Hoofdstuk 1: Definitie
Twee aspecten zijn belangrijk
1. Het intellectueel functioneren: heeft te maken met het denkvermogen.
2. Het adaptief functioneren ofwel het aanpassingsvermogen: heeft te maken met het dagelijks
functioneren en het reageren op de omgeving.
1.1 Definitie volgens DSM-V
‘Verstandelijke beperking’ is in de DSM-V te vinden onder biologische ontwikkelingsstoornissen. Voor
de diagnose ‘verstandelijke beperking’ hanteert de DSM-V de volgende criteria: verstandelijke
beperking is een stoornis die gedurende de ontwikkelingsperiode ontstaat. Bij een verstandelijke
beperking dienen beperkingen te bestaan in zowel het verstandelijk functioneren als het adaptief
functioneren in conceptuele, sociale en praktische domeinen. Er moet worden voldaan aan de
volgende criteria:
a. Beperkingen in intellectuele functies (zoals redenering, probleemoplossing, planning,
abstract denken, oordelen, academisch leren en leren uit ervaring);
b. Beperkingen in adaptief functioneren, welke resulteren in niet voldoen aan
ontwikkelingsnormen en sociaal-culturele normen voor persoonlijke onafhankelijkheid en
sociale verantwoordelijkheid;
c. De intellectuele en adaptieve beperking is ontstaan tijdens de ontwikkelingsperiode.
1.2 Intellectuele functies in DSM-V
Deze functies worden doorgaans gemeten met intelligentietesten.
1.2.1 IQ
De letters IQ staan voor intelligentiequotiënt. Intelligentie is het vermogen om te leren en abstract te
denken, het aanpassingsvermogen en het vermogen tot redeneren. Het IQ is samengesteld uit twee
onderdelen:
1. Het verbale IQ: meet taalvaardigheden;
2. Het performale IQ: meet ruimtelijke vaardigheden ofwel ruimtelijk inzicht.
Er kan sprake zijn van een disharmonisch intelligentieprofiel, wat betekent dat iemand op bepaalde
gebieden meer vaardigheden heeft dan op andere gebieden en dat er dus een groot verschil is tussen
het verbale en performale IQ. Mensen met een LVB hebben vaak een disharmonisch
intelligentieprofiel. Bij hen is het praktische (performale) deel van het functioneren vaak beter
ontwikkeld dan het verbale (taal) deel.
Kanttekeningen
De IQ-score is een momentopname en is niet statisch, maar kan veranderen in de loop van de tijd.
Een IQ kan veranderen door motivatie, inzet en (kansen om te) leren.
1.2.2 Normaalverdeling van het IQ
De gemiddelde IQ-score in de samenleving is 100.
1.3 Adaptieve functies in DSM-V
Criterium b verwijst naar adaptieve functies in drie verschillende domeinen. Aan criterium b wordt
voldaan als in ten minste één van de domeinen het adaptief functioneren zo beperkt is dat iemand
doorlopend steun nodig heeft. De drie domeinen zijn:
1
, 1. Het conceptuele/onderwijsdomein betreft o.a. vaardigheden op het gebied van het
geheugen, taal, lezen, schrijven, rekenkundig redeneren, het verwerven van praktische
kennis, probleem oplossen en het beoordelen van nieuwe situaties;
2. Het sociale domein betreft o.a. het besef van gedachten, gevoelens en ervaringen van
anderen (empathie), interpersoonlijke communicatieve vaardigheden, het vermogen om
vriendschap te sluiten en het sociale oordeelsvermogen;
3. Het praktische domein bevat het leervermogen en zelfmanagement in verschillende
levenssituaties waaronder zelfverzorging, de verantwoordelijkheden van een baan,
geldbeheer, vrijetijdsbesteding, zelf reguleren van gedrag en het plannen van taken op
school en werk.
Adaptief functioneren wordt meestal gemeten aan de hand van zowel klinische observaties en
evaluaties als meetinstrumenten.
1.4 Praktijkdefinitie
De praktijkdefinitie voor een LVB is als volgt:
IQ-score tussen de 50 en 85;
Beperkt sociaal aanpassingsvermogen: tekorten of beperkingen in het aanpassingsgedrag
van wat op zijn leeftijd en bij zijn cultuur verwacht maf worden op ten minste twee van de
volgende gebieden: communicatie, zelfverzorging, zelfstandig kunnen wonen, sociale en
relationele vaardigheden, gebruik maken van gemeenschapsvoorzieningen, zelfstandig
beslissingen nemen, functionele intellectuele vaardigheden, werk, ontspanning, gezondheid
en veiligheid;
Bijkomende problematiek, zoals leerproblemen, een psychiatrische stoornis, medisch-
organische (lichamelijke) problemen en/of problemen in het gezin en sociale
omstandigheden.
Een IQ-score tussen 70 en 85 moet gezien worden als een signaal voor het vermoeden van een LVB.
Diagnostisch onderzoek op andere kenmerken (zoals adaptief vermogen) moet vervolgens duidelijk
maken of de jongere tot de LVB-doelgroep gerekend moet worden.
