Samenvatting Onderzoeksmethodologie
College 1: Waarom doen we onderzoek?
H1 Ways of Thinking and Knowing
Wet in de wetenschap= beschrijft een bepaalde wetmatigheid in de natuur of maatschappij.
- Wetenschappelijke wetten (natuurwetten) = vastgestelde wetmatigheden in bepaalde
verschijnselen (bv. als je een mens bent, ga je dood) > kunnen verworpen worden als
tegendeel bewezen wordt (weerleggen)
Hypothesevorming en hypothesetoetsing: ideeën formuleren om regelmaat te vinden waarom
dingen zo werken of hoe dingen werken. De mens wil graag algemene wetten vastleggen om
gedragingen te verklaren of voorspellen (bv. als je naar de sportschool gaat, val je af)
Dataverzameling en data-analyse: Informatie verzamelen en analyseren om het bestaan van
algemene wetten en gedragingen verklaren of voorspellen
Begrijpen en observeren staat nog altijd centraal bij wetenschappelijke sociale methoden.
Metafysica= de eerste stroming is een wijsgerige leer die zocht wat er achter de
werkelijkheid lag (waardoor bestaan wij?)
Pre-positivisme tijdperk= (renaissance) voor beschrijvende/empirisch onderzoek (gebaseerd
op eigen waarnemingen/waarneembare feiten (andere herhalen> zelfde uitkomst)
Positivistisme= een stroming zocht naar sociale wetenschap, gaat ervan uit dat sociale wereld
net als de natuurlijke wereld bestudeerd kan worden, verandering van beschrijvend naar
actieve pogingen om in te grijpen (data verzamelen, uitspraak doen)
- Reactie op metafysica (was niet toetsbaar)
Post-positivisme (constructivisten/interpretivisten) = (na WOII) herziening van positivisme,
erkennen dat er meer waarheden waren, meer theorieën in een setting, theorieën werden
tegengesproken en vervangen, tegen algemene wetten (zoals in natuurwetenschap kon)
- Constructivisme= kritische tegenreactie op het positivisme, wetenschappelijke
filosofische stroming > probeert persoon in zijn totaliteit te begrijpen
Belang van de participanten = participanten in geheel bestuderen, want allemaal
meerdere werkelijkheden, geen getallen (kwalitatief) > beschrijvingen van mensen
Nog steeds dominant: zoeken naar ‘causal laws’ (verklaren gebeurtenissen en ontwikkelen
interventies om verandering te creëren en uitkomsten te wijzigen)
, - Constructivisten staan hier niet achter (gedrag kan niet zo vast worden gesteld), volgens
hen zijn ‘positivisten’: deterministisch (negeren vrije wil), reductionistisch (niet elk gedrag
past in 1 wet/getal), egocentrisch, onmenselijk, opdringerig en onnauwkeurig
- Constructivisme heeft invloed gehad op het positivisme, nu met ander bril gekeken
Sociaalwetenschappelijk onderzoek verschilt van de natuurwetenschappen:
Het gaat om mensen, niet om objecten > meer vraag naar de effectiviteit (hoe zijn de
resultaten geïnterpreteerd, welke onderzoeksvragen, wat was de rol van de participanten)
Sociale/gedragsmethoden in onderzoek lijkt meer vanzelfsprekend, omdat iedereen altijd
iemands gedrag probeert te verklaren
Hulpmiddelen voor het ontwikkelen en aanpassen van naïeve hypotheses en theorieën: 1. Logische
analyse (lastig door vertekeningen/bias) 2. Advies van autoriteiten of experts 3. Consensus (mening)
van collega’s/gelijken 4. Observaties 5. Ervaringen uit het verleden
Casual (informele) observation (naïve psychology) = alledaags gedrag observeren, met onze
eigen voorgevoelens, hypothesen, verklaringen voor (begrijpen van) andermans gedrag
- Sociale wetenschap heeft erg veel van informele observatie, hoe objectief we het
proberen te houden, onderzoekers hebben waarden en perspectieven waar een
bepaalde visie (oordeel) uit voortkomt > beïnvloedt hun onderzoek, bewust van zijn
- Objectief= niet bevoordeeld door iemands standpunt
Hypothese in sociaal onderzoek= een falsifieerbare verklaring van het verband tussen twee
