Samenvattingen Rosenberry Hoofdstuk 1 t/m 6
Hoofdstuk 1
1.1 Wat is een theorie?
Theorieën doen een poging om iets in de wereld dat om ons heen is, te verklaren door antwoord te
geven op een vraag. Bv. Darwin probeerde een antwoord te geven op de vraag: “Hoe ontstonden
verschillende soorten planten en dieren?”. Binnen de massamedia proberen theorieën bijvoorbeeld
te verklaren waarom sommige onderwerpen vaker voorkomen in het nieuws.
Theorie = Een uitspraak die voorspelt of uitlegt hoe bepaalde fenomenen verwant zijn tot
elkaar.
Iedere theorie:
Probeert antwoord te geven op vragen over hoe bepaalde zaken zijn gerelateerd aan elkaar.
Om antwoord te geven op die vragen zijn uitleg of verwachtingen nodig over hoe iets in de
wereld werkt.
Hypothese = Een idee dat getest wordt.
1.2 Soorten kennis
Er zijn drie manieren van ‘weten’:
Ervaring = Leren van iets door participatie in de situatie. Bv. leren fietsen.
Autoriteit = Iets van iemand leren (autoriteitsbronnen). Bv. op school.
Onderzoek (research) / Scientific knowledge = Leren door systematische, accurate
observaties van bewijs zodanig dat het kan worden geverifieerd en gevalideerd.
Scientific knowledge maakt onderdeel uit van scientific method. Dit wil zeggen het definiëren van
een probleem of het geven van antwoord op een vraag door bewijs te verzamelen en uiteindelijk het
bewijs te evalueren om tot een antwoord of oplossing te komen.
1.3 Soorten theorieën
Social sciences: studiegebieden die proberen uit te leggen hoe mensen in samenlevingen opereren
door zorgvuldig onderzoek te gebruiken om sociale fenomenen te bestuderen.
Communication science = Hierbij gaat het om testbare theorieën die sociale fenomenen
verklaren en geassocieerd worden met de productie, het proces en de effecten van symbolen
en symboolsystemen die worden gebruikt om te communiceren. Oftewel theorie en
onderzoek (observatie en verificatie van empirisch bewijs) leiden tot kennis over
communicatieprocessen en de effecten van communicatie. Communicatiewetenschap valt
onder de sociale wetenschappen. Dit zijn alle studiegebieden die zoeken naar verklaringen
over hoe mensen zich gedragen in samenlevingen door middel van voorzichtig onderzoek
naar sociale fenomenen.
Interpretive theory = Subjectieve interpretaties van de betekenis van een woord of een
symbool en hun context worden gecombineerd met de eigen betekenissen die onderzoekers
geven aan teksten en contexten. Communication science heeft vaak een gebrek aan context
en focust op het meten van bepaalde zaken. Interpretive theory focust juist op context,
waardoor je kunt verklaren hoe en waarom bepaald gedrag ontstaat en wat de gevolgen
daarvan zijn.
Critical en normative theory = Beide theorieën onderzoeken niet alleen fenomenen, maar
bieden ook verschillende zienswijzen om ernaar te kijken.
Critical theory = Een analyse die vooral zoekt naar een hervorming van het mediasysteem. In
hun ogen maakt het mediasysteem deel uit van de gevestigde orde en ondersteunt het de
status quo door de dominante klasse aan het woord te laten en hierdoor de invloed van de
dominante klasse te verbreden. Theorieën moeten iets bijdragen aan de samenleving. De
nadruk ligt op de sociale structuren waarin communicatie plaatsvindt en wie het
mediasysteem reguleert.
, Normative theory = Een poging om niet de zaken te beschrijven hoe ze nu zijn, maar juist hoe
ze zouden moeten zijn volgens een bepaalde ideale standaard van sociale waarden.
1.4 Doelen van theorieën
Doel van theorieën = Vragen stellen die voorzien in verklaringen over sociale fenomenen.
Theorieën binnen massacommunicatie worden gebruikt om:
Effecten van massacommunicatie en degene die daaraan blootgesteld worden, te verklaren.
