SAMENVATTING APPROACHES TO PSYCHOLOGY (6E)
HOOFDSTUK 1 – GEDRAG EN PSYCHOLOGIE
De magie van gedrag
Net als goochelaars, zijn psychologen geïnteresseerd in processen die ons gedrag beïnvloeden, zoals perceptie.
Introductie
Frenologie is een discipline die populair is in de 18e eeuw, maar net als astrologie niet meer gezien wordt als wetenschap.
Aanhangers van de frenologie stellen dat intelligentie onderzocht kan worden door de omvang van de schedel te meten en
de vorm van de schedel te bekijken. De psychologie verschilt van de frenologie omdat er in de psychologie gebruik wordt
gemaakt van wetenschappelijke methoden.
De uitdaging van psychologie
Psychologen verschillen met natuurkundigen. Natuurkundigen bestuderen levenloze materie, terwijl psychologen de acties
onderzoeken van levende wezens. Dit betekent dat psychologen met vier uitdagingen te maken hebben die goed onderzoek
kunnen bedreigen:
• Complexiteit: dit is een systeem dat ontstaat door interacterende eenheden (zoals neuronen in de hersenen) die
resulteren in nieuwe patronen of fenomenen, die niet gevonden kunnen worden in individuele eenheden. Dit is erg
complex, omdat er veel verschillende interacties zijn tussen veel verschillende eenheden.
• Zelfbewustzijn: het gaat hierbij om het bewust observeren van het eigen gedrag. Veel psychologen hebben hun
eigen gedrag als uitgangspunt genomen voor de theorieën. Echter, we zijn het er inmiddels over eens dat dit niet tot
objectief onderzoek kan leiden.
• Reactiviteit: dit is dat levende organismen hun gedrag veranderen als ze onderzocht worden. Om te voorkomen dat
dit het onderzoek beïnvloedt, moeten de psychologen ingewikkelde onderzoeksopzetten gebruiken.
• Causaliteit: dit is de studie over hoe omstandigheden of acties kunnen leiden tot een specifiek gevolg. Dit is lastig
aan te tonen, want er zijn veel factoren die het gedrag beïnvloeden. Je kunt dus niet altijd zeggen dat iets ook echt
de oorzaak is van een ander fenomeen.
Waarom verschillende benaderingen?
De complexiteit van gedrag betekent dat op dit moment nog geen één theorie effectief alle aspecten van gedrag kan
uitleggen. Daarnaast worden er als respons op de complexiteit nieuwe theorieën gevormd, maar ook als gevolg van de
persoonlijke en culturele blik op de wereld. Dus de ontwikkeling van een theorie is niet alleen afhankelijk van de aanwezige
data, maar ook van persoonlijke factoren.
Perceptie en ervaring
De meeste individuen nemen aan dat wat zij ervaren slechts afhankelijk is wat er “buiten gebeurt”. Het idee dat we dingen
zien zoals ze zijn, wordt naïef realisme genoemd. Perceptie is echter een actief proces van selectie, organisatie en
interpretatie van informatie over de wereld. De hersenen kunnen niet alle stimuli tegelijkertijd verwerken. We maken
daarom gebruik van selectie. Selectieve aandacht is het perceptuele proces van selectief focussen op specifieke elementen
van een stimulus. Een voorbeeld hiervan is dat als we een gesprek voeren, we de geluiden en stemmen om ons heen
uitfilteren.
Perceptie wordt dus bepaald door externe stimuli, gefilterd door selectieve attentie. Dit wordt bottom-up
processing genoemd. Aan de andere kant beïnvloeden ook interne factoren, zoals ervaringen en verwachtingen, onze
perceptie. Dit noemt men top-down processing.
Sommige visuele stimuli of elementen kunnen verschillend worden geïnterpreteerd, dit komt door de context. Deze
elementen worden ook wel ambigue figuren genoemd. Deze dubbelzinnige figuren lijken weinig te maken te hebben met de
alledaagse ervaringen, maar deze figuren onderstrepen de processen die onderdeel zijn van alle waarnemingen. Als iemand
bijvoorbeeld iets tegen je zegt in een drukke omgeving, vul je zelf de woorden in die je niet goed verstaat door naar de
context te kijken. De theorie dat perceptie een actief en een creatief proces is, wordt de Gestalt theorie genoemd.
De Gestalt theorie heeft meerdere principes:
• Similarity (gelijkenis): items die op elkaar lijken worden gezien als een groep (bijvoorbeeld in vorm of grootte).
• Proximity (nabijheid): items die dicht bij elkaar staan worden gezien als een groep.
• Closure (sluiting): de neiging om incomplete patronen zelf in te vullen om een samenhangend geheel te vormen. Dit
principe laat duidelijk zien dat de Gestalt theorie interpretatie belangrijk vindt bij perceptie.
