HOOFDSTUK 2 NATUURRECHT
Karel van Habsburg maakte zich zorgen over zijn gebieden, doordat hij een jonge
troonopvolger had en zij ook nog van het vrouwelijk geslacht was: Maria Theresia.
- Hij was bang dat de vorsten van de omringende landen haar als zwak zouden zien en
haar dan ook op het gebied van zijn dochter zouden storten.
- Sanctio Pragmatica: De inhoud van de door Karel met de diverse Europese vorsten
gesloten verdragen.
Thomas Paine was een journalist die in 1776 een pamflet uitbracht waarin stond dat de
kolonisten van Engeland die in Amerika woonden de banden met Engeland moesten
verbreken en naar onafhankelijkheid moesten streven.
- Paine deed ter ondersteuning van zijn stelling dat onafhankelijkheid de enige
mogelijkheid is voor de kolonisten een beroep op het gezonde verstand van zijn
lezers en niet op de precedenten
- Men leefde in the age of reason en in een zo gestemd tijdsgewricht behoefde men op
geen andere autoriteit een beroep te doen dan de menselijke rede.
Volgens Immanuel Kant zou de mensheid door haar luiheid tot onmondigheid zijn vervallen
en zich laten leiden door allerlei autoriteiten zonder eerst bij zichzelf te rade te gaan.
Op 4 juli 1776 werd een verklaring aangeboden aan John Hancock, de voorzitter van het
Congres van de dertien koloniën te Philadelphia door een commissie van vijf personen,
waartoe onder meer behoorden Benjamin Franklin en de latere president Thomas Jefferson:
de Declaration of Independence
- In de Declaration worden de meergenoemde rechten selfevident genoemd,
aangezien zij vanzelfsprekend zouden zijn en daarom ook niet door een bijzondere
wetgever of rechterlijk college behoeven te worden bekrachtigd, omdat zij ook
zonder die bekrachtiging van kracht zouden zijn.
- Elders in de Declaration wordt gesproken van the laws of nature, hetgeen de indruk
wekt. Alsof de natuur zelf een aantal regelen stelt die zo vanzelfsprekend zijn dat zijn
geen bijzondere vaststelling behoeven.
- Jefferson baseerde de Declaration of Independence dan ook op het natuurrecht.
Al in de klassieke oudheid bestond de overtuiging dat naast en boven het door de mensen
gestelde recht een andere rechtsorde bestond: het natuurrecht.
Aristoteles beschreef de verhouding tussen het door de mensen zelf gestelde recht en het
natuurlijke recht als volgt:
- Het natuurrecht is dat recht dat overal dezelfde rechtskracht heeft en onafhankelijk
is van opinies; het wettenrecht is datgene waarvan het er in beginsel niet toe doet of
het nu zo dan wel anders is, maar waar het verschil maakt wanneer het een keer is
vastgesteld.
,Romeinse jurist Gaius zei dat alle volkeren die door wetten en gebruiken worden geregeerd,
deels hun eigen recht, deels het recht dat alle mensen gemeen is gebruiken.
- Burgerrecht (ius civile): Wat ieder volk zelf voor zichzelf als recht heeft vastgesteld,
dat is eigen aan dat volk.
- Recht der volkeren (Ius gentium): Wat de natuurlijke rede tussen alle mensen
voorschrijft, dat wordt bij alle volkeren te allen tijde in acht genomen. (alle volkeren
gebruiken dat recht)
Zo maakte de Romeinse rechtsbronnenleer een onderscheid tussen rechtsregels van
specifiek Romeinse origine (ius civile) en rechtsregels die ook in Rome en tussen Romeinen
werden gehanteerd, omdat die universele gelding hadden (ius gentium)
In de Romeinse juridische bronnen wordt in de plaats van het begrip ius gentium dikwijls
gebruik gemaakt van de term natuurrecht (ius naturale)
POSITIVISME EN NATUURRECHT
Epicurus veronderstelde, evenals vele eeuwen later de Engelse wijsgeer thomas Hobbes, dat
de oerstaat van de mens een staat van oorlog van allen tegen allen, zou zijn geweest.
