Samenvatting onderzoeksmethodologie
HC1
Verwerven van kennis:
- Beschrijven, ordenen, registreren, begrijpen, verklaren
- Voorspellen, beheersen/beïnvloeden
Positivisme:
- Wetenschapsfilosofische stroming
- Alle kennis dienst empirisch gefundeerd te zijn
- De sociale wereld kan net als natuurlijke wereld bestudeerd worden
- Nadruk op voorspellen en ingrijpen (itt beschrijven)
- Volgde op metafysica (niet toetsbaar aan werkelijkheid)
Constructivisme:
- Wetenschapsfilosofische stroming
- Perspectief deelnemer centraal
- Theorievorming tijdens data verzamelen
- Streven naar causale wetten misleidend
- Nadruk voorspellen en controle beperkt wetenschap
- Andere kritiek op positivisme:
o Determinisme, miskent vrije wil en alternatieve realiteit
o Reductionisme, simplificeert te veel, reduceert de mens tot een getal
o Egocentrisch, onderzoeker gaat uit van zichzelf
o Ontmenselijkt, een deeltje in het onderzoek van een natuurkundige voelen
o Overduidelijk en onnauwkeurig
Gangbare wetenschapsopvatting neemt kritiek serieus:
- Erkennen waarden van onderzoeker
- Respecteren van deelnemers
- Nadruk op situationele factoren
- Diverse perspectieven, niet elke deelnemer is hetzelfde
- Toepasbaarheid in echte wereld en effect van onderzoeker
- Mixed methods: complementaire methoden, combineren, vanuit verschillende
perspectieven naar de wereld kijken zodat je een beter beeld krijgt
Waarden in sociaalwetenschappelijk onderzoek
- Belangrijker dan bij natuurwetenschappen
- Verschillende perspectieven
- Bestaat objectieve wetenschap?
- Onderzoekers hebben waarden en perspectieven
- Interpretatie, verwachtingen, keuze van onderwerp
- Waardediscussie lastig wetenschappelijk te beslechten
- Perspectief zit in de weg: evaluatie bewijs hangt ervan af
Publieke aandacht voor onderzoek
- Onderzoek naar mensen trekt aandacht
- Bepaalde onderwerpen trekken meer aandacht
- Framing van vraagstelling bepaalt mede aandacht
- Implicaties van maatschappij, personen en groepen
, - Onderzoekers vereenzelvigd met onderzoeksresultaten (covariation principle), als je
onderzoek doet naar homo- en heteroseksuele mensen, dan hoor jij daar bij en als er dingen
uitkomen die mensen niet prettig vinden dan ben jij daar de oorzaak van.
- Voorzichtigheid is dus geboden
Negatieve aandacht voor onderzoek
- Rind et al (1998) effecten seksueel misbruik
- Loftus’ onderzoek naar false memories en getuigenverklaringen
- In NL hetze tegen criminoloog Wouter Buikhuisen (1978)
- Gevolgen voor personen en onderzoeksgebieden (subsidies)
Sociale wetenschappen meer omstreden
- Publiek heeft veel ervaring met onderwerp
- Putten uit eigen (beperkte) ervaring
- Methoden ogen gewoontjes (vragen stellen, observeren)
- Onderwerp vaak persoonlijk en politiek gevoelig
Overeenkomsten informele observatie
- Vermoedens en hypothesen andermans gedrag
- We willengedrag verklaren en bepalen of verklaring juist is
Naïeve hypothesen en theorieën (om ze te onderscheiden van wetenschappelijke hypothesen)
- Onze dagelijkse gevolgtrekkingen lijken op wetenschap
- Waarnemen-proberen-resultaat-evalueren
- Specifiek ideeën over sociale verschijnselen en gedrag
- Bruikbaar om doelen te bereiken
- Construct: abstract concept wat we willen vatten
- Meestal geen fysieke aard
- Operationele definitie
- Hypothese: een falsificeerbare stelling over relatie twee of meer constructen
- Causale verbanden: oorzaak en gevolg
- Theorie: set gerelateerde hypothesen
- Theorie bevat vaak logische stelling
- Bevat soms voorwaarden (qualifying conditions) dat het bijvoorbeeld alleen geldt voor
een bepaalde subgroep
- Vertrouwen in theorie bepaald door zwakste schakel
Hulpbronnen voor naïve hypothesen
1. Logische analyse
Theorie vaak in vorm Syllogisme: redenering bestaande uit drie proposities
1. Als een kind speelgoed heeft, is het gelukkig (premisse 1)
2. Als een kind gelukkig is, heeft het weinig snoeplust (premisse 2)
3. (daar volgt dan dus uit) Als een kind speelgoed heeft, heeft het weinig snoeplust
(conclusie)
- Logisch redeneren vaak lastig (Kahneman)
- Inconsistenties en bias
2. Autoriteit
Consulteren expert
Werkelijk expert? Wie is nou eigenlijk de expert?
