen; laat de tablet in de maag uit elkaar vallen in poederdeeltjes)
- Grensvlakactieve stof (surfactant, voor goede bevochtiging; dit zijn stoffen die
adsorberen aan het grensvlak aan het maagdarmkanaal sap en je vaste stof → tussen de
vloeibare fase en de vaste fase; dit kunnen ze omdat ze amfifiel zijn → hydrofobe en
hydrofiele eigenschappen)
- Viscosteitsverhogende stof (deeltjes zakken dan niet zo snel uit)
- Conserveer-middel (tegen bacteriegroei, langer houdbaar)
-3-