- De epicureïsche wijsbegeerte koppelt het ontstaan van het recht aan dat van een
door afspraak in het leven geroepen overheidsgezag.
- Recht is wat de in een bepaalde samenleving tot wetgeving bevoegde
overheidsinstanties voorschrijven en afdwingen.
- Het epicureïsche rechtsbegrip is formeel van aard
- ‘Recht’ is het van overheidswege gestelde gedragsvoorschrift, dat door dezelfde
overheid van een sanctie is voorzien. De overheid liet zich bovendien bij de
vaststelling van de inhoud van haar gedragsvoorschriften slechts leiden door het nut,
de utilitas
- Er zouden geen gedragsvoorschriften bestaan die op materiële gronden – dat wil
zeggen naar hun inhoud beoordeeld- en op zichzelf genomen – dat wil zeggen
geabstraheerd van een bepaalde tijd en samenleving- absolute waarde bezitten.
- Epicurus zei dat: Recht is niet iets dat op zichzelf staat, maar een soort afspraak die
men in het maatschappelijk verkeer overal en steeds weer opnieuw maakt om te
voorkomen dat men benadeelt of zich laat benadelen
,Tegen het positivistische rechtsbegrip had de Stoa zich met hand en tand verzet. De stoïsche
rechtsfilosofie komt neer op het volgende: Onder het begrip ‘recht’ kan niet alleen worden
verstaan wat een toevallige overheidsinstantie voorschrijft: het ‘recht’ dient ook inhoudelijk
te worden beoordeeld op zijn rechtvaardigheidsgehalte.
- De maatstaf waarin het recht gemeten zou moeten worden zou de mens in zichzelf
kunnen vinden en wel in de hem natuurlijk aangeboren, door God ingegeven rede,
ratio die de mens voorschrijft wat recht is;
- Volgens Cicero is het recht de natuurlijke rede zelf. Het recht is niet iets dat eerst
geldt wanneer het door een overheid als zodanig is voorgeschreven, niet iets dat
door mensen wordt gemaakt, maar is het veeleer een natuurlijk gegeven dat men in
zichzelf, door redenering kan vinden.
- De stoïsche rechtsleer leidt tot de erkenning van een natuurrecht, van een geheel
van rechtsregels dat onafhankelijk van tijd en plaats en zelfs van bekrachtiging door
een overheid geldt, enkel en alleen om zijn inhoudelijke waarde.
- De Stoa huldigt zich in een materieel rechtsbegrip: ‘recht’ is wat inhoudelijk gelijk is
aan is de menselijke rede.
IUS GENTIUM (HET BIJ ALLE VOLKEREN GELDENDE RECHT) EN IUS NATURALE (HET
NATUURRECHT)
Romeinse juristen waren geneigd het begrip ‘natuurrecht’ te vereenzelvigen met het
supranationaal geldende ius gentium. Daardoor ontstond echter een moeilijkheid die werd
veroorzaakt doordat het begrip ius gentium puur feitelijk is, terwijl de term ius naturale een
morele lading heeft
- De slavernij is een voorbeeld waarin het verschil tussen ius gentium en ius naturale te
zien is. Slavernij kwam bij alle volkeren voor en was dan ook een ius gentium, maar
volgens het natuurrecht, dus volgens het moreel van de mens, ieder mens vrij wordt
geboren en was de slavernij dus niet goed ten opzichte van het natuurrecht.
,HET NATUURRECHT IN DE MIDDELEEUWEN
Het ius civile en het ius gentium verloor iedere praktische betekenis na de codificatie van
keizer Justinianus, die tussen de jaren 528 en 533 na Chr. Tot stnad is gekomen en waarin
het gehele Romeinse recht – het ius civile zowel als het ius gentium – was gecodificeerd
- Het wetboek van Justinianus stond bekend als het Corpus Iuris Civilis, omdat al het
recht was neergelegd in een van overheidswege vastgesteld wetboek met exclusieve
werking, waardoor al het recht, inclusief het voormalige ius gentium, in technische
zin ius civile was geworden.
