2020 – 2021 Geschiedenis van het Openbaar Bestuur
Hoorcollege 1: Inleiding in de Bestuursgeschiedenis
Wat is bestuursgeschiedenis?
Besturen heeft te maken met het richting geven aan iets; het bepalen waarheen en op welke wijze iets
verandert of juist constant wordt gehouden. Besturen als sociaal verschijnsel is het beïnvloeden van het
gedrag van anderen. Het heeft te maken met macht (het vermogen anderen te beïnvloeden) en met
legitimiteit (de aanvaarding van dat machtsvermogen). Besturen heeft dus te maken met gelegitimeerde
macht. Het openbaar bestuur geeft zo richting aan maatschappelijk handelen. Bestuursgeschiedenis stelt
hierbij beschrijvende, verklarende en normatieve vragen en probeert deze te beantwoorden.
In dit schema zie je de hedendaagse Nederlandse bestuursstructuur. Onder Politiek
de publieke sector valt de overheid en het Overheid
Nederlandse bestuursstructuur
Openbaar Ambtelijk
middenveld met publieke taak. Onder de
bestuur Semi-
particuliere/private sector valt het
overheid
bedrijfsleven en het middenveld zonder
publieke taak. Particuliere organisatie met
publieke taak
Definitie openbaar bestuur volgens Middenveld
Particuliere organisatie
Wagenaar: “Het complex van instituties en zonder winstdoeleinden
activiteiten dat vanuit het publieke belang
gericht is op het gelegitimeerd waarde Particuliere organisatie
toedelen en bindend richting geven aan de Bedrijfsleven/markt
met winstdoeleinden
samenleving. Anders gezegd, het openbaar
bestuur houdt zich bezig met de realisering van publieke waarden door de staat, de semioverheid of private
actoren.”
Staatsvorming vormt een centraal onderwerp voor de bestuursgeschiedenis. Het gaat dan om het
beschrijven van verstatelijking, groei en taakuitbreiding van de overheid en penetratie van de centrale
overheid in het leven van de burger.
We spreken van een staat als het de volgende kenmerken heeft: een specifiek grondgebied (territorium),
bewoners (bevolking), rechtsorde en handhaving (wetten en overheidsorganisaties) en erkenning door
andere staten. Met deze erkenning wordt dan ook wel gesproken van een soevereine staat.
Politicoloog Samuel Finer voegt hier nog een aantal kenmerken aan toe: “De moderne staat kent een
nationaliteitsprincipe, volkssoevereiniteit, economische onafhankelijkheid en burgerschap. Verder is de
moderne staat seculier en handelt het o.b.v. doelrationaliteit.”
- Verder geeft Finer 4 pure staatsvormen: palace, church, forum & nobility die zich laten combineren
tot zes mengvormen.
Er zijn drie categorieën om de groei, uitbreiding en verandering van het openbaar bestuur in enge zin
proberen te verklaren.
- Vraagzijde theorieën
o In deze theorieën wordt ervan uitgegaan dat maatschappelijke behoeften de verklaring
vormen voor taakuitbreiding van de overheid.
- Aanbodzijde theorieën
o In deze theorieën wordt ervan uitgegaan dat de overheid juist wil groeien.
- Verklaringsmodellen
o Deze theorieën verklaren de groei van de overheid uit interne factoren.
Andere wetenschappers komen met serieuzere intern-bureaucratische verklaring. Ze schrijven dat
organisaties voortdurend groeien, doordat ze op elk probleem reageren door een nieuw bureau op te
,richten, dat ze hun personeel vaak krachtige stimulansen bieden om de taken uit te breiden en dat interne
machtsstrijd tot groei kan leiden.
Charles Tilly: van patrimonialisme naar specialisatie
Charles Tilly kijkt naar staatsvorming vanuit eens sociaalwetenschappelijke benadering. Tilly kwam met een
staatsvormingstheorie waarin de drie theorieclusters (vraagzijde, aanbodzijde en verklaring/interne
oorzaak) gecombineerd worden. Tilly onderscheidt 4 fasen van het staatsvormingsproces:
1. Patrimonialisme (tot ca. 1500)
- Het krijgsbedrijf verloopt via stammenoorlog, feodale legers en stedelijke milities, en
overheidsinkomsten worden verworven via domeinen, leningen en tribuut.
