Belastingrecht 1 de loonbelasting, de omzetbelasting en formeelrechtelijke onderwerpen (AWR en
invordering)
Belastingrecht 2 positie van de ondernemer/natuurlijke persoon en de directeur-grootaandeelhouder
• inkomstenbelasting: het winst- en kapitaalbegrip, de jaarwinstbepaling,
onttrekkingen, de aanmerkelijkbelangpositie, de terbeschikkingstellingsregeling en
de aandelenfusie
• deelonderwerpen: dividendbelasting, schenk- en erfbelasting en Internationaal (en
Europees) belastingrecht (IEB)
Belastingrecht 3 winstbegrip van met name de BV en NV (vennootschapsbelasting)
NB: De belastingplichtige in deze cursus is steeds een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal
(de NV of de BV of daarmee vergelijkbare buitenlandse rechtsvormen), tenzij nadrukkelijk anders is vermeld.
In het paars de aantekeningen uit de colleges.
1
, College 1
Binnenlandse en buitenlandse belastingplicht Vpb
Onder de naam ‘vennootschapsbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de lichamen vermeld in
de artikelen 2 en 3 (art. 1 Wet Vpb). Het begrip ‘lichamen’ komt uit de AWR en betreft een verzamelbegrip
dat vaak wordt gebruikt voor rechtspersonen (niet-natuurlijke personen). De volgende rechtspersonen zijn
subjectief belastingplichtig op grond van art. 2 Wet Vpb:
naamloze vennootschappen art. 2 lid 1 onderdeel a Wet Vpb
besloten vennootschappen art. 2 lid 1 onderdeel a Wet Vpb
open commanditaire vennootschappen art. 2 lid 1 onderdeel a Wet Vpb
andere vennootschappen met een in aandelen verdeeld kapitaal art. 2 lid 1 onderdeel a Wet Vpb
(bijvoorbeeld GmbH, SA, Ltd)
coöperaties art. 2 lid 1 onderdeel b Wet Vpb
verenigingen en stichtingen indien en voor zover een onderneming (*) art. 2 lid 1 onderdeel e Wet Vpb
wordt gedreven
1. Art. 2 lid 1 onderdeel e Wet Vpb: Verenigingen en stichtingen zijn belastingplichtig indien en voor zover
een onderneming wordt gedreven.
2. Art. 4 Wet Vpb: Voor de definitie ‘onderneming’ is aansluiting gezocht bij het begrip onderneming uit
de Wet IB. Het begrip onderneming wordt uitgebreid door art. 4 Wet Vpb. Werkzaamheden waarmee
in concurrentie wordt getreden met ondernemingen, gedreven door natuurlijke personen, dan wel
door bovenstaande lichamen (art. 2 lid 1 onderdelen a, b, c en d) zijn ook activiteiten waarmee een
vereniging of stichting een onderneming drijft. Er wordt ook aan het concurrentiecriterium voldaan
indien de vereniging of stichting potentieel kan concurreren met andere lichamen.
3. Art. 6 Wet Vpb: Er geldt een vrijstelling voor de Vpb voor verenigingen en stichtingen indien de winst
van het jaar niet meer bedraagt dan € 15.000 of wanneer de winst van de afgelopen vier jaren
tezamen niet meer bedraagt dan € 75.000.
4. Art. 9 lid 1 onderdeel a: Indien een vereniging of stichting toch belastingplichtig is voor de Vpb kan
gebruik gemaakt worden van de fictieve kostenaftrek in art. 9 lid 1 onderdeel a. De fictieve kosten voor
vrijwilligers mogen in aftrek worden genomen op de jaarwinst.
