Gezinnen met meervoudige en complexe problemen
Theorie en praktijk
Hoofdstuk 2: Zorgwekkende gezinnen; veranderingen in visie en zorg
Inleiding
Er zijn twee perioden te onderscheiden:
1820 – 1960: zorgwekkende gezinnen
Heden: probleemgezinnen
Arme gezinnen
Van Den Bosch als inspirator van de Maatschappij van Weldadigheid. Arbeid was het middel tegen
zedelijke verschaffing, dus werkverschaffing was de remedie tegen armoede. Eerste kolonie met dit
doel was Frederiksoord. Armenzorg en zedelijke verheffing gingen hand in hand. Er werd wel
onderscheid gemaakt tussen armen die deugden en armen die niet deugden.
Sociaal ontoelaatbare gezinnen
Een goede woning zou huiselijkheid, gezinsleven en gezinsverband versterken. Het zou ook het
beschavingspeil en het zedelijk gehalte van de lagere standen ten goede komen. Oorzaken werden
gezocht in ellendige leefomstandigheden en in erfelijkheid en aanleg. Querido onderscheide 3 soorten
‘’onmaatschappelijken’’:
Voorwaardelijke maatschappelijken: gezinnen die door omstandigheden ontwortelt zijn
geraakt.
Voorwaardelijke onmaatschappelijken: gezinnen met geestelijke afwijkingen die slechts onder
specifieke condities i staat zijn tot maatschappelijk functioneren.
Onvoorwaardelijke onmaatschappelijken: gezinnen waar sprake is van een dusdanige
geestelijke en lichamelijke degeneratie, dat ze in alle omstandigheden onmaatschappelijk
zullen functioneren.
Onmaatschappelijke gezinnen
Midden jaren 50 kreeg men voorkeur voor de term probleemgezin i.p.v. onmaatschappelijk gezin.
Loop der jaren 60 verdween de bestrijding van onmaatschappelijkheid van de politieke agenda. De
redenen om deze gezinnen zorgwekkend te vinden veranderden ook.
Het onmaatschappelijke gezin werd niet gezien als een sociaal construct, maar als een
objectieve entiteit/als een diagnostische categorie. Onmaatschappelijkheid werd hierin gezien als een
ziekte met symptomen naar gelang de omstandigheden.
Multi-problem gezinnen
Het nieuwe aan het concept ‘multi problem gezin’ was dat niet primair de beperkingen van deze groep
centraal stonden, maar de beperkingen van het systeem van bemoeienis. Het concept multi problem
gezin duidt niet zo zeer op een diagnostische categorie als wel op de noodzaak om kritisch te zijn op
het hulpverlenerssysteem. Want: hoe problematischer het gezin, hoe problematischer de hulp en hoe
groter de kans het gezin een probleemgezin te noemen.
In de jaren 80: zo-zo-zo-zo beleid: hulp moest zo tijdig mogelijk plaatsvinden, zo licht
mogelijk van vorm zijn, zo kort mogelijk duren en zo dicht mogelijk bij huis plaatsvinden. Gevolg:
Reductie binnen residentiële instellingen
Toename extra moeilijk helpende gezinnen in ambulante zorg
Nabeschouwing
Uitgangspunt: het concept ‘multi problem gezin’ is het resultaat van een sociaal
constructieproces en niet van een objectieve entiteit of diagnostische categorie.
Kenmerkend voor multi problem gezinnen is dat ze zowel problemen in het gezin hebben als
problemen met de hulpverlening.
,Hoofdstuk 3: Gezinnen met meervoudige en complexe problemen: kenmerken en
verschillende typen
Inleiding
Tegenwoordig wordt binnen de Nederlandse jeugdzorg de term multi problem gezin vervangen door
de term: gezin met meervoudige en complexe problemen. Multiprobleemgezin: een gezin dat kampt
met een chronisch complex aan socio-economische en psychosociale factoren waarvan de betrokken
hulpverleners vinden dat het weerbarstig is voor hulp. Hulpverleners geven aan dat zij deze gezinnen
makkelijk kunnen herkennen, maar specifieke en objectieve criteria om deze gezinnen te identificeren
ontbreken nog.
Methode
235 gezinnen namen deel (85 multiprobleemgezinnen, 150 gezinnen uit de algemene
Nederlandse bevolking = controlegroep).
Samenstelling: de gezinnen met meervoudige en complexe problemen waren veel vaker
eenoudergezinnen door scheiding of door het overlijden van de partner. Verder geen
significante verschillen tussen beide groepen.
Verschillen tussen gezinnen met meervoudige en complexe problemen en gezinnen uit de
algemene Nederlandse bevolking
Doel: specifieke criteria van gezinnen met meervoudige en complexe problemen (GMCP) te
definiëren.
De groepen zijn op 7 verschillende domeinen vergeleken:
1. Kindfactoren omvat psychische of psychosociale problemen bij het kind
o Leerproblemen, psychosociale problemen, gezondheidsproblemen en
verstandelijke en lichamelijke handicaps komen vaker voor bij kinderen die
opgroeien in gezinnen met veel risicofactoren.
o Kinderen en ouders van GMCP rapporteerden meer internaliserende en
externaliserende problemen dan de kinderen en ouders uit de controlegroep.
o Meer kinderen van GMCP zaten op speciaal onderwijs (17% t.o.v. 4% in
controlegroep) .
o Meer kinderen van GMCP rapporteerden leerproblemen (22% t.o.v. 7% in
controlegroep).
o Geen verschil voor spijbelen gevonden.