2. Makelaardij (ca. 1400-1700)
- Oorlogen worden gevoerd met huurlingenlegers gerekruteerd door ondernemers, de overheid
leunt ook op ondernemers voor leningen, bestuur is indirect.
3. Nationalisatie (ca. 1700-1850)
- Massale dienstplichtlegers, professionele marines, legers opgenomen in de bestuurlijke
structuur van de staat, die ook directe controle over het fiscale apparaat heeft verworven. Het
bestuur wordt steeds directer, de staat schept zich een natie.
4. Specialisatie (ca. 1850-heden)
- Enorme uitbreiding van en differentiatie in overheidstaken. Vertegenwoordigende lichamen
verkrijgen controle over het leger. Oorlogen worden steeds bloediger, de burgerlijke
maatschappij daarentegen steeds vreedzamer. De burger wordt door de staat ontwapend. De
staat onderhandelt met de burger om geweldsmiddelen. Die legt op zijn beurt steeds nieuwe
eisen op tafel, waaruit een enorme taakuitbreiding van de overheid volgt: de verzorgingsstaat
ontstaat.
De motor, volgens Tilly, achter het staatsvormingsproces is oorlog: “War made the state and the state
made war”. Maar door de geschiedenis heen kon niet elke staat het niveau van oorlog voeren bijbenen. Als
je dat wel kon als staat, dan had je een enorm voordeel. Nu reageerde niet elke staat op dezelfde manier
op de noodzaak oorlog te voeren. Tilly onderscheidt drie mogelijke reacties:
1. De staat gebruikt dwang om oorlogsmiddelen van de bevolking te verkrijgen
2. De staat gebruikt kapitaal om oorlogsmiddelen van de bevolking te verkrijgen
3. De staat gebruikt een combinatie van dwang en kapitaal om oorlogsmiddelen van de bevolking te
verkrijgen (superieure vorm die dominant werd in Europa)
Ondanks dat het model van Tilly kritiek krijgt, weet hij sociaaleconomische en geopolitieke dynamiek te
koppelen en wordt staatsvorming opgevat als een proces dat via onderhandelingen zowel bottom-up als
top-down verloopt, zijn theorie biedt geen verklaring voor het bestaan van vertegenwoordigende
instellingen. Bovendien is het model van Tilly niet lokaal gericht, alleen nationaal.
Max Weber en bureaucratisering
Max Weber en zijn theorie over de voortgaande rationalisering van de samenleving wordt vooral gebruikt
om te selecteren en te structureren. Daarbij gaat het om Webers ideaaltype van de bureaucratie. Een
ideaaltype is een instrument om te kunnen ordenen, en daarmee waarnemen: het is een abstracte
weergave van kenmerken van organisaties en functies. Door de aandacht in het onderzoek te richten op
deze kenmerken, kan inzicht worden gekregen in ontwikkelingen binnen het openbaar bestuur. Het
ideaaltype van Weber betreft zowel kenmerken van het functioneren van organisaties en van personen
(functionarissen) die erin werkzaam zijn. Weber zelf hanteerde 17 kenmerken, die later zijn uitgebreid tot
20.
Kenmerken van de bureaucratische organisatie
Wijze van functioneren Kenmerken van functionarissen
1 continue bestuurswerkzaamheid 9 ambtsvervulling door individuele
ambtenaren
2 formele regels en procedures 10 die ondergeschikt zijn
3 vaste, gespecialiseerde ambten 11 benoemd zijn en
, 4 hiërarchische ambtsordening 12 deskundig zijn
5 ambtsuitoefening d.m.v schriftelijke stukken & 13 aangesteld op contractbasis, en
6 ter beschikking gestelde middelen 14 in vaste positie,
7 geen eigendomsrecht op het ambt 15 het ambt als hoofdberoep vervullen
8 rationele discipline en controle 16 in geschematiseerde carrières,
17 beloond met vast salaris en pensioen in
geld, en
18 beloond naar rang en stand
19 bevorderd naar anciënniteit
20 onder formele bescherming van de
ambtelijke positie
Jos Raadschelders De studie van structuren en processen in, en ideeën over de overheid in het verleden
en de daadwerkelijke en gewenste plaats van publieke functionarissen daarin.
