HC 2.1 Voedingsgewoonten en –patronen in Nederland Deel 1
Voedingspatroon
Wijze waarop een individu, groep zich voedt.
Wordt gekenmerkt door: wie, wat, waar, wanneer, hoeveelheid en hoe
Factoren die het voedingspatroon beïnvloeden
Er zijn drie belangrijke factoren:
1. Omgeving
Vooral van een bevolkingsgroep, geografische ligging, toegankelijkheid tot voedsel.
Denk ook aan seizoensinvloeden
Technologische vooruitgangen/ontwikkelingen denk aan transport die het mogelijk maakt
dat wij als Nederlanders het hele jaar kiwi’s kunnen eten (tropisch fruit).
2. Sociaal cultureel
Opvoeding wat is ons aangeleerd, wat is ‘normaal’. Welk referentie kader hebben wij als
Nederlanders. Maar ook op welke wijze er gegeten wordt en hoeveel.
o Straffen en belonen, als je je eten op hebt krijg je een toetje.
Religie, hebben andere opvattingen over welke middelen nou wel en niet zijn toegestaan
bijv. geen varkensvlees volgens het Jodendom, eten moet Hallal zijn. Maar ook omgang met
alcohol, duidelijk verschil met de westerse maatschappij
Voeding kan ook onderdeel zijn van een status symbool. Er wordt uitgepakt wanneer er een
feest is om te laten zien wat je je kan veroorloven
Eten als machtsmiddel met straffen en belonen. Kinderen kunnen dit gebruiken, zij hebben
snel door wat ouders van hen willen en kunnen zich bijv. met voeding tegen verzetten,
ouders straffen door te schreeuwen.
3. Persoonsgebonden
Fysiologisch, zin in eten
Psychologisch bepaalde associaties met eten. Bijv. je loopt op het station ruikt friet en wilt
naar smullers of je eet een keer garnalen en wordt daarna ziek, moet overgeven de volgende
keer dat je garnalen moet eten wordt je bij het aanzicht/gedachten al misselijk van
Nederland
Minder eentonig door industriële revolutie en de opkomst van transport.
Er wordt sinds de jaren 90 minder brood (graan) en aardappels gegeten en de luxe producten zoals
kaas vlees zuivel meer op kwamen (Stegeman).
De opkomst van de koelkast in 1960 zorgde voor een verandering in het voedingspatroon. Eten kon
langer bewaard blijven, restjes konden bewaard blijven en minder infecties. De koelkast heeft veel
effect op de efficiëntie van voedsel en de vermindering van infecties.
Huidig voedingspatroon
- 3 maaltijden en reguliere locaties
- Veranderingen:
o Maaltijden
3 eetmomenten minder belangrijk en overslaan
, De plaats waar wij eten is steeds meer verandert
Het eetmoment wordt niet altijd meer gezien als ontmoetingsplek (ontbijt
wordt steeds meer individueel)
o Bereiding
Huishouden Professioneel
Steeds meer verplaats van huishoudelijke bereiding naar
professionele bereidingen zoals kant en klaar maaltijden, maar ook
onderdelen van de supermarkt zoals een fruit salade
Je hoeft weinig meer zelf te doen
Veel voorbewerkte voedingsmiddelen
o Diversiteit
We hebben steeds meer mogelijkheden tot andere maaltijden maar ook
gerechten uit andere landen. Meer variatie
Steeds meer invloed van ander culturen en landen
o Buiten de deur
We eten meer buitens huis zoals restaurants, la place
NL: 30% eet buiten de deur
VS > 50% eet buiten de deur
o Biologische voeding
Geen kunstmest, diervriendelijk en geen chemische bestrijdingsmiddelen
Geen genetisch gemodificeerd voedsel
Geen kleur, smaak en conserveringsmiddelen
Natuur en de mens in natuurlijk evenwicht en daarom dus letten op
milieueffecten en gezondheid
Populaire bij hoogopgeleiden en jonge gezinnen
Verschuivingen
Verschuiving van aardappels en granen naar steeds meer dierlijke producten
De laatste jaren zijn we meer bewerkt voedsel gaan gebruiken en plantaardig voedsel gaan
gebruiken. Ook een toename van alcohol gebruik.
HC 2.1 Anatomie en fysiologie van de Spijsverteringstelsel deel 2
Wat moet je bestuderen van het PDF bestand Bouman Medische fysiologie op connect. De tekst
goed lezen en de samenvattingen in het paars goed bestuderen en SNAPPEN!