Schijn van expertise
Onenigheid onder experts
Waarden bepalen keuze expert
, Experts niet onafhankelijk
Inconsistenties en bias
Niet achter verschuilen, je wil niet dat autoriteit bepaalt wat de uitkomst is.
3. Consensus
Afstemmen met gelijken
Zelfde bias en vervorming autoriteit
Groepsdenken: streven naar harmonie in groep
4. Observatie
- Hypothese vergelijken met observatie van gedrag
- Valkuilen:
o Construct anders opgevat (bijv. hypothese en observatie)
o Causale richting moeilijk te bepalen
o Selecte groep: hoeft niet op te gaan in algemeen
o We zoeken vooral bevestiging, niet ontkrachting
5. Eerdere ervaringen
- Putten vaak uit ons verleden
- Zelfde problemen als bij observatie
- Geheugen al ingericht volgens theorieën en hypothesen
- Onthouden makkelijker als in plaatje past
- Lastiger om te ontkrachten
Bias = onjuistheid (vooroordeel, verkeerde inschatting)
Verschillen informele observatie
- Grootste verschil: alertheid biased conclusies
- Zelfbewust en werk kritisch beoordelen door andere wetenschappers (strenger)
- Systematisch bias voorkomen en gebruik (systematische) gevestigde methoden
- Altijd gebaseerd op empirisch onderzoek
- Vertrouwen als niet weerlegd en veel verklarende kracht
- Overdraagbare (itt persoonlijke) kennis (waar de mensheid wat aan heeft)
- Streven naar waarheid
- Grotere zekerheden
- Empirische criteria
- Sleutelrol voorspellen
- Algemene samenhangen
- Theorieën
Selectie van problemen
- Algemeenheid (voor de mensheid, niet voor een persoon)
- Beantwoordbaarheid (het moet wel mogelijk zijn te onderzoeken)
- Theoretisch belang (bijv. wat je al aan theorie hebt gebruiken voor vervolgonderzoek)
- Praktisch/maatschappelijk belang (geld aanvragen)
Operationisme
- Meer nadruk op samenhang observaties en construct
- Operationisme: constructen kunnen worden gemeten of geobserveerd
- Niet noodzakelijk perfect
Het ‘hoe’ van de wetenschap
- Uitwisseling van kritiek: normen voor wetenschap
- Regels voor onderzoeken: methodologie
, - Regels voor denken: logica
- Methodologie en logica ook descriptief: beschrijven, vergelijken, etc. Je kunt dus ook
onderzoek doen naar onderzoeksmethodologie, hoe doe je goed onderzoek
Relatie bewijs en hypothesen
- Hypothese nooit ‘bewezen’ (of ‘accepteren’), mogelijk bias of toeval
- Wel ‘empirisch bewijs voor’ (ondersteuning)
- Als theorie X waar is, zou je relatie Y verwachten
- Niet: we zien relatie Y dus X is waar
- Wel: geen relatie Y is bewijs tegen X (‘verwerpen’)
- Je kunt dus wel verwerpen, niet accepteren
- Goede hypothese = herhaaldelijk ondersteund en veel verklarende kracht
- Spaarzaamheid (‘Parsinomy’) = een kleine theorie voorspelt net zo goed als een
uitgebreidere theorie, deze prefereer je omdat dit gewoon de wereld makkelijker beschrijft
- Replicatie (om toeval uit te sluiten)
- Objectiviteit, vaarheid in onderzoeken en redeneren
- Eerlijkheid, openheid betoog
Kritische review
- Aanbieden bij blad, editor zoekt reviewers
- Kritische evaluatie: bias en alternatieve verklaringen
- Vaak streng en langdurig
- Kwalitatieve verschillen tussen bladen
- Het ‘forum’ (groep van deskundige wetenschappers)
o Beslissingen door kundige wetenschapsbeoefenaars
o In plaats en tijd verspreid
Wetenschapper blijft mens
- Drijfveren
- Druk tot publiceren
- ‘schoorsteen moet roken’
- Zelfcorrectie door gemeenschap
Empirische cyclus (standaardbeeld)
1. Observatie, je vindt iets in de werkelijkheid
Inductie ideeën opdoen, van het bijzondere idee naar het algemene idee
2. Onderzoekshypothese
Deductie implicaties, weer van het algemene naar het specifieke idee, naar de data
die je gaat verzamelen
3. Voorspelling
Toetsing of de data past bij wat je denkt
4. Resultaten
Evaluatie of je theorie stand houdt of niet
5. Observatie
6. Etc.