2
,1.5 Diagnosticeren
Om zonder uitgebreide diagnostiek te bepalen of er mogelijk sprake is van een LVB, zijn recent twee
korte screeningslijsten (SCIL voor volwassenen en jongeren vanaf 14 jaar) ontwikkeld, die in negen
van de tien gevallen een LVB correct voorspellen. Ook recent ontwikkeld is de Schaal Adaptief
Functioneren (SAF). Dit is een screeningsinstrument voor leerkrachten in het basisonderwijs, om op
school vroegtijdig kinderen te kunnen signaleren die mogelijk een LVB hebben. Wanneer er mogelijk
sprake lijkt te zijn van een LVB is altijd nader diagnostisch onderzoek nodig om tot een volledig en
gedegen beeld te komen.
Daarnaast is het screeningsdocument Beoordeling Sociaal Aanpassingsvermogen (4 tot 23 jaar)
beschikbaar waarmee het sociale aanpassingsvermogen bij jeugdigen in kaart gebracht kan worden.
Met dit instrument kunnen hulpverleners globaal beoordelen of iemand functioneert op het niveau
van een LVB, waarna gedegen diagnostisch onderzoek nodig is.
Hoofdstuk 2: Kenmerken
2.1 Leren en denken
Mensen met een LVB zijn beperkt in hun denkvermogen en daarom vraagt leren en veranderen van
hen een grote inspanning. Mensen met een LVB moete zich meer inspannen om dingen te
onthouden en om te ordenen van wat geleerd moet worden, omdat het voor hen lastig is om
belangrijke zaken eruit te pakken. Zij worden vaak overspoeld door aangeboden informatie. Zij gaan
zelf vaak minder actief op zoek naar informatie.
Mensen met een LVB kunnen zeker wel leren, wanneer er met het leeraanbod voldoende rekening
gehouden wordt met en aangesloten wordt bij de leerstrategie van de persoon.
3
, 2.2 Werkgeheugen
Bij leren speelt het werkgeheugen een belangrijke rol. Het werkgeheugen slaat informatie op en
bewerkt het. Onderzoek heeft aangetoond dat het werkgeheugen van kinderen met een LVB
functioneert zoals dat op basis van hun mentale leeftijd (leeftijdsniveau waarop iemand functioneert)
verwacht mag worden. De mentale leeftijd van iemand met een LVB ligt per definitie onder de
kalenderleeftijd.
2.3 Sociale informatieverwerking
Als je in een sociale situatie terechtkomt, doorloop je verschillende stappen voordat je bepaald
gedrag laat zien. Eerst neem je waar, dan interpreteer je de situatie, dan stel je doelen, dan weeg je
af welke antwoorden of reacties mogelijk zijn en vervolgens kies je op welke manier je zult reageren
en laat je het gedrag zien dat daarbij past.
Dit sociaal informatieverwerkingsmodel is beschreven door Crick en Dodge. Volgens dit model
voorspelt de manier waarop iemand sociale informatie verwerkt het sociale gedrag en de sociale
aanpassing. Competent gedrag is het gevolg van adequate verwerking van sociale informatie,
agressief gedrag het gevolg van inadequate verwerking.
Kinderen met een LVB focussen meer op letterlijk gesproken informatie en negatieve informatie.
Kinderen met een LVB hebben minder assertieve oplossingsvaardigheden. Zij lossen een
probleemsituatie vaker op met agressief- of passief gedrag. Kinderen met een LVB kunnen wel leren
om meer adequaat te reageren in sociale situaties. Dat vraagt om begeleiding en veel oefening.
Het onderzoek laat zien dat kinderen met een LVB hun kennis van adequate oplossingen (door
eerder opgedane ervaringen) niet gebruiken tijdens het uitvoeren van het gedrag. Een mogelijke
verklaring hiervoor is dat zij door een minder sterke controle over emoties en impulsen direct doen
wat in hen opkomt zonder na te denken over de gevolgen.
2.4 Generaliseren
In verschillende situaties zal eenzelfde vaardigheid opnieuw aangeleerd moeten worden. Mensen
met een LVB kunnen moeilijk abstraheren, wat betekent dat ze moeite hebben om algemeen
werkzame factoren af te leiden uit een concrete situatie. Wat in de ene situatie gewerkt heeft,
kunnen zij niet zonder meer toepassen in een vergelijkbare situatie. Mensen met een LVB hebben
moeite om in te zien welke handeling of actie er in een situatie voor zorgt dat iets werkt.
2.5 Taal
Zowel het taalgebruik (de beschikbare woordenschat) als het taalbegrip ontwikkelt zich langzamer bij
kinderen met een LVB. Taal kan inhoudelijk te abstract zijn, ze begrijpen minder wat er gezegd wordt.
Taal kan ook als communicatievorm te moeilijk zijn.
Als iemand minder taal tot zijn beschikking heeft, betekent dat ook dat het moeilijker is om verbaal
aan te geven wat je voelt. Dat kan ertoe leiden dat emoties op een meer primaire manier worden
geuit, ofwel minder kunnen worden beheerst. Ook nemen ze vaak taalgebruik over (bijvoorbeeld van
hulpverleners).
2.6 Sociale vaardigheden
Mensen met een LVB hebben moeite met het sluiten en onderhouden van vriendschappen, worden
vaak gepest, zijn vaak betrokken bij conflicten en staan vaak letterlijk buitenspel. Mensen met een
LVB vinden het moeilijk om zich te verplaatsen in een ander, en hebben daarom moeite om te
bedenken wat een ander ziet, voelt en denkt. Dat betekent dat mensen met een LVB nogal eens
verrast worden door het gedrag van een ander.
4