Hoorcollege aantekeningen GPDTT
HC01 Diagnostiek: Inleiding
Bijbehorende literatuur uit het boek: H1
Dagelijkse ‘diagnostiek’ is overal
• Mensen indelen
• Mensen begrijpen
• Gedrag verklaren
• Gedrag voorspellen
• Risico’s inschatten
• Effectieve aanpak bedenken
Het is een van de kerntaken van een psycholoog. De doelen zijn dan ook:
1. Beschrijven (B)
2. Verklaren (VE)
3. Indiceren (I)
4. Voorspellen (VO)
5. Evalueren (EV)
® het kan enorm van impact zijn op een individu!
Hoe moet het niet?
Bad practice! Bijvoorbeeld: “Toffe peer”:
• Informatie onzorgvuldig verkregen
• Slechte en onsystematische manier van informatieverzameling en onderzoek gehanteerd
• ‘toffe peer’ zegt niks over competentie
• Conclusie onvoldoende onderbouwd
• Beïnvloed door persoonlijke gevoelens over iemand en eigen ervaringen
• Wilden we dit eigenlijk wel weten?
Biases (heuristieken)
® Wij mensen zijn van nature niet zo goed in het bedrijven van goede psychologische diagnostiek
Oorsprong van heuristieken:
• Evolutie selecteerde snelle beslissystemen
• Mental shortcuts bij probleemoplossen
• Niet perfect, wel snel
• Overgevoelig voor gevaar: better safe than sorry
• Ongevoelig voor kansen
• Vaak effectief, maar problematisch als iets heel zorgvuldig dient te gebeuren
1
,Verschillende biases
1. Halo/horn effect
De overall positieve (halo) of negatieve (horn) indruk die je van iemand hebt, maakt dat je ook
specifieke eigenschappen als positief (bij halo) of negatief (bij horn) toedicht.
o Halo-effect: als je iemand heel leuk, knap en welbespraakt vindt overkomen, denk je
misschien ook dat deze persoon goed is in allerhande specifieke taken, maar dat
hoeft niet zo te zijn.
o Horn-effect: omdat je een hele slechte overall indruk hebt, denk je ook dat deze
persoon slecht is in specifieke zaken.
2. Representativiteitsbias
Maakt dat als je ziet dat een persoon over allerlei kenmerken beschikt die jij representatief vindt
voor een bepaald stereotype, je dan al heel (te) snel ervan uitgaat dat die persoon ook tot die groep
behoort. Ongeacht of dat stereotype nu daadwerkelijk veel vorokom.t.
3. Confirmation bias
Je zoekt/kijkt/interpreteert alleen informatie die jouw vooronderstelling over wat er speelt bevestigt.
Je luistert alleen naar de dingen die aansluiten bij wat jij al denkt dat er aan de hand is (en hebt dan
dus mogelijk te weinig oog voor informatie of zaken die jouw vooronderstellingen tegenspreken).
3.1 Confirmatorische testtheorie: sluit aan bij de confirmation bias. Je kiest vooral
hypotheses en tests die erop gericht zijn je aanvankelijke ideeën te bevestigen, maar neemt
mogelijk andere belangrijke zaken of hypothesen niet in overweging.
3.2 Gedragsconfirmatie: hoort ook bij confirmation bias. Met je eigen gedrag in de
testsituatie lok je het gedrag uit dat jouw hypothese bevestigt. Bijvoorbeeld: heel begripvol
kijkend en knikkend vragen naar vragen die jij denkt moeilijjk te zijn voor de patiënt: ‘dat
moet wel heel moeilijk voor je zijn geweest’, of de zakdoeken toeschuiven, waardoor de
cliënt dit bevestigt en het emotionelel bespreekt terwijl hij/zij daar zelf misschien wel niet
mee zou zijn gekomen. Hier gaat het dus om gedrag van jou waarmee je bepaald
(denkbeeldbevestigend) gedrag uitlokt
4. Causale actor-observator attributie
Ook wel: Fundamentele attributiefout. Hiermee wordt de neiging bedoeld om eigen gedrag te
verklaren vanuit instabiele, externe factoren, terwijl je andermans gedrag snel verklaart uit instabiele
interne eigenschappen van die persoon.
5. Availibility bias
Datgene waarvan je veel voorbeelden kunt bedenken zie je ook vaker terug. Als je dus bijvoorbeeld
veel cliënten ziet met een bepaalde problematiek, ben je mogelijk geneigd deze problemen veel
vaker te zien of te classificeren, ongeacht hoe vaak ze daadwerkelijk voorkomen.
