Samenvatting ‘Financiële planning en recht’
§3.4 Heffingskortingen
§3.4.1 Inleiding
Volksverzekeringen: AOW, Anw, AKW, Wlz. Voor de AKW wordt geen premie geheven.
Gecombineerde heffingspercentage is de som van tarief voor inkomensbelasting en het
premie percentage voor de volksverzekeringen.
Op de inkomensheffing wordt een heffingskorting toegepast. Belastingplichtige kan nooit
meer aan heffingskorting genieten dan de totaal verschuldigde inkomensheffing.
Uitzondering: partner die geen of weinig inkomen heeft kan in beginsel toch volledige
korting genieten als andere partner voldoende belasting is verschuldigd om van alle
heffingskortingen te kunnen profiteren 8.9 Wet IB. Dit geldt voor 1) algemene
heffingskorting 2) arbeidskorting 3) inkomensafhankelijke combinatiekorting
§3.4.2 Elementen van heffingskorting
1. Algemene heffingskorting (8.10 Wet IB)
Bedraagt bij inkomen tot €20.711 heb je volledige korting van €2.711.
Inkomen boven €20.711 wordt er percentage afgehaald van korting zodat korting van €2.711
wordt verminderd.
Stel je verdiend €50.000 krijg je niet volledige korting maar dan wordt her verminderd met
5,672% van 50.000 - 20.711 = €1.661,27
Dus €2711 - €1661,27 = €1049,73
2. Arbeidskorting (8.11 Wet IB)
Geldt voor belastingplichtige die een arbeidsinkomen heeft. Vermindering is wanneer
iemand boven €34.954 arbeidsinkomen verdiend. De berekening staat precies beschreven in
dit artikel.
Bij een arbeidsinkomen €50.000 hebben we het over een arbeidskorting van €2.917.
Net gezien dat algemene heffingskorting is €1661,27 dus totaal 2917 + 1661,27 = €4.578,27?
Moet dit dan niet die + €1049,73 zijn in plaats van + €1661,27.
3. Inkomensafhankelijke combinatiekorting (8.14a Wet IB)
Er zijn 3 voorwaarden (lid 1 sub a, b, c) waar aan moet zijn voldaan:
a. hij een arbeidsinkomen heeft dat meer bedraagt dan € 5.072, dan wel hij in aanmerking
komt voor de zelfstandigenaftrek;
b. in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden een kind dat bij de aanvang van het
kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt op hetzelfde woonadres als de
belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, en
c. hij in het kalenderjaar geen partner heeft, dan wel indien hij wel een partner heeft, hij in het
kalenderjaar een lager arbeidsinkomen heeft dan zijn partner.
Lid 2 De inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt 11,45% van
het arbeidsinkomen, voor zover dat bij de belastingplichtige meer beloopt dan € 5.072, doch
niet meer dan € 2.881!
,4. Jonggehandicaptenkorting (8.16a Wet IB)
Is een vast bedrag, €729 (2020). Geldt voor belastingplichtigen die recht hebben op een
uitkering op grond van Wajong.
5. Ouderenkorting (8.17 Wet IB)
Iemand die AOW gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Zij komen in aanmerking voor deze
korting. Bedraagt wanneer verzamelinkomen van persoon niet hoger is dan €37.372 dan is
deze ouderenkorting 1622.
Hoger inkomen stel €40.000 ouderenkorting wordt verlaagd; 15% van ongeveer die
€3.000. Dit wordt afgetrokken van €1622.
Verzamelinkomen meer dan €48.185 geen ouderenkorting.
6. Alleenstaande ouderenkorting (8.18 Wet IB)
Belastingplichtige heeft recht op deze korting als hij AOW geniet en wanneer je als
alleenstaande geniet of alleenstaande met kinderen. Bedraagt €436 (2020).
7. Korting voor groene beleggingen (8.19 Wet IB)
Je hebt geïnvesteerd in groen of cultuurfonds (ING groen bank, postbank groen, regionaal
duurzaam, stichting groenfonds). Stel belastingplichtige heeft €50.000 via de bank
uitgeleend aan zo’n fonds dan krijg je 0,7% van waarde van de beleggingen.
Stel €50.000 dan is 0,7% daarvan is de korting voor groene beleggingen.
§3.4.4 Overzicht van de heffingskortingen
, §3.5 Toerekeningsregels
§3.5.1 Inleiding
Belasting wordt per box berekend. Daarom is in Wet IB 3 bepalingen opgenomen die
bepalen hoe inkomsten en vermogensbestanddelen moeten worden toegerekend. Gaat om
toerekening tussen
- boxen onderling
- ouders en minderjarige kinderen
- volwassen partners onderling
§3.5.2 Toerekening inkomen aan boxen
Rangorderegeling: als bepaald inkomen in twee of meer boxen past, wordt het toegerekend
aan box die eerst in de wet wordt genoemd. Dus eerst volgorde van boxen en daarna
volgorde van inkomen in een box zelf art. 2.14 lid 1 Wet IB.
Bezittingen en schulden die in aanmerking komen voor box 1 of 2 komen niet in aanmerking
voor box 3. Een huis valt onder box 1, maar niet onder box 3. Vastgoed valt wel onder box 3.
Box 1 = werk en inkomen en eigen woning
Box 2 = aanmerkelijk belang (niet van belang) meer dan 5% van aandelen in bedrijf hebt
Box 3 = vermogen (sparen en beleggen)
Maatregelen tegen boxhoppen
VB: Directeur-enig aandeelhouder heeft €100.000 spaarrekening. Leent geldt op 28 dec uit aan BV en op 2 jan
lost de bv lening vervolgens af. Op grond van 3.92 Wet IB wordt rente die directeur ontvangt van bv in box 1
belast. Rente over periode van 5 dagen zal beperkt zijn. Op 1 jan is er niks te belasten in box 3. Dit doet hij elk
jaar. Rente over 360 dagen die hij ontvangt, wordt als hoofdregel wordt toegepast niet in heffing betrokken.
Omdat vermogen slechts 5 dagen in box 1 zit zal inkomen dat in deze periode wordt genoten te verwaarlozen
zijn.
Om te voorkomen dat verschuldigde belasting wordt ontlopen, is bepaald dat
vermogensbestanddeel in dit soort gevallen meerdere keren in heffing kan worden
betrokken (2.14 lid 3 b, c en d Wet IB).
Als vermogen van box 3 naar box 1 of 2 wordt over geheven en binnen 3 maanden weer
terugkeert naar box 3, wordt betreffende vermogen geacht steeds deel te hebben
uitgemaakt van heffingsgrondslag van box 3. Gelet op feit dat voor box 3 alleen vermogen op
1 jan relevant is, wordt sanctie alleen opgelegd als in die periode van 3 maanden een
jaarwisseling heeft plaatsgevonden (2.14 lid 3 b Wet IB)
Is vermogen buiten heffingsgrondslag van box 3 langer dan 3 maanden maar korter dan 6
maanden is, is sanctie hetzelfde. Tenzij belastingplichtige aannemelijk maakt dat zakelijke
overwegingen aan transacties ten grondslag liggen 2.14 lid 3 c Wet IB.