Handelingsgerichte diagnostiek
in de jeugdzorg
Hoofdstuk 1: Diagnostiek in de jeugdzorg
Jeugdzorg bestrijkt een breed en divers terrein van voorzieningen die in een complexe
samenhang hulpverlenen aan kinderen en hun opvoeders, hen helpen bij het opgroeien en
opvoeden. De kwaliteit van hulpverlening wordt in belangrijke mate bepaald door het beeld
van het kind en diens gezin: wat zijn hun problemen en wat gaat niet goed, hoe kunnen we
dit verklaren en welke mogelijkheden zijn er om de problemen op te lossen? Hulpverleners
verzamelen hiertoe gericht informatie vanuit een heldere vraagstelling. Diagnostiek wordt
breed opgevat: een proces van gericht informatie verzamelen en analyseren met als doel het
nemen van een beslissing over de in te zetten hulp. De noodzaak van diagnostiek is
vastgelegd in de wet op jeugdzorg: hulp moet worden ingezet op grond van een gedegen
probleemanalyse. Problematiek in de jeugdzorg is dikwijls zo complex dat zij vraagt om
behoedzame besluitvorming met aandacht voor een gedegen probleemanalyse, alvorens
over te kunnen gaan tot een effectieve aanpak.
1.1 Ontwikkelingen en knelpunten
Ontwikkelingen
Diagnostiek wordt inmiddels beschouwd als een essentieel onderdeel van goede jeugdzorg.
Gedurende het gehele hulpverleningsproces blijven we zo dicht mogelijk bij de hulpvraag
van de cliënt. De hulpverlener beslist niet voor de cliënt maar met de cliënt. Daarnaast heeft
de eenzijdige nadruk op problemen plaatsgemaakt voor een meer oplossingsgerichte
benadering met aandacht voor de krachten en kansen van het kind en diens omgeving. Het
versterken van deze krachten blijkt een effectieve interventiestrategie. Uit onderzoek naar
diagnostiek in de jeugdzorg komen verschillende knelpunten naar voren.
7 knelpunten
Het eerste knelpunt is dat diagnostiek onvoldoende doelgericht is. Uit onderzoek blijkt dat
hulpverleners routinematig veel informatie verzamelen, die zij uiteindelijk niet gebruiken bij
het beantwoorden van vragen. Dossiers en verslagen bevatten vaak een indrukwekkende
hoeveelheid informatie. ‘hoe meer, hoe beter’ lijkt de gedachte. De genomen besluiten, de
argumenten voor en tegen en de afwegingen die gemaakt zijn, ontbreken echter meestal.
Doelgerichte hulpverlening is lang geen gemeengoed geweest in de praktijk; het komt pas
recent tot ontwikkeling. Het tweede knelpunt is dat de behoeften van cliënten, hoe zij met
problemen omgaan en hun beleving van eerdere hulp onvoldoende tot hun recht komen In
de diagnostiek. Ouders die vanuit een ander kader naar hun kind kijken dan de hulpverlener,
zullen dienst diagnose en advies waarschijnlijk niet herkennen, nog accepteren. De kans dat
zij zich er gemotiveerd voor zullen inzetten is gering. Zo ontbreekt de visie van de cliënt op
de problematiek nogal eens. Een beargumenteerde relatie tussen probleemgedrag,
mogelijke verklaringen en oplossingen ontbreekt. Daardoor blijft vaak onduidelijk waarom
bepaalde zorg nodig is. Diagnostiek heeft bovendien te weinig aandacht voor de omgeving
van het kind: opvoeding, onderwijs, vrije tijd en sociale context. Hierdoor ontbreken
concrete adviezen, afgestemd op en uitvoerbaar in een specifieke situatie. En van een
inhoudelijke integrale indicatiestelling is zelden sprake dat vormt het derde knelpunt. Het
,vierde knelpunt heeft te maken met het feit dat de jeugdzorg bestaat uit tal van
voorzieningen, die nog onvoldoende samenwerken en afstemmen. Zelfs binnen een
instelling vinden soms verschillende intakes plaats. Door gebrek aan een
gemeenschappelijke visie en strategie zitten hulpverleners elkaar soms onbedoeld in de weg.
Het vijfde knelpunt betreft de geringe samenwerking met de cliënt. Het doel van de
hulpverlener verschilt daardoor dikwijls van de hulpvraag van het gezin. Dat het
besluitvormingsproces zelden systematisch en transparant verloopt, is het zesde knelpunt.
