Hoofdpunten en leerdoelen van het vak Introductie in de Klinische Neuropsychologie
PSBA2-24
2020-2021
[eventuele wijzigingen voorbehouden (i.v.m. covid-19)]
Inhoud:
p.2 Deel I: Inleiding in de neuropsychologie
p.4 Deel II: Functiedomeinen
p.10 Deel II: Ziektebeelden
p.13 Veelgebruikte tests
Joost Heutink
Rijksuniversiteit Groningen
,DEEL I: INLEIDING IN DE NEUROPSYCHOLOGIE
Lokalisatietheorieën
1. Celtheorie: mens heeft 3 zielen (overleven, ondernemen, goed en kwaad). Laatste ziel
zit in hersenventrikels (cellen)
2. Descartes: deelde mens op in lichaam (res extensa) en geest (res cogitans). Geest is
immaterieel, maar in de pijnappelklier (epifyse)
3. Frenologie (Gall): geest zit in de cortex
- clinicoanatomatische methode: werd gebruikte om Galls methode te testen d.m.v.
specifieke uitvalsverschijnselen die in kaart werden gebracht om ze te relateren aan een
laesie (Broca/Wernicke)
Holistische theorieën
Veel samenhang: hersengebieden werken altijd samen. Gestaltbeweging: geheel is meer
dan som der delen
Theorie van Luria
Luria deed onderzoek bij WOII soldaten met hersenbeschadiging. Kwam met goede balans
van localisatietheorieën en holistische ideeën in zijn model:
1. Drie eenheden die continu met elkaar communiceren:
subcorticaal: waakzaamheid en aandacht
posterieur: infoverwerking, waarneming, verwerking, opslag
anterieur: organisatiegedrag, planning, regulatie, monitoring
2. Hierbinnen onderscheid tussen:
primair: centra voor modaliteit-specifieke zintuigelijke info
secundair: verwerking info en toevoeging van betekenis en motoriek
tertiair: multimodale integratie, evalueren van eigen gedrag
3. Betrokkenheid van rechterhersenhelft bij taal en spraakprocessen. Neglect vatte hij op
als exclusieve uiting van disfunctionerende rechterhersenhelften
Subtractiemethode
Procedure om de score behaald op een simpelere conditie af te trekken van een
complexere conditie. Vaak gebruikt bij beeldvormend onderzoek; activatielevel
representeert een score. Maar, onbetrouwbaarheden worden samengevoegd. Oplossing
voor betrouwbaarheidszekerheid in de variantieanalyse
- beperkingen: verschilscore is minder betrouwbaar dan de afzonderlijke scores
altijd ook algemene effecten (bijv. langere reactietijden bij moeilijke taken)
Enkelvoudige dissociaties en Dubbele dissociaties
Enkelvoudige dissociatie: selectieve uitval taak A (complex) maar niet voor taak B
(makkelijk), maar bij uitval B is er ook uitval voor A
Dubbele dissociatie: Patiënt 1 heeft uitval voor taak A en niet voor B maar patiënt 2 heeft
uitval voor taak B maar niet voor taak A. Taak A en B zijn dus onafhankelijk
Caramazza’s basisassumpties
Een single-case studie is de enige juiste manier om onderzoek te doen naar cognitieve
stoornissen. Geen enkele laesie is hetzelfde bij alle individuen binnen een groepsstudie.
Een cognitieve prestatie is het gevolg van de activiteit van een verzameling van cognitieve
informatieverwerkingscomponenten, die samen een cognitief systeem vormen. De
mogelijke vormen van cognitieve stoornissen die kunnen optreden, worden bepaald en
ingeperkt door de structuur dat cognitieve systeem. Functie-uitval na een laesie kan alleen
,maar worden afgeleid uit het gedrag van patiënten en niet op grond van a priori kennis ten
aanzien van de functie van die specifieke plek in de hersenen.
1. Fractionation assumption: beschadiging van het brein → selectieve cognitieve laesies
2. Transparency assumption: laesies leiden tot beschadiging van een bestaand cognitief
systeem, leiden niet tot een nieuw cognitief systeem
3. Universality assumption: alle cognitieve systemen zijn identiek
Beloopstudies
- Generalisatie: In hoeverre het resultaat klinisch relevant is / dat de patiënt er iets aan
heeft in het dagelijks leven. Verbetering moet niet alleen zichtbaar zijn op geleerde taken
in de kamer van de psycholoog, maar deze moet doorwerken in de activiteiten in het
dagelijks leven.
- Longitudinale studie: Een of meerdere patiënten worden gedurende een bepaalde tijd
gevolgd. Stoorfactor (confounder): test-hertesteffect, toevoegen van een controlegroep is
een oplossing
- Crossectionele studie: Binnen een groep patiënten met een bepaalde ziekte worden bij
verschillende patiënten meting verricht op verschillende momenten in het ziekteproces.
