Samenvatting Beeldonderwijs en didactiek
Hoofdstuk 1
Beeldonderwijs richt zich op het proces van communiceren door middel van beelden. Dit
gebeurt vooral tweedimensionaal: met beelden in het platte vlak (tekenen).
Tekenen is ook voor kinderen een sociaal gebeuren. Ze zijn bezig iets van zichzelf weer te
geven, wat andere ook kunnen zien. Als kinderen het besef hebben dat ze tekenen, zijn ze
erin geïnteresseerd en blijven ze tekenen. Leraren moeten:
1. de kinderen ervan bewust maken dat ze die vaardigheid (tekenen) hebben als ze op
school komen.
2. de kinderen helpen om vaardigheden te verwerven die ze nodig denken te hebben
als ze ouder zijn.
Tekenen = werken met beelden in het platte vlak
Handenarbeid = werken met beelden in de ruimte
Volgens de onderwijspsycholoog Lee S. Shulman, blijkt dat succesvolle leraren zowel over
een rijke pedagogische en didactische kennis beschikken als over een diepgaande kennis van
vakinhouden en dat ze beiden soorten kennis weten te combineren.
Cultuur is datgene wat in het collectieve bewustzijn van groepen mensen is opgeslagen.
Binnen een cultuur kun je diverse subculturen aantreffen. Beeldonderwijs kan veranderen
als bepaalde opvattingen binnen een cultuur veranderen.
Beeldcultuur: in de huidige maatschappij zijn visuele beelden buitengewoon opdringerig
aanwezig. (plaatjes en video’s)
Beeldonderwijs maakt kinderen bewust van beelden en vormen en leert kinderen ermee om
te gaan.
Beelden zijn al die vormgevingen die door mensen gemaakt zijn en die ergens naar
verwijzen. Een tekening van een appel is een beeld omdat het verwijst naar een appel. Een
fiets is geen beeld, het is een vorm. Een foto van een fiets is weer wel een beeld. Vormen
verwijzen niet.
Van alles wat een mens ziet, maakt hij zich een innerlijk beeld. Omdat dit in je geest
ontstaat, noemen we het ook wel een mentaal beeld. Een materiele weergave daarvan, een
werkstuk in klei of tekening, noemen we ook een beeld.
Een vormgeving zonder verwijsfunctie = een vorm (design). Een vaas verwijst nergens naar,
het is een vorm.
Toegepaste vormgeving: vormen die ervoor zijn om te gebruiken. Bijvoorbeeld: een vaas
voor bloemen.
1
,Autonome vormgeving: vormgeving die is gemaakt zonder direct aanwijsbaar gebruiksdoel.
Bijvoorbeeld kubussen op een rotonde.
Het zien speelt een belangrijke rol bij beeldonderwijs.
Visuele beelden = zichtbare beelden.
Als je kijkt, heb je een reëel beeld. Dat wat je ziet, wordt als mentaal beeld (verwijzing naar
een beeld/vorm) in je geheugen opgeslagen.
2 soorten beelden:
1. mentale/innerlijke/ immateriële beelden: fantasiebeelden, innerlijke voorstellingen.
2. reële/werkelijke/ materiele beelden: afbeeldingen, beelden op papier, klei.
Vorm en kleur noemen we aspecten van beelden en vormen, beeldaspecten. Andere
aspecten kunnen zijn: lijn, vlak etc.
Een taal is een symboolsysteem dat ideeën overbrengt. We hebben de maker, bijvoorbeeld
de spreker, toneelspeler, danser.. Een schilder kan met een bepaalde kleur laten zien wat hij
bedoelt. Aan de andere kant hebben we degene die luistert/leest. Hij probeert betekenis te
geven aan wat hij hoort of ziet.
Bij woordtaal gaat het over teksten en auditieve elementen. Bij beeldtaal geldt ook dat het
een symboolsysteem is dat ideeën overbrengt. Een beeld is een communicatiemiddel.
Twee ontwikkelingen die bij beeldonderwijs speciaal aandacht krijgen:
1. De ontwikkeling van het beeldend vermogen
2. De ontwikkeling van het beschouwend vermogen.
Je probeert bij beeldonderwijs zo met kinderen om te gaan dat ze zich in alle opzichten
ontwikkelen.
2
, Hoofdstuk 2:
Het gaat in dit boek over wat er gebeurt bij kinderen en hoe kinderen reageren bij het
waarnemen, hoe ze constant bezig zijn met ordenen. Het gaat over het vertalen van
waarnemingen in beelden en over het betekenis geven aan beelden.
Tekenen kent een ononderbroken ontwikkeling wanneer de begeleiding in het onderwijs
daarop gericht is. De continue ontwikkeling bereik je dus alleen met goede begeleiding.
Alle kinderen zijn verschillend en bevinden zich dus ook in een andere fase van beeldende
ontwikkeling. Dit heeft voor een deel met hun leeftijd te maken.
Beeldonderwijs is sinds het begin van de 19e eeuw gericht op de ontwikkeling van kinderen
in hun totale persoon. Sindsdien heeft onderzoek steeds meer inzicht gebracht, zodat men
nu constateert dat ook beeldende ontwikkeling betrekking heeft op de ontwikkeling van het
meest eigene van de mens: het ik, het ergens bewust van zijn.
Onderdelen van het ik: eigen lichaam, denken, begrijpen, oordelen, herinnering, het gevoel,
relatie tot medemens en de zin van het leven. Beeldonderwijs kan voor elk onderdeel actief
zijn. Bijvoorbeeld: het lichaam: make up, kleding.
Het beeldend vermogen leidt niet naar een aanwijsbaar einddoel. Tekenen is niet iets wat je
leert, je ontwikkelt het.
Interne factoren = aard en aanleg zijn al bij de geboorte aanwezig. Verder kan het bestaan
uit je voorkeuren, bijvoorbeeld, liever naar muziek luisteren dan naar plaatjes kijken.
Externe factoren = het landschap waar je opgroeit, de ruimte waarin je verblijft, de
materialen. Je omgeving of cultuur.
De ontwikkeling zoals hieronder te zien in de tabel. Het zijn gemiddeldes.
Periode Leeftijd Vlak en ruimtelijk
1: krabbelen en materiaal 1,8 – 4 jaar - krabbelen en hanteren
hanteren - overgang naar de
gecodeerde werkelijkheid
2: coderen van de 4 - 9,4 jaar - creatief coderen
werkelijkheid - schematekenen en vormen
3: vormgeven naar de 9 – 15 jaar - harmonie
zichtbare werkelijkheid - chaos
- ordening
Creëren in volkomen Na de puberteit
zelfstandigheid
Periode 1:
Krabbelen: voorafgaand aan het krabbelen hebben de kinderen al ontdekkingen gedaan met
materiaal. Bijvoorbeeld in een plasje water roeren. Ze weten dat er sporen achterblijven. ‘’ik
3