Onderzoek van de laatste 10 jaar laat zien dat de koppeling tussen hulpvraag, diagnose en
advies over het algemeen op operationele of oneigenlijke gronden gebaseerd is. De cliënt,
en soms zelfs de hulpverleners zelf, weet vaak niet welke voorkeuren en gegevens
uiteindelijk een rol hebben gespeeld bij het nemen van de beslissingen. Het zevende en
laatste knelpunt heeft betrekking op de rol van gedragswetenschappers in de jeugdzorg. Uit
een evaluatie blijkt dat gedragswetenschappers zich onvoldoende zeker voelen en/of
onvoldoende bevoegd zijn om diagnostiek te verrichten. Het gevolg is dat zij diagnostische
vragen uitbesteden aan de JGGZ. Dit werkt vertragend op de hulpverlening, omdat
diagnostisch onderzoek veel tijd kost en er meestal wachtlijsten zijn. Bovendien komen
handelingsgerichte adviezen moeilijker tot stand wanneer het onderzoek buiten de context
van hulpverlening plaatsvindt en diagnosticus en behandelaar verschillende hulpverleners
zijn. Vooralsnog zijn er weinig praktijk gerichte diagnostische methodieken die aansluiten bij
de huidige ontwikkelingen en gesignaleerde knelpunten. Daarvoor zijn procedures nodig die
methodologisch verantwoord en cliënt gericht zijn en die:
wezenlijk bijdragen aan de kwaliteit van de besluitvorming door deze
systematischer, doelgerichter en transparanter te laten verlopen;
gericht zijn op het samenwerken met en afstemmen op cliënten;
een referentiekader met aandacht voor de omgeving hanteren;
en die hulpverleners grip op hun besluitvorming bieden.
1.2 Uitgangspunten HGD
HGD kent 6 uitgangspunten en 5 fasen waarmee we tegemoetkomen aan de geschetste
ontwikkelingen en knelpunten in de jeugdzorg. HGD beoogt beschikbare wetenschappelijke
kennis te vertalen naar de praktijk door deze om te zetten in aanbevelingen. Doeltreffende
manieren om cliënten te motiveren zijn ook in verschillende fasen verwerkt.
De 6 uitgangspunten zijn:
1 HGD is doelgericht.
2 HGD richt zich op de behoeften van kind en opvoeders.
3 HGD hanteert een transactioneel referentiekader (integraal of system of systemisch).
4 HGD acht samen werken met cliënten cruciaal.
5 HGD besteedt aandacht aan beschermende factoren.
6 HGD verloopt systematisch en transparant.
HGD omvat vijf fasen: 1) intake, 2) strategie, 3) onderzoek, 4) integratie/aanbeveling en 5)
advisering/evaluatie. Het volgen hiervan leidt tot een expliciete en controleerbare relatie
tussen de hulpvragen van de cliënt, het diagnostisch traject, de aanbevelingen van de
hulpverlener en het door de cliënt gekozen advies. Het is een cyclisch proces. HGD is altijd
op maat, passend bij de unieke situatie van een specifiek kind.
,1.3 De fasen in vogelvlucht
1 Intake fase: start van de samenwerking van hulpverlener en cliënt systeem.
2 Strategiefase (reflectie van de hulpverlener): wat is nodig om de vraagstelling te
beantwoorden?
3 Onderzoeksfase: met voldoende valide en betrouwbare onderzoeksmiddelen.
4 Integratie en aanbevelingsfase (reflectie van de hulpverlener): van diagnostisch
beeld naar een passende aanbeveling.
5 Adviserings en evaluatiefase: samenwerking van hulpverlener en cliëntsysteem.
Hierna volgt de interventie fase. Als de interventie succes heeft, de doelen zijn behaald, dan
wordt de hulpverlening afgerond. Als er onvoldoende effect is, keert men terug naar een
eerdere fase van HGD. Zo is HGD altijd op maat, passend bij de unieke situatie van een
specifiek cliëntsysteem.
Verkorte trajecten en getrapte diagnostiek
Niet voor ieder aangemeld kind zijn alle fasen van toepassing: kortere trajecten zijn goed
mogelijk. Snel en verkort bij een eenvoudige vraag en, indien nodig, uitgebreid bij een
complexe vraag.
HGD In een multidisciplinair team
De fasen van HGD zijn zowel mono- als multidisciplinair toe te passen. De onderzoeksfase
kan door een of meer disciplines worden doorlopen, afhankelijk van de onderzoeksvragen.
Om te zware trajecten te voorkomen, is het motto: mono als het kan multi als het moet.