Op groepsniveau kunnen dan uitspraken worden gedaan over hoe een ziekte door de tijd
heen het cognitief functioneren beïnvloedt. Er kan alleen iets gezegd worden over het
gemiddelde beloop; het werkelijke beloop verschilt per patiënt.
- Het ‘probleem’ van spontaan herstel in behandelstudies en oplossingen daarvoor in
researchdesigns: Om te bepalen of een behandeling effectief is, moet men kunnen
uitsluiten dat een eventuele vooruitgang het gevolg is van zogenaamd spontaan herstel.
→ Multiple baseline design: verrichten van meerdere voormetingen: als er in de
voormetingen geen sprake is van verbetering, dan kan een effect na behandeling
eenduidiger toegeschreven worden aan de behandeling dan aan spontaan herstel.
→ Controletaak: extra taak in de buurt van het geoefende proces (let op placebo-effect en
Hawthorne-effect (extra aandacht))
→ Cross-over: na voormetingen traint men een patiënt eerst op een bepaalde functie. Na
tussenmetingen traint men de patiënt op een andere functie. Dan volgt een nameting. Als
de trainingen specifiek zijn voor elk van beide functies, zou na de eerste training alleen
een vooruitgang te zien moeten zijn op de eerste functie, en niet op de andere. Die zou
echter wel vooruit moeten gaan in het tweede deel van de behandeling, terwijl er dan
geen verbetering te zien zou moeten zijn voor de eerste functie.
→ Itemspecifieke training: als na behandeling blijkt dat alleen op de getrainde items beter
wordt gepresteerd, dan is er zeker sprake van een specifiek effect
→ Randomisatietoets: bepalen hoe groot de kans is op een bepaald patroon van scores
Methoden van Structurele beeldvorming
1. CT-scan
Uitleg Gebruikt röntgenstralen; specifieke structuren houden
meer/minder straling tegen. Hoge resolutie biedt mogelijkheid
om in elk plakje (coupe) van de hersenen te kijken.
Doel In een acuut stadium duidelijkheid geven (bijv. over
aanwezigheid van een hersenbloeding)
Voordelen Bot is goed te zien en ventrikels zijn goed te onderscheiden. Veel
verschillende coupes.
Nadelen Minder gedetailleerd en lagere spatiële resolutie dan MRI en
kankerverwekkende straling.
, 2. MRI scan
Uitleg Gebruikt magnetisch velden en gebruikt soms contrastvloeistof
om hersenbeschadigingen beter te kunnen zien. Grijze en witte
stof kunnen goed onderscheiden worden.
Doel Geeft inzicht in afwijkingen in witte stof en totale volume van
hersenen/hersendelen (cortical thickness/surface)
Voordelen Niet schadelijk, gedetailleerd, verschillende contrasten mogelijk
Nadelen Mensen met metaal in hun lichaam kunnen niet door de MRI-
scanner. MRI-scan is bijna onmogelijk voor een persoon met
claustrofobie of met sterk overgewicht.
Verschillende richtingen waarin doorsneden (coupes) van de hersenen gemaakt kunnen
worden
- Sagittaal: opdeling in linker- en rechterhersenhelft
- Coronaal: opdeling in voorhersenen en achterhersenen
- Transversaal: horizontale doorsnede van ogen naar achterkant (dorsaal, ventraal)
Methoden van Functionele beeldvorming
1. EEG
Globale werking Gemiddelde elektrische activiteit gemeten via electroden op de
schedel om algemene (activatie)toestand van hersenen te meten
Elektroden worden op de schedel geplaatst voor drie soorten
informatie:
Doel 1. Even-related potential (ERP): gemiddelde elektrische signaal
van weefsel dat het dichts bij de elektrode ligt; tijdsverloop en
sterkte van neurale reactie → meting van elektrische activiteit
gekoppeld aan een stimulus
2. Schommeling EEG-signaal: resultaat van hersengolven;
bijvoorbeeld concentratievermogen.
3. Relatieve sterkte op elke elektrode: locaties van gebieden die
reageren op een taak.
Voordelen Beste temporele resolutie
Nadelen Elektrische velden worden verstoord door de schedel, huid en
omliggend weefsel; redelijk grote foutmarge.
Spatiële resolutie Laag tot slecht
Temporele resolutie Zeer goed (msec)
2. MEG (magneto-encefalografie)
Globale werking Meet de door actiepotentialen opgewekte magnetische velden.
Doel Nauwkeuriger de plaats van actieve gebieden bepalen en
hersengolven meten die met EEG niet goed te zien zijn
(gammagolven; plaatselijke communicatie tussen neuronen
binnen een gebied).
Voordelen Minder grote foutmarge dan EEG. Geen last van verstoring zoals
bij EEG.
Nadelen Kostbare scanner, veel onderhoud nodig. Biedt dezelfde
informatie als EEG, maar berekeningen zijn complexer
Spatiële resolutie Hoger dan EEG (lager dan PET en fMRI)
Temporele resolutie Dezelfde als EEG (hoger dan fMRI en PET)