Het gaat dus over alle instituties en actoren die zich bezighouden met het dienen van publieke belangen,
publieke waarden toebedelen en het besturen van de publieke ruimte.
Wat is bestuursgeschiedenis?
- Openbaar bestuur is historisch gegroeid: veranderingen op grensvlakken
o Publiek – privaat
o Politiek – bestuur
o Staat – samenleving
- BSG heeft aandacht voor alles wat op een bepaald moment al dan niet als ‘overheid’ werd
ervaren of een ‘publieke dienst’ verleende
o En dat verandert voortdurend!!
Civic duty: Het langzame ontstaan van een gemeenschap
o Participatie omwille van gemeenschappelijk belang
o Eerst gemeenschap dan individu
o Publieke sfeer is al het sociale leven
In de bestuursgeschiedenis zie je:
- Veel gebeurt privaat naar steeds publieker
- Geen onderscheid politiek – bestuur
- Staat en samenleving nauw verweven
Wat is bestuursgeschiedenis?
- Empirische fenomenen
o Structuur (organisatie bv. Parlement)
o Functioneren (processen bv. Wetgeving)
o Functionarissen (mensen bv. Gemeentesecretaris
- Normatieve fenomenen
o Ideeën (wat kan of moet? bv. Representatie)
o Verwachtingen (wat wil men? bv. Eerlijk bestuur)
o Taakverdeling (wie moet wat doen? bv. Overheid/burger)
Nut van BSG in 3 stappen
1. Beter begrijpen van heden
o L’art pout l’art / savoir pour savoir (civilizing/liberating influence) (het nut zien van
iemand die op de hoogte is van historische context, wat daar wordt je een beter mens
van)
o Heden (deels) gevormd door en in verleden
o Toont verandering en continuïteit
, o Toont uniciteit en vergelijkbaarheid
o Toont toevallige, irrationele en fundamentele
o Toont waarom keuzes gemaakt zijn
o Helpt bij nieuw beleid
2. Praktische lessen formuleren
o Sommige zaken zullen zichzelf herhalen en bestaan al. Je hoeft dus niet alles steeds
opnieuw uit te vinden.
Maar kan dat wel als context steeds veranderd?
3. Tegenwoordige problemen oplossen
o Op basis van stap 1 en 2
Hoe kunnen wij vormgeven aan hedendaags bestuur met kennis van het
verleden?
De mogelijkheden van geschiedenis
E.H. Carr (1961) “Historical truth lies somewhere between valueless facts and value judgements”.
- De objectieve feiten liggen er maar hun selectie en interpretatie zijn subjectief
1. Universele wetten (altijd en overal geldig)
2. Wetmatigheden (lawlike generalizations): niet overal/op elke locatie, wel vaak als bepaalde zaken
zich voordoen
3. Toevalligheden: niet overal, niet altijd
Het doel is betekenisvolle relaties aantonen en modellen en theorie helpen daarbij.
Geschiedenis en vragen van nu?
- Oorsprong en functioneren van beleidsdomeinen en hedendaagse publieke organisaties?
o Polities, provincies, waterschappen, Koningshuis, etc.
- Oorsprong van belangrijke ideeën/concepten?
o Polderen, representatie, ministeriele verantwoordelijkheid, ambtelijke rechtsstatus, etc.
- Wat is haalbaarheid van plannen en hervorming?
o Burgerparticipatie, decentralisatie sociale domein, etc.
- Wordt geschiedenis gebruikt/misbruikt door politiek?
o Klopt dat wel? Is dat echt zo gegaan? Is dat echt nieuw? Etc.
Hoorcollege 2: Ontwikkelingen in de Republiek en
Bureaucratisering in Historisch Perspectief
De Republiek: externe en interne constanten
Vorming Republiek: uit een lappendeken kwam een unie van
autonome gewesten.
Constanten en spanningen:
- Extern
o Spanje/Engeland/Frankrijk/Duitse landen
o Beginnende ‘wereldeconomie’ (expansie,
kolonialisme)
- Intern
o Groepen/actoren (maatschappelijke strijd)
Stadhouder
Regenten/adel/kerk/burgers
o Niveaus (bestuurlijke macht)
Steden/gewesten/generaliteit (Unie)