1.4 De rollen van een handelingsgerichte hulpverlener
Gedragswetenschappers
Bij HGD combineert de gedragswetenschapper verschillende rollen. Enerzijds zijn we expert,
anderzijds samenwerkingspartner. Als beroeps geregistreerde psycholoog of orthopedagoog
passen we wetenschappelijke inzichten toe op het proces en de inhoud van diagnostische
besluitvorming en werken we conform de beroepscodes van het NIP of de NVO. Als
samenwerkingspartner werken we nauw samen met het cliëntsysteem; We gaan een
professionele relatie met hen aan. In dialoog met cliënten komen we tot een diagnostisch
beeld en een advies, waar cliënt en gedragswetenschapper beiden achter kunnen staan. We
respecteren en benutten de kennis en ervaring van cliënten. We zijn dus een praktijk
wetenschapper met aandacht voor onze rolintegriteit en positie. Kortom, de
gedragswetenschapper in de jeugdzorg:
past wetenschappelijke kennis toe bij het formuleren en toetsen van hypothesen en
bij het kiezen van onderzoeksmiddelen en effectieve interventies;
hecht belang aan risico en beschermende factoren van kind en context;
werkt flexibel en onderzoekt alleen dat wat strikt noodzakelijk is;
werkt daadwerkelijk samen met cliënten en stemt het diagnostisch traject af op hun
specifieke voorkeuren;
ziet cliënten als ervaringsdeskundigen en collega’s alsmede onderzoekers;
handelt in het belang van het kind (diens primaire cliënt) en betrekt ook diens
voorkeuren in de hulpverlening;
maakt de eigen denk en werkwijze inzichtelijk voor collega’s en cliënten;
sluit aan bij de krachten van cliënten en werkt motivatie bevorderend;
, overlegt over de aanbevelingen, zolang het belang van het kind gewaarborgd blijft.
Jeugdzorgwerkers
Jeugdzorgwerkers verrichten ook diagnostische activiteiten, zoals het verhelderen van de
hulpvraag, het vaststellen van passende hulpverlening en het opstellen van een plan van
aanpak. Verschillende competenties van jeugdzorgwerkers betreffen diagnostische
activiteiten zoals: de situatie rondom een kind in kaart brengen, beargumenteerde oordelen
vormen, outreachend samenwerken, bepalen of de veiligheid van een kind in het geding is,
informatie en advies op een begrijpelijke manier over brengen en passende interventie
aanbevelen.
Samenwerking van gedragswetenschappers en jeugdzorgwerkers
In de jeugdzorg kunnen gedragswetenschappers zelf alle fase van HGD In direct contact met
een cliënt doorlopen. Het komt echter vaak voor dat gedragswetenschappers geen direct
contact met cliënten hebben. Zij begeleiden dan teams van jeugdzorgwerkers. Via coaching
en advisering leveren zij hun bijdrage aan het verbeteren van de ontwikkeling van kinderen
en het verminderen van opvoeding problematiek. In het kader van complementaire
samenwerking vullen ze elkaar aan: de jeugdzorgwerker past praktijkgerichte kennis toe en
reflecteert daarop; de gedragswetenschapper kent de meest recente wetenschappelijke
inzichten, handelt daarnaar en evalueert de effecten hiervan.
Combineren van de rollen
Het combineren van de verschillende rollen binnen een professionele relatie is niet altijd
eenvoudig. Als hulpverlener blijf je verantwoordelijk voor het diagnostisch beeld en de
aanbevelingen en bewaak je voortdurend het belang van het kind. In de 5 fasen van HGD zijn
de verschillende rollen verwerkt. Het op het juiste moment van rol weten te wisselen is de
kunst van het hulpverlenen. In de intake en adviesfase ben je vooral een
samenwerkingspartner die afstemt op cliënten. in de strategie en
integratie/aanbevelingsfase ben je vooral een expert die reflecteert op de beschikbare
gegevens en wetenschappelijke kennis en praktijkkennis toepast op dit specifieke
cliëntsysteem. In de onderzoeksfase vervul je beide rollen.
Wat verwachten cliënten van hulpverleners en wat waarderen ze?
Ouders waarderen het als de hulpverlener:
deskundig is, verstand van kinderen heeft en deze kennis voor hen toegankelijk
maakt;
goed naar hen luistert, hen serieus neemt en begrijpt;
hen niet betutteld en doet alsof hij/zij alles beter weet;
rekening houdt met wat ouders zelf weten en kunnen;
ook kijkt naar wat er wel goed gaat;
adviezen geeft waar ze wat aan hebben, die bij hen passen;
niet alleen naar het kind kijkt, maar ook vraagt wat zij als ouders nodig hebben;
hen goed informeert over wat er aan de hand is en welke hulp mogelijk is;
ouders dan laat kiezen welke hulp er gegeven wordt en hoe.
Kinderen waarderen het als de hulpverlener:
vraagt wat er is, goed naar hen luistert en doorvraagt;