of meer ‘constructen’ die te maken hebben met menselijk gedrag
- Construct= een abstract concept dat we willen meten (bv. liefde, intelligentie, agressie)
> kan alleen indirect en niet perfect gemeten worden
- Gemeten door: operationele definitie = de set procedures die we gebruiken om (een
construct) te meten of manipuleren (bv. een IQ-test)
- Operationalisatie= elk construct waar je interesse in hebt moet observeerbaar en
manipuleerbaar zijn
- Operationisme= constructen kunnen worden gemeten of geobserveerd
- Er kan gezegd worden ‘een construct veroorzaakt de ander’, of ‘een construct wordt
meestal gevonden met een ander’
Causale verbanden = sommige ‘constructen’ worden geïdentificeerd als oorzaak en andere
als gevolg/effect
Naïeve hypotheses/theorieën= gehelen van intuïties, kennis en overtuigingen die mensen
hebben over een bepaald onderwerp en die helpen dat te begrijpen, bijna altijd causaal
verband (bv. birds of a feather flock together = verband: oorzaak construct: gelijkenis, gevolg
construct: contact)
The covariation principle = stelt dat een effect wordt toegeschreven aan een van de
mogelijke oorzaken waarmee het samengaat, onderzoekers worden als één gezien met de
onderzoeksresultaten (jij wordt gezien als oorzaak) > bv. Rind onderzoek seksueel misbruik
Een syllogisme= logische beredenering, bestaand uit drie proposities (majorpremisse,
minorpremisse en conclusie) > bv. werkloosheid leidt tot depressie wat een oorzaak is van
scheiden (dus werkloosheid geassocieerd met hogere scheidingscijfers)
Parasinomy = een kleine theorie moet evenveel verklaren als een uitgebreide theorie
, Qualifying conditions= voorwaarden stellen aan een hypothese (bv. dit geldt, maar alleen
voor deze subgroep)
Altijd voorzichtigheid in de beoordeling van een uitleg/verklaring, want veel lastiger door:
1. Sociale wetenschappers vertrouwen op systematisch formuleren van variabelen en
verzamelen + analyseren van empirische voor een hypothese
2. Wetenschappers bestuderen de vooroordelen die onlosmakend samengaan tijdens het
proberen te bepalen welke verklaringen goed of juist slecht zijn, en ontwerpen hun studies
opzettelijk om deze vooroordelen te minimaliseren
Conclusie= in sociaal onderzoek is een wetenschappelijk standpunt altijd sceptisch, een hypothese is
altijd te testen, maar kan nooit 100% bewezen worden > data vinden dat aansluit bij de hypothese en
uitleg geven aan de bevindingen
De Groot: Doelstellingen en normen in de empirische wetenschap
Een wetenschapper tracht: systematisch te beschrijven, te ordenen, te registreren, te begrijpen, te
verklaren en nieuwe verschijnselen te voorspellen en deze te beheersen
Doel wetenschapsbeoefening: gestreefd naar expliciete, overdraagbare kennis, die zich in
beweringen laat neerleggen
‘Streven naar waarheid’ staat ook centraal, maar volledige waarheid is in onmogelijk > vooral
streven naar grotere zekerheden dan in het dagelijks leven gebruikelijk is, kritischer
Het voorspellen neemt een sleutelpositie in (als ik iets weet, kan ik iets voorspellen,
andersom ook, bv. als ik weet dat suiker oplost in water, kan ik voorspellen wat er gebeurt)
Voorspellen= gericht op begrijpen en verklaren, op verkrijgen van diepere inzichten en vinden van
algemene samenhangen
Theorie= reeks onderling samenhangende hypothesen gebruikt om het fenomeen te
verklaren en voorspellingen te doen over associaties tussen constructen die relevant zijn
voor het fenomeen
- Functie van een theorie: hele gebieden van verschijnselen bestrijken
Binnen wetenschap voortdurend geselecteerd, met het streven naar algemeenheid van kennis:
wetenschappelijke belangrijke en onbelangrijke problemen worden onderscheiden.