overheidsbedrijven art. 2 lid 1 onderdeel g Wet Vpb
Indirecte overheidsbedrijven worden niet door overheidslichamen zelf uitgeoefend, maar zijn in handen
van deze overheidslichamen en zijn belastingplichtig op grond van art. 2 lid 1 onderdeel a t/m g. Er gelden
vrijstellingen voor de volgende indirecte overheidsbedrijven:
• academische ziekenhuizen art. 6b Wet Vpb
• bekostigd onderwijs en onderzoek art. 6b Wet Vpb
• quasi-inbesteding = Dit betreft een losstaande rechtspersoon die art. 8f Wet Vpb
enkel werkzaamheden verricht voor een overheidsbedrijf. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan een IT B.V. die enkel werkzaamheden
voor een gemeente uitvoert. De rechtspersoon maakt dan in feite
onderdeel uit van het overheidslichaam van de aanbestedende
dienst. Deze vrijstelling geldt alleen als de losstaande
rechtspersoon enkel activiteiten voor een overheidslichaam
uitvoert. Zodra ook activiteiten voor derden worden uitgevoerd is
de rechtspersoon geheel belast o.b.v. de hoofdregel art. 2 lid 1
Wet Vpb.
• samenwerkingsverbanden art. 8f Wet Vpb
• dienstverleningsovereenkomsten art. 8f Wet Vpb
Directe overheidsbedrijven zijn lichamen (zoals een gemeente) die zelf een onderneming drijven. Directe
overheidsbedrijven zijn belastingplichtig voor zover zij een onderneming drijven. Directe overheidsbedrijven
2
, worden geacht tezamen één onderneming te drijven (één aangifte voor de Vpb voor de Staat en één per
publiekrechtelijke rechtspersoon) (art. 2 lid 2 en art. 2 lid 7 Wet Vpb). Er gelden vrijstellingen voor de
volgende directe overheidsbedrijven:
• overheidstaken art. 8e Wet Vpb
• interne activiteiten art. 8e Wet Vpb
• samenwerkingsverbanden art. 8e Wet Vpb
• dienstverleningsovereenkomsten art. 8e Wet Vpb
De grondslag voor de heffing van de vennootschapsbelasting kan in drie stappen worden bepaald:
• stap 1: de fiscale winstberekening;
• stap 2: de fiscale winst bepalen;
• stap 3: het belastbare bedrag bepalen.
Vermogensetikettering
De lichamen genoemd in art. 2 lid 1 onderdelen a t/m d Wet Vpb worden geacht hun onderneming te drijven
met behulp van hun gehele vermogen (vermogensetikettering) (art. 2 lid 5 Wet Vpb). Uit dit art. valt af te
leiden dat (1) een lichaam belastingplichtig is als de fiscus acht dat er een onderneming wordt gedreven
wordt en (2) dat deze onderneming met behulp van het gehele vermogen gedreven wordt. Dit houdt in dat
een lichaam in de Wet Vpb volledig belastingplichtig is. Het is niet mogelijk om een deel van het vermogen
buiten de heffing te houden. Let op: Dit geldt alleen voor de lichamen genoemd in art. 2 lid 1 onderdelen a
t/m d Wet Vpb. Deze vermogensetikettering geldt niet voor verenigingen en stichtingen (art. 2 lid 1 onderdeel
e Wet Vpb). Verenigingen en stichtingen hebben ondernemersvermogen en een soort ‘privévermogen’ (in de
volksmond: ‘vermogen in de dode hand’). Dit vermogen is niet belastingplichtig voor de Vpb.
Vestigingsplaats
De vestigingsplaats is daar waar de centrale leiding is gevestigd. Ga er niet automatisch vanuit dat een
buitenlandse rechtsvorm ook in het buitenland gevestigd is. Zo kan een Duitse GmbH ook in Nederland zijn
gevestigd.
• Een lichaam is binnenlands belastingplichtig als het lichaam in Nederland is gevestigd (art. 2 lid 1 Wet
Vpb). De centrale leiding is daarbij leidend. Een lichaam dat naar Nederlands recht is opgericht wordt
altijd geacht in Nederland gevestigd te zijn (art. 2 lid 4 Wet Vpb). Let op: Dit geldt alleen in niet-
verdragssituaties. Via belastingverdragen kunnen heffingsbevoegdheden verdeeld worden.