Vertering en Absorptie
Wat is het verschil?
- Vertering is
o Het opknippen van macronutriënten waardoor ze in water oplosbaar worden en
door de darmwand kunnen worden opgenomen, zonder hun eigenschappen als
bouwstof of energiebron te verliezen
- Absorptie is
o Het transporteren van de macronutriënten over de darmwand heen, zodat alles in
het bloed kan worden opgenomen.
Maag- en Darmstelsel
,De spijsvertering begint bij de mond en gaat dan door naar de slokdarm de maag de duodenum
(twaalf vingerigedarm) dunne darm dikke darm
De lever en alvleesklier (Pancreas) zijn ook onderdeel van de spijsvertering.
Functies maag- en darmstelsel
1. motoriek
- Peristaltiek verplaatsing van de voedingsbrei. Wordt veroorzaakt door gladde spieren
rondom/in het orgaan zelf
- In het begin gaat deze voortbeweging snel en gaande weg wordt deze langzamer.
2. Secretie
- Enzymen in mond, maag en duodenum. Verschillende verteringssappen die gaan inwerken
op de voedselbrei
3. Vertering (Digestie)
- Het inwerken van die enzymen op de voedselbrei = digestie
- Inwerken van enzymen om nutriënten op te lossen in water
4. Absorptie (Resorptie)
- Opname van voedingsstoffen uit darm in het bloed
- Opname van stoffen
- Actieve en passieve transporten
- De sterke absorptie vind plaats in de dunne darm
De mond
- Gebit dient voor afsluiten en vermalen
- Waterrijk speeksel en slijm het vergemakkelijkt transport
- Koolhydraat- en vetsplitsende enzymen maken een begin van vertering mogelijk
- Per dag ongeveer 1,5 liter speeksel geproduceerd
- Het slikmechanisme, waarvan de mond de eerste fase vervult, maakt het transport van het
voedsel naar de maag mogelijk.
- Er zitten drie fase in het slikmechanisme
o Orale fase
Verloopt willekeurig
De tongranden en tongpunt worden achter de gebitselementen tegen de
bovenkaak gedrukt
De tong welft zich nu van voor naar achteren tegen het harde gehemelte,
waarbij de spijsbolus in de richting van de keelholte wordt gedreven
o Faryngeale fase
Reflexmatig
Mond is gesloten door tong, neusholte is afgesloten door zacht gehemelte
en huig: luchtpijp wordt afgesloten door strotklepje
Sensoren in de slijmvlied van gehemeltebogen farynxwand worden
geprikkeld -> start slikreflex
Zoddra slikrteflex is ingezet kan hij niet worden onderbroken
o Oesofageale faes
, Reflexmatig
Begint met verslapping van de bovenste slokdarmspier
De spijsbolus wordt door peristaltische activiteit van de musculatuur van de
slokdarm voortgedreven
De maag
Zorgt voor opslag, vertering en bescherming. Onze maag heeft een belangrijke beschermende factor
in het wel of niet ziek worden van het voedsel
- Bestaat uit fundus, corpus (functioneel een gedeelte) en antrum
- Omvang 20-25 cm
- Inhoud 1,5L (leeg)- 6L (vol)
- Functies:
o Opslag van grote hoeveelheden voedsel zodat deze de darmen in kan
o Mixen van voedsel met maagsappen en het vormen van een homogene zure pasta
(chyme)
o Regulatie van snelheid waarmee de maag wordt geledigd in de dunnen darm, zodat
er in het juiste tempo vertering en absorptie kan plaatsvinden
o Spieren rondom de maag zorgen voor mixen van voedsel
De dunne darm
- Lengte ongeveer 2-3m
- Diameter 3-5cm
- Onder te verdelen in
o
o
- Darmvlokken zorgen voor een vergroting van het darmoppervlak, dit betekent meer
mogelijkheden tot absorptie (meer opname van stoffen)
- Transporttijd 3-10 uur
- Snelheid hoogst proximaal, laagst distaal
- Voedsel (chyme) wordt voortgestuwd door peristaltische bewegingen (contracties) door de
darm wand
Dikke darm
- De chyme wordt feces in de dikke darm
- Bestaat uit
o Opgaand deel
o Horizontaal deel
o Dalend deel
- Functie is
o Onttrekken van vocht uit feces (proximaal deel)
o Opslag van feces tot deficatie (uitscheiding) (distaal deel)
Lever
- Grootste orgaan in buikholte (1,5 kg)
- Belangrijkste homeostase
- Belangrijkste functies