De manieren waarop mensen massamedia gebruiken en waarom verklaren.
Hoe mensen leren van massamedia verklaren.
De rol van de media in de vorming van waarden te verklaren.
Criteria om theorieën te evalueren (welke theorie is goed, welke slechter is):
Scope = Hoe breed kan de theorie toegepast worden? Hoeverre is deze generaliseerbaar?
Een theorie die de impact van één serie verklaart, kan dat niet voor andere series.
Appropriateness = Er is een logische consistentie tussen de aannames van de theorie en het
onderwerp van de theorie. Bv. huisnummers hebben niets te maken met je opleidingsniveau.
Heuristic value = Nieuwe manieren van denken toepassen en nieuwe ideeën binnen het
onderwerp van de theorie gebruiken. Hoe meer generatief een theorie, hoe meer waarde
het heeft om te snappen hoe het werkt.
Validiteit = Je meet wat je wilt meten.
Parsimony/Simplicity = Over het algemeen zijn simpele theorieën meer waardevol dan
ingewikkelde theorieën.
Openheid = Mate waarin theorieën zich aanpassen aan nieuwe condities (nieuwe
technologieën)
Usefulness/Practicality = Theorieën die fenomenen in de praktijk niet kunnen verklaren,
falen.
Testability = In hoeverre de theorie kan worden gefalsifieerd. Falsificatie wil zeggen dat je
van te voren bepaalt wat voor soort data laat zien dat de theorie niet opgaat zoals zou
moeten. Falsificatie zorgt ervoor dat een theorie klopt of niet, waardoor je niet blijft hangen
in meningen en opvattingen.
Wat betreft de relevantie van theorieën is het belangrijk dat je onthoudt dat hoewel theorieën een
abstract idee zijn, geven ze antwoord op zaken die in de echte wereld voorkomen. Denk aan de
agendasettingtheorie in de krant. Ook onderzoek is relevant binnen massacommunicatie, omdat
onderzoekstechnieken o.a. worden ingezet in marketing, advertenties en de journalistiek.
1.5 Verschillende theorieën toegepast binnen werkgebieden van de media
Journalistiek - Binnen de journalistiek gaat de massacommunicatie theorie agenda setting op. Dit wil
zeggen dat journalisten bepalen welke kwesties meer significant zijn voor het publiek en welke
minder, hierdoor bepalen zij wat en waarover mensen denken. Inter-media agenda setting wil
zeggen dat beslissingen over de presentatie van informatie door een bepaald medium invloed heeft
op welke verhalen worden gecoverd door andere media en hoe deze onderwerpen worden
gecoverd. Framing is een andere massa communicatietheorie. Dit betekent door de selectie van
feiten of de woorden die worden gebruikt om iets de beschrijven of te verklaren, ontstaat een
bepaalde manier waarop naar iets gekeken wordt (frame). De media bepalen dus niet alleen waar
mensen over praten, maar ook hoe ze erover praten. De verspreidingstheorie verklaart hoe ideeën
zich verspreiden in de samenleving door mediablootstelling en persoonlijk contact.
Entertainment programming - De cultivatie theorie (Gerbner) stelt dat langdurig veel blootstelling
aan televisie het wereldbeeld van televisiekijkers beïnvloed (zodanig dat deze de tv-werkelijkheid als
echte werkelijkheid beschouwen). Op een meer individueel niveau speelt Bandura’s sociaal
cognitieve (social learning) theorie een rol. Dit wil zeggen dat mensen bepaalde stereotypen
overnemen en zichzelf bepaalde normen opleggen. Bv. vrouwen zijn dun. De uses en gratifications
,theorie helpt mediaontwikkelaars om programma’s te ontwikkelen die aan de behoefte van de
kijkers voldoen. Critical en cultural studies gaan vooral over de natuur en de rol van de commerciële
media in het creëren van culturele goederen. Schiller’s commodification of culture theorie stelt dat
massa-geproduceerde culturele goederen voor commerciële doeleinden resulteren in minder diverse
en minder kwalitatieve goederen, die de samenleving niet verdient.