De interpretaties die wij maken zijn zelden willekeurig, het reflecteert juist de manier waarop we onze voorgaande kennis en
ervaringen hebben gestructureerd. Wanneer er steeds meer ervaringen bij komen en onze kennis groeit, vormen we meer
1
,complexe structuren. Deze structuren worden schemata genoemd. Schemata organiseren kennis, geloof en verwachtingen
en worden gebruikt om waarnemingen te interpreteren. Een schema voor ‘slaapkamer’ bevat bijvoorbeeld kennis over
voorwerpen die je kunt vinden in een slaapkamer. Sommige schemata zijn scripts die ons gedrag sturen. Een script over een
restaurant vertelt je bijvoorbeeld dat je de menukaart bekijkt, dat je geserveerd wordt, en dat je moet betalen.
Schemata beïnvloeden de manier waarop de wereld wordt waargenomen. Dat mensen andere schemata hebben kan geen
kwaad, tenzij dit leidt tot incorrecte aannames. Stereotypen kunnen worden gezien als mentale schemata. Stereotypering
kan leiden tot vooroordelen over anderen en kunnen ook een foutieve wereld schetsen, de realiteit dus vervalsen. Ondanks
dat we niet bewust weten dat we schemata gebruiken, zijn ze deel van onze perceptuele processen. Na verloop van tijd
kunnen de schemata die we hebben gecreëerd vanuit onze ervaringen, meer invloed hebben op onze percepties dan de
realiteit.
Confirmation bias (bevestigingsbias) is een vorm van cognitieve uitsluiting gebaseerd op de neiging om informatie op te
nemen die de verwachting bevestigt en tegenstrijdige informatie negeert. Hoe sterker het geloof, hoe groter de verdraaiing
van de werkelijkheid. Dit betekent niet dat schemata ongewenst zijn: meestal helpen ze ons juist in het verbeteren van
efficiëntie en nauwkeurigheid. Door de perceptuele processen te begrijpen, zijn we beter in staat om verschillende fouten te
vermijden.
Perceptie en theorie
Complementariteit is een concept ontwikkeld door natuurkundigen, om beter om te kunnen gaan met het bestaan van twee
modellen die beide nuttig zijn, maar niet samen kunnen gaan. Elk model heeft waarde, maar is niet genoeg om iets helemaal
te verklaren. Psychologen kunnen meerdere benaderingen gebruiken om gedrag nog beter te kunnen begrijpen. De
verschillende benaderingen van de psychologie kunnen elkaar dus aanvullen. Elke benadering van de psychologie kan slechts
een gedeeltelijk beeld geven van het hele subject.
De oorsprong van psychologie
Psychologie heeft geen specifieke datum waarop het is ontstaan, dit komt door het feit dat psychologie is ontstaan op
universiteiten, in laboratoria en door publieke erkenning. Psychologie is ontstaat in de drie laatste decennia van de 19e
eeuw. Psychologie is voortgekomen uit twee tradities; filosofie en natuurwetenschappen. Filosofie was belangrijk, omdat
men hierbij nadenkt over acties en motivaties. Daarnaast waren de natuurwetenschappen van belang, omdat deze
wetenschap experimenteerde met causaliteit en ook met de evolutietheorie. De twee hoofdgrondleggers van de psychologie
zijn Wilhelm Wundt en William James:
• Wilhelm Wundt (1832-1920): Wundt heeft medicijnen gestudeerd, daarna ging hij werken onder de leiding van
Johannes Müller. Müller heeft Wundt beïnvloed, want door hem heeft Wundt de studie van medicijnen achter hem
gelaten en is verder gegaan in het onderzoek naar psychologische processen. Wundt heeft in zijn laatste studie
theorieën ontwikkeld over de fysiologische aspecten van gedrag. Hij creëerde daarmee de experimentele
psychologie. Wundt wordt gezien als de grondlegger van de moderne psychologie.
• William James (1842-1910): James begon ook als een medicijnstudent. Op zijn 30e werd hij gevraagd om fysiologie
op de universiteit te onderwijzen. Hij begon les te geven over de relatie tussen fysiologie en psychologie. Later gaf
hij alleen nog les in psychologie. Henry Holt vroeg in die tijd aan James of hij een boek wilde schrijven over
psychologie. Dit boek werd het best gelezen psychologieboek. Zelf vond hij het boek niet goed, en daardoor ging
James zich meer richten op de filosofie. Met zijn analyses over basisproblemen heeft hij een basis opgesteld voor
verder onderzoek. Ten eerste stelde hij dat het belangrijk is om voorzichtig precieze observaties te doen. Ten
tweede is het belangrijk om juiste en goede vragen te stellen.
Wundt en James hebben beide een belangrijke rol gespeeld bij de vorming van psychologie tot een discipline. Ze begonnen
elk als medicijnenstudent en eindigden als een professor van filosofie. Een verschil tussen Wundt en James is hun benadering
van de studie naar gedrag en geest:
• James' benadering is bekend geworden onder de naam functionalisme: dit is een benadering van
gedragswetenschappen die gebruikmaakt van analyses van processen in het brein.
• Wundts benadering werd structuralisme genoemd. Structuralisme is een benadering die probeert de basale mentale
processen te analyseren, met behulp van introspectie.