2. Ouderfactoren omvat psychische of psychosociale problemen bij ouders (bijv.
psychosomatische problemen, gedragsproblemen, verslaving, laag zelfvertrouwen,
depressie).
o Ouders uit GMCP rapporteerden zelf meer symptomen van interne en
externaliserende psychopathologie.
3. Opvoedingsfactoren centraal hierin staat pedagogische onmacht en
opvoedingsproblemen.
o Kinderen en ouders uit GMCP rapporteerden dat ouders minder consistent en
responsief zijn, en dat ouders minder gedragscontrole laten zien in de
opvoeding dan ouders in de controlegroep.
o Kinderen en ouders uit GMCP rapporteerden dat deze ouders vaker gebruik
maakten van harde discipline en psychologische controle dan ouders uit de
controlegroep.
o Kinderen en ouders uit GMCP voelen zich minder gehecht aan elkaar dan
ouders en kinderen uit de controlegroep.
o Ouders uit gezinnen met GMCP rapporteerden geen verschil m.b.t. positief
opvoedgedrag in vergelijking tot ouders uit de controlegroep.
4. Gezinsfunctioneren verwijst naar de verstoringen in het functioneren van het gezin
als systeem (huwelijk- en relatieproblemen, gezinsconflicten en
communicatieproblemen, verstoorde emotionele betrokkenheid, geen structuur).
, o Gezinnen met GMCP scooreden lager op cohesie en organisatie, terwijl de
mate van externe locus hoger was dan bij de controlegezinnen.
o Gezinnen met GMCP rapporteerden meer conflicten en meer
relatieproblemen dan gezinnen uit de controlegroep.
o Gezinnen met GMCP zochten de oorzaak van hun problemen vooral buiten
zichzelf.
5. Contextuele factoren omvat problemen in de omgeving van het gezin (slechte
huisvesting, opeenhoping negatieve levensgebeurtenissen, financiële problemen).
o Meer dan 59% van de gezinnen met GMCP had financiële problemen, terwijl
dit in de controlegroep 10% was.
o Ouders van gezinnen met GMCP rapporteerden 2.2 negatieve
levensgebeurtenissen tegenover 0.8 in de controlegroep.
6. Sociaal netwerk factoren gezinnen met GMCP hebben vaak een verstoord sociaal
netwerk of een netwerk ontbreekt.
o Ouders uit gezinnen met GMCP rapporteerden meer conflicten met anderen
(buren, vrienden, etc.) dan ouders in de controlegroep.
7. Hulpverleningsfactoren gezinnen met GMCP hebben vaak een lange geschiedenis
van hulpverlening.
o Gezinnen met GMCP gaven vaker (66%) aan dat ze hulpverlening hadden
ontvangen voor gezinsproblemen dan gezinnen uit de controlegroep (7%).
Ook ontvingen zij vaker hulpverlening voor de eigen problemen.
o In gezinnen met GMCP vonden vaker uithuisplaatsingen plaats (21%) ten
opzichte van in de controlegroep (1%).
Verschillende typen gezinnen met meervoudige en complexe problemen
Op groepsniveau zijn er dus duidelijke verschillen tussen de twee groepen gezinnen op alle 7
domeinen, maar ook binnen de groep gezinnen met GMCP zijn er grote individuele verschillen te zien.
Dit boek onderscheidt 3 type gezinnen met GMCP:
1. Gezinnen met maatschappelijke problemen de belangrijkste problemen doen zich voor in
het domein van sociaal netwerk en contextuele factoren.
o Interventie gericht op het oplossen van financiële problemen, problemen met
justitie/politie en het onderhouden en activeren van het sociaal netwerk.
2. Gezinnen met kindgerichte problemen de belangrijkste problemen doen zich voor in de
domeinen: kindfactoren, opvoedingsgfactoren, gezinsfunctioneren factoren en
hulpverleningsfactoren. Het belangrijkste probleem lijken de externaliserende problemen van
het kind. (problemen op 4 van de 7 domeinen).
o Interventie gericht op de psychopathologie van het kind en het (in lichte mate)
aanleren van competente opvoedstrategieën en het bevorder van het
gezinsfunctioneren.
3. Gezinnen met meervoudige en complexe problemen alleen op het domein van het sociaal
netwerk doen problemen zich binnen deze gezinnen minder voor. (problemen op 6 van de 7
domeinen).
o Langdurige en intensieve interventie, gericht op meerdere domeinen. Hierbij zou
gebruik gemaakt kunnen worden van het steunende sociale netwerk van het gezin.
Discussie
Alhoewel alle gezinnen uit deze studie als ‘multiprobleemgezin’ werden beschouwd door de
hulpverleners, behoorde slechts 30% van de gezinnen tot het type 3 gezin: GMCP. Dit suggereert dat
het label GMCP misschien te veel/snel wordt gebruikt. Het onterechte gebruik van dit label kan grote
gevolgen hebben:
Stigmatisering vanuit de omgeving
Negatieve gevolgen voor iemands werk en sociale relaties
Lage zelfwaardering
Negatieve identiteit