Advertising/Public relations - Alle mediatheorieën die bruikbaar zijn voor mensen die in de PR,
advertentie wereld of public relations opereren. Onder andere het ELM model, demografisch en
psychografische strategieën worden genoemd.
Theories for any genre - Marshall McLuhan kwam met het media determinisme: het primaire
medium dat mensen gebruiken om contact met elkaar te hebben bepaalt de sociale structuur van de
samenleving. De verandering van papier als belangrijkste medium naar televisie veranderde de
samenleving.
, Hoofdstuk 2
The Evolution of Theory
Paradigma: een overheersende manier om een situatie te bedenken. Een aantal specifieke theorieën
kunnen allemaal als geldig worden beschouwd binnen een paradigma. Paradigmaverschuiving:
wanneer een nieuwe manier van denken een oudere vervangt.
Historical Perspectives
Massacommunicatie is een nieuwe academische discipline, dat komt omdat massa communicatie
tussen mensen ook een recente ontwikkeling is.
Personal vs Mass Media
Wat mensen uniek maakt, is ons vermogen om symbolische communicatie aan te gaan.
Communicatie is niet helemaal menselijk, andere schepsels communiceren ook. De manier waarop
mensen zich hiermee hebben beziggehouden is op een persoonlijk niveau. Zonder de hulp van
microfoons en versterkers werd 'massa'-communicatie geleverd door mannen met dreunende
stemmen aan het publiek. Massa communicatie (nu, in het heden) = communicatie die wordt
gemedieerd of verbeterd door technologie. Het is over het algemeen eenrichtingsverkeer, zender
naar publiek, met weinig gelegenheid voor onmiddellijke feedback van het publiek.
Technology and Mass Communication
Massa media is een uitvinding uit de Industriële Revolutie. De eerste media die werd verspreid op
grote schaal waren de ‘penny press’ kranten die ontstonden in Amerika (1850). Kranten waren big
business, ze brachten rijkdom en power voor uitgevers. In een periode van 50 jaar ging men over van
mond-tot-mond nieuws naar het nieuws lezen in kranten. In plaats van een geïndividualiseerde
versie van een gebeurtenis las iedereen dezelfde versie van een journalist die ze niet persoonlijk
kenden.
Vanaf de 20e-eeuw kwamen de tijdschriften, boeken en gedrukte advertenties. Zij sloten zich aan bij
kranten en streden om aandacht van het Amerikaanse publiek. Televisie werd als eerste getoond in
1920. Het technologische tempo van massacommunicatiemethoden is gegroeid en uitgebreid door
de introductie van satellietcommunicatie, digitalisering van audio-, video- en tekstbestanden; en
internet.
Defining Mass Communication
Characteristics of the Mass Communication Process
Veel van de communicatie die mensen aangaan is nog steeds niet massaal en niet gemedieerd. Dit
omvat gesprekken met vrienden, familie en medewerkers. Maar massacommunicatieberichten zijn
heel anders dan deze interpersoonlijke berichten. Een van de dingen die
massacommunicatieberichten onderscheidt, zijn hun schaal, richting, onpersoonlijkheid,
gelijktijdigheid en transcience. Al deze kenmerken beïnvloeden de context en stijl van de berichten
en de impact op hun publiek.
1. Scale (schaal): Op grote schaal; veel mensen kijken tegelijk televisie en kranten worden
duizenden keren gekopieerd.
2. Direction (richting): eenrichtingsverkeer van de maker naar de ontvanger. Feedback is
indirect en vertraagd.
3. Impersonality/anonymity (anoniem): maker van het bericht weet niet wie het allemaal
ontvangen.
4. Simultaneity (gelijktijdigheid): het wordt naar de ontvangers gestuurd op hetzelfde moment.
Het bericht kan wel op verschillende momenten bekeken of ontvangen worden. Mensen
nemen programma’s op en kijken terug wanneer het hen uitkomt.
5. Transience (vergankelijkheid): veel berichten zijn tijdelijk. Het wordt vervangen door nieuwe
berichten. Radio programma’s zijn live en dus tijdelijk (tenzij ze worden opgenomen).
6. Audience (publiek): berichten zijn gericht op een bepaald publiek.