6. Base-rate fallacy
Houdt in dat je de waarschijnlijkheid van iets verkeeld beoordeelt, omdat je geen rekening houdt
met de basisfrequentie m.b.t. hoe vaak iets voorkomt, en geneigd bent specifieke informatie te veel
aandacht te geven.
7. Anchoring (verankering)
Heeft betrekking op dat wat je normaal vindt (of: wat in jou ‘verankerd’ is als normaal), op basis van
wat jouw ervaring is. arvoor verlies je een stukje objectiviteit in jouw oordeel over hoe ernstig iets is.
2
,Belangrijk:
• De biases zijn nauw verwant en overlappen flink, er is niet sprake van 1 bias in 1 situatie
• Wel zijn er specifieke biases waar je in situaties extra op beducht moet zijn
• Het is belangrijk dat je niet alleen weet wat de biases betekenen, maar vooral ook dat je kunt
inzien op welke manier ze objectieve diagnostiek in de weg staan
Belangrijk voor de psycholoog:
• Wees wat minder ‘mens’ en wat meer diagnosticus
• Zorgvuldig, weloverwogen, en goed onderbouwd te werk gaan
• Bewust zijn van eigen fouten in oordeelsvorming
o En deze proberen tegen te gaan, om objectiviteit te verhogen
Uitdagingen van de psychologische diagnostiek
• Een mens voert het uit
• Verzameling van informatie bij andere mensen
• Abstracte constructen
• Niet altijd een gouden standaard
• Wat veel/weinig is is ook relatief
• Altijd onzekerheid!
Slechte diagnostiek kan namelijk leiden tot afschrikkende taferelen, bijvoorbeeld frenologie of de
poppentest.
Maar hoe doe je het dan goed?
1. Tests: om metingen te verrichten
2. Testtheorie: om kwaliteit van tests te beoordelen
3. Hypothesestoetsend model: om systematisch te werk te gaan
1. Tests
Een apparaat of procedure waarin een sample van het gedrag van een nidividu wordt verkregen,
geëvalueerd of gescored gebruikmakend van gestandaardiseerde procedures.
• Maximum performance tests
o Achievement tests: wat heb je geleerd?
o Aptitude tests: wat kun je?
o Speedtests: zo snel mogelijk
o Powertests: zo goed mogelijk
o Bijvoorbeeld: Cito, tentamen, intelligentietest
• Typical response tests
o Bijvoorbeeld: depressievragenlijst, persoonlijkheidsvragenlisjt
• Projectieve tests
o Zin-aanvultest
o Rorschach inktvlekkentest
• Authentic assessment
o Rollenspel, portfolio
3
, Er zijn verschillende types tests, welke verschillen in:
• Gestandaardiseerd of niet-gestandaardiseerd
• Objectief of subjectief
• Norm-referenced of criterion-refrenced
• NB: onderscheid is vaak niet zwart-wit!
Er zijn heel veel verschillende manieren om hetzelfde te meten!
Wat willen we van een test als meetinstrument?
• Gebaseerd op een theorie
• Moet meten wat jij wilt meten
• Moet meten wat het zegt te meten
• Resultaten moeten repliceerbaar zijn en niet afhankelijk van de psycholoog
• Testresultaten moeten niet afhankelijk van toeval zijn
• Test moet uitvoerbaar zijn
Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN)
• Wat? Beoordeelt breed scala aan tests, toetsne en vragenlijsten die in Nederland al worden
gebruikt en bij de COTAN ter beoordeling zijn aangeboden
• Waar? In de online COTAN Documentatie vind je een compleet en actueel overzicht van deze
beoordelingen en aanvullende informatie
• Voor wie? Professionals die zich bezighouden met psychodiagnostiek maar ook voor andere
doeleinden
o Psychologen, (ortho)pedagogen, psychotherapeuten, gedragsdeskundigen
o Maar ook: onderwijskundigen, HRM-adviseurs, loopbaanbegeleiders, remedial
teachers
2. Testthoerie
• Een test heeft eigenschappen (betrouwbaarheid/validiteit)
• Kennis over die eigenschappen helpt ons te bepalen of we met de test op een goede manier
dat meten wat we willen meten
o En in hoeverre de test ons waardevolle informatie geeft met het oog op conclusies
• Kennis over deze eigenschappen is bepaald op basis van onderzoeksgegevens
• Wordt verkregen door middel van statistische analyses
3. Hypothesetoetsend model
Stappen bij de diagnostiek
4