• Een lichaam (vennootschap) is buitenlands belastingplichtig als het lichaam niet in Nederland gevestigd
is, maar hier wel een onderneming drijft (filiaal of vaste inrichting) en daarmee Nederlands inkomen geniet
(art. 3 lid 1 Wet Vpb). Er geldt een beperkte belastingplicht. In art. 17 lid 3 Wet Vpb wordt het begrip
Nederlands inkomen verder toegelicht.
Vaste inrichting (v.i.)
Een vaste inrichting is een filiaal, kantoor, fabriek of een plaats van uitvoering van een bouwwerk of
constructie- of montagewerkzaamheden, waarvan de duur de 12 maanden overschrijdt (art. 3 lid 4 en verder
Wet Vpb). Onderdeel b van art. 3 lid 4 is nieuw in de Wet Vpb (2020) en heeft het doel om toelichting te
geven bij de vaste inrichting in niet-verdragssituaties. (NB In verdragssituaties is de situatie niet anders.) De
benaming van de vaste inrichting is hiermee wereldwijd rechtgetrokken.
In onderstaand voorbeeld zal het buitenland heffen over het belastbare bedrag van de vaste inrichting. De
Nederlandse B.V. is belastingplichtig op grond van art. 2 lid 1 onderdeel a. De Nederlandse fiscus zal heffen
over het wereldinkomen, maar geeft een vrijstelling voor de vaste inrichting in het buitenland. Hiermee wordt
dubbele belasting voorkomen.
3
, Voorbeeld
Stel een Portugese LDA en een Nederlandse B.V. richten samen een VOF op. Dit betreft een joint venture
waarin beide partijen recht hebben op 50% van de winst. De VOF betreft een in Nederland gevestigd
verkooppunt. De VOF is transparant voor de Vpb, omdat de VOF niet subjectief belastingplichtig is op
grond van art. 2 Wet Vpb. Voor de Portugese LDA betreft de VOF een vaste inrichting (in het buitenland). Er
wordt door de Portugese LDA inkomen genoten op grond van art. 17 lid 3 Vpb. De vaste inrichting is
daarmee belastingplichtig voor de Nederlandse Wet Vpb op grond van art. 3 lid 4 onderdeel b.
Objectieve en subjectieve vrijstellingen
Een objectieve vrijstelling plaatst een deel van het object (de winst) buiten de heffing. Een subjectieve
vrijstelling plaatst het lichaam en daarmee de gehele door het lichaam behaalde winst buiten de heffing. De
subjectieve vrijstellingen staan in art. 5 Wet Vpb. De belangrijkste subjectieve vrijstelling is de vrijstelling voor
pensioenlichamen (art. 5 lid 1 onderdeel b) niet zijnde de pensioen-BV van de DGA. In een pensioenstichting
wordt geen onderneming gedreven. Op grond van de uitzondering in art. 4 onderdeel b Wet Vpb wordt
wettelijk gezien wel een onderneming gedreven. Daarom is een pensioenstichting o.b.v. art. 2 lid 1 onderdeel
1 Vpb belastingplichtig voor de Vpb.
Einde belastingplicht Vpb
De belastingplicht kan in twee situaties eindigen:
1. einde inwonerschap (art. 15c Wet Vpb);
2. ophouden belastbare winst te genieten (art. 15d Wet Vpb).
Bij het eindigen van de belastingplicht (art. 15c en 15d Wet Vpb) zal de fiscus heffen over de volgende zaken:
• stille reserves;
• fiscale reserves (let op: de FOR bestaat niet voor de Vpb!);
• goodwill.
Er wordt afgerekend op het moment dat de rechtsvorm wordt verkocht of beëindigd. Binnen de Europese
Unie geldt een vrij verkeer van personen, goederen diensten en kapitaal. Er zal daarom een conserverende
aanslag worden opgelegd indien de rechtspersoon naar een ander EU-land emigreert.
Vermogensvergelijking Vpb
Bij de methode van de vermogensvergelijking wordt de winst berekend door het fiscale eigen vermogen aan
het begin van een periode en het fiscale vermogen aan het eind van die periode met elkaar te vergelijken.
De logica hierachter is dat de winst c.q. het verlies zorgt voor een verhoging (bij winst) of een verlaging (bij
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper bachelorstudent20172021. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.