Voorselectie: vraagstelling vormgeven: criteria hiervoor:
1. Geen schijnprobleem = een niet kloppende/problematische vraagstelling, door bv. ‘niet-
betekenisvolle’ begrippen, kan de stelling niet onderzocht worden
2. De stelling is van theoretisch belang
3. De stelling is van praktisch-maatschappelijk belang = de te verwachten praktische
toepassingsmogelijkheden van de te verwerven kennis + de maatschappelijke
belangrijkheid van het probleem in verhouding met de inspanning (motivation research)
Conclusie: van geval van geval gekeken of de vraagstelling empirisch-wetenschappelijk
onderzoek waard is
Methodenleer= normen en daarop aansluitende methoden en technieken voor het
wetenschappelijke onderzoeken en denken
, Na het onderzoek wordt hierdoor altijd bekeken of de onderzoeker adequaat heeft
gehandeld (sociaal acceptabel volgens de methodenleer)
Logica= de normen en richtlijnen zijn samengevat in ‘de logica’, spelregels met een sociaal
karakter, normatief, aan houden voor acceptatie (bv. geen uitkomsten vervalsen)
Normatieve (gewenste) methodologie: bevat regels voor het verwerven van ervaringen/data,
niet alleen do’s en dont’s, ook hoe technieken worden beschreven en vergelijkt met anderen
Maar de wetenschappelijke houding omvat meer dan de regels in logica en
methodologie (meer impliciete normen, vanzelfsprekend) > daarnaast:
bekwaamheid, besef van belang van objectiviteit, open spel
Impliciete erecode voor publiceren: wordt verwacht dat iemand anders het onderzoek over
zou kunnen doen, zwakke punten niet achterhouden, open staan voor kritiek
Conclusie: kan worden gezien als een wetenschappelijk spel: logica en methodologie de spelregels,
aansluitende methoden en technieken de aanbevolen speelmethoden (hoe probleem aan te
pakken), de impliciete normen en gewoonten de ongeschreven regels.
Het forum der ter zake kundige wetenschapsbeoefenaars= commissie waar iedere
bewering/uitspraak wordt uitgebracht
De empirische cyclus (in de wetenschap): grondschema voor een logisch-methodologische
beschouwing (aanscherpingen voor wetenschappelijk onderzoek)
1. Fase 1: observatie: verzamelen + groeperen van empirisch feitenmateriaal
(hypothesevorming)
2. Fase 2: inductie: formulering van hypothesen (rest van dit proces in fase 1, hier concreet)
3. Fase 3: deductie: afleiding van speciale consequenties uit hypothesen, in de vorm van
toetsbare voorspellingen (bv. meetbaar maken van begrippen, operationeel definiëren)
4. Fase 4: toetsing: van de hypothese(n), aan het (niet) uitkomen van de voorspellingen in
nieuw empirisch materiaal (een algemene samenhang vinden)
5. Fase 5: evaluatie: van de uitkomsten van de toetsing, in verband met gestelde hypothese(n),
theorieën en aansluitende onderzoeken (wijder verband) > interpretatief karakter
(subjectief)
- Fase 5 is ook een nieuwe input voor hypothesevorming, spiraal draait ‘verder’, eigenlijk
een afzonderlijke fase
- ISA: inductie (specifiek>algemeen), DAS: deductie (algemeen>specifiek)
College 2: Hoe ontwerpen we onderzoek?
H2 Doing Social Science Research
Theorie over sociaal gedrag heeft drie kenmerken:
1. Het bevat constructies van het oorspronkelijke belang dat het probeert uit te leggen of te
verklaren
2. Het beschrijft associaties tussen de constructen (vaak causaal en specificeren welke
constructen welke anderen beïnvloeden en onder welke omstandigheden)
3. Hypothetische verbanden tussen de theoretische constructen en waarneembare variabelen
die kunnen worden gebruikt om de constructen te meten
Variabele= elke eigenschap die varieert over mensen (of dingen) die worden onderzocht, hiermee
maak je een construct meetbaar (bv. haarkleur, IQ-scores, lengte)