Methoden voor het bestuderen van gedrag
De rol van de wetenschappelijke methode
Terwijl de 5 benaderingen van de psychologie allemaal verschillen in de methode die ze aanhangen, zijn de psychologen het
wel eens met een aantal funderingen van psychologisch onderzoek. Ten eerste is psychologie empirisch: dit houdt in dat het
gebaseerd is op objectieve observaties. Ten tweede moeten deze observaties georganiseerd gedaan worden, ervan
uitgaande dat categorisering leidt tot verklarende theorieën. Een gestructureerde set van principes wordt een theorie
genoemd.
2
, Een theorie geeft een samenhangende structuur voor gerelateerde observaties. Theorie en observaties zijn door twee
cognitieve processen gelinkt aan elkaar:
• Inductie is een proces van redeneren gebaseerd op het vormen van algemene beginselen van specifieke observaties.
Dus van specifiek naar algemeen.
• Deductie is het proces van het trekken van specifieke conclusies uit een set van algemene beginselen. Dus van
algemeen naar specifiek.
Een voorbeeld van inductie en deductie: Freud geloofde dat agressie een drift is die kan worden geuit in een destructief
gedrag (een algemeen beginsel). Hieruit volgt dat als iemand een moord pleegt, hij dit doet omdat het een aangeboren drift
is (een specifieke conclusie). De meeste onderzoekers gebruiken zowel inductie als deductie.
Introspectionisme en publieke observaties
Introspectionisme is het onderzoeken van gedrag door je eigen gedrag te analyseren. Het wordt geassocieerd met het
structuralisme van Wundt. Het is een twijfelachtige techniek: de methode kan namelijk niet de goede antwoorden geven.
Een andere zwakte van introspectionisme komt voort uit het gebruik van privé-ervaringen als data. Om de problemen van
deze techniek te voorkomen, heeft de psychologie de publieke technieken van observatie benadrukt. Deze technieken maken
het mogelijk om het eens te worden over wat er is gebeurd.
Operationeel definiëren is het bepalen van hoe een publieke observatie gemeten moet worden.
Maatregelen van gedrag, onderzoek setting en onderzoeksmethodes
Gedrag kan op twee manieren onderzocht worden:
• Zelfrapportage een methode van dataverzameling door individuen te vragen hun eigen gedrag of gevoel te
beschrijven. Dit kan met interviews, enquêtes en psychologische testen. Ook kunnen participanten gevraagd worden
om hun eigen gedachten en gedrag hardop te omschrijven terwijl ze een taak uitvoeren. Een transcript hiervan
wordt een think-aloud-protocol genoemd.
• Directe observatie is een observatietechniek waarbij directe observatie van gedrag door de onderzoeker wordt
gedaan. Er is dus een onderzoeker die waarneemt, zonder dat dit wordt beïnvloed door de onderzochte. Deze
techniek is een stuk neutraler dan de andere methode en is makkelijker te verifiëren, omdat er meerdere
onderzoekers kunnen worden ingezet. Directe observatie wordt vooral gebruikt bij experimenten.
Er zijn drie soorten onderzoeksmethoden: experimenten, non-experimenten (observaties, case studies en enquetes) en
quasi-experimenten.
Non-experimentele methodes: interviews en surveys
Interview is een methode voor het verzamelen van data waarbij de onderzoeker aan een individu vragen stelt. Deze methode
kan gestructureerd zijn, maar ook ongestructureerd. De respons van de geïnterviewde is zelfrapportage data, omdat de
persoon zijn eigen gedrag beschrijft.
Survey (enquête) is een techniek om de attitudes van vele individuen te bepalen door een aantal vooraf geplande vragen te
stellen. Cultuur is een van de vele factoren die de antwoorden van de individuen beïnvloedt. Een enquête kan fixed-
alternative zijn (er zijn een aantal antwoorden om uit te kiezen) of open-ended (open vragen). In het geval van open vragen
ligt het gevaar van bias op de loer: systematische vertekening van de resultaten door verwachting van de onderzoeker. Ook
kost het veel tijd om de resultaten van dit soort enquêtes te verwerken.
Beperkingen van zelfrapportage
Procedures van zelfrapportage, zoals interviews en vragenlijsten, zijn belangrijke meetmethoden voor gedrag, maar ze
zorgen ook voor problemen. Een van de problemen is de nauwkeurigheid. Individuen zijn namelijk niet altijd duidelijk over
hun eigen gedrag, als gevolg van vermindering van aandacht, geheugenverlies en ander factoren. Ook kunnen individuen
liegen tegen de onderzoeker, om zo een gunstigere indruk achter te laten. Sommige problemen kunnen tegenwoordig
verholpen worden door “experience sampling methods”(ESM), technologie die gedachten en gevoelens naar boven kan
halen.
Naturalistische observatie en onopvallende metingen
Naturalistische observatie is een onderzoeksmethode die gebaseerd is op observatie in de natuurlijke omgeving, zonder in te
grijpen in de condities. Deze methode heeft ook een aantal nadelen, zoals reactiviteit: mensen gedragen zich anders als ze
weten dat ze worden bekeken en worden onderzocht.
Een andere variatie van observatie is participerende observatie. Participerende observatie is een niet-experimentele
onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker deel van de onderzochte groep wordt.
3