- Het canonieke recht hechtte aan het natuurrecht, dat immers naar de heersende
opvatting van goddelijke oorsprong was, een groot gewicht: zo bevat het Corpus Iuris
Canonici, een middeleeuwse verzameling van regels van kerkrecht, met zoveel
woorden het primaat van de rede boven de gewoonte, boven het positieve recht,
inclusief het ius gentium
- Het primaat werd toegekend aan het ius naturale, omdat dit werd opgevat als het
overal en te allen tijde geldende recht dat God aan de mensheid heeft gesteld.
Daaraan is onlosmakelijk de gevolgstrekking verbonden dat het overige recht aan de
normen van dat ius naturale kan en moet worden getoetst, een gedachte vreemd
was aan het Romeinse recht. Omdat aan een eventuele strijd tussen het positieve
recht enerzijds en het ius naturale anderzijds geen gevolgen werden gebonden.
- Het natuurrecht was de bron van de beroemde aequitas canonica de canoniek
rechtelijke billijkheid, waardoor het gestelde, positieve recht, ook wel het strenge
recht genoemd werd getemperd.
HUGO DE GROOT EN HET NATUURRECHT
Hugo de Groot werd ook wel de pater iuris naturae genoemd, omdat hij degene was die zei
dat ook als er geen god zou bestaan, het natuurrecht alsnog zou bestaan. Met deze stelling
werd de zelfstandigheid van het natuurrecht ten opzichte van de wil van God met zoveel
woorden erkend.
- Hugo de Groot moest uitleggen hoe het kwam dat Holland in zijn tijd niet alleen
Nederlands recht van inheemse oorsprong, maar ook recht van vreemde origine, te
weten het Romeinse recht, van kracht was. Dit kwam doordat het Romeinse recht
alleen maar werd geacht te zijn gerecipieerd voor zever het de toets van een
natuurrechtelijke kritiek kon doorstaan.
- In Hugo de Groots tijd raakte de opvatting meer en meer verspreid dat het Romeinse
recht niet centraal aan het juridische firmament stond en dat het natuurrecht daar
slechts omheen zweefde, maar precies omgekeerd. Men had namelijk steeds meer
oog gekregen voor de typisch Romeinse aard van allerlei bepalingen in het Corpus
Iuris Civilis. Men was zich gaan realiseren dat menige rechtsregel in dat Corpus zijn
oorsprong vond in specifiek Romeinse historische ontwikkelingen en culturele
gegevenheden. Menige rechtsregel in het Corpus Iuris Civilis was dus niet volstrekt
tijdloos: zij was aan tijd en plaats gebonden.
, THE AGE OF REASON (EEUW VAN DE REDE)
Als de vorst niet naar ‘rede’ wilde luisteren, bood het natuurrecht de bevoegdheid zo’n vorst
opzij te zetten. De combinatie van de Verlichting met een verwereldlijkt natuurrecht een
uiterst explosief mengsel oplevert dat licht tot revolutie ontvlamt.
- Soms leek het alsof de Verlichting tot de allerhoogste kringen – de vorsten zelf- was
doorgedrongen en dat de noodzakelijke veranderingen van bovenaf konden worden
doorgevoerd.
- Hoewel veel vorsten verlicht waren, bleven zij alleenheersers
ROUSSEAU EN HET ‘CONTRAT SOCIAL’
Het Contrat Social bevat Rousseau’s theorie over de grondslag van de verhouding tussen het
overheidsgezag en zijn onderdanen.
- Bij geen van de staatinrichtingen werd ervan uitgegaan dat de staatsorganen de
soevereiniteit uitoefenden namens het volk.
Rousseau’s beschouwingswijze was fundamenteel tegenovergesteld.
- Hetgeen dat hem bezighield was de vraag hoe een individu, met behoud van zijn
natuurlijke vrijheid, gebonden kon zijn aan een wet waarvan de inhoud niet
correspondeerde met zijn individuele wil. (Waarom is de minderheid gebonden aan
de meerderheid?)
- Het uitganspunt van zijn gedachten daarbij was dat een vrij mens slechts aan regels
kan zijn onderworpen wanneer hij daarmee uit eigen vrije wil heeft ingestemd.
- Rousseau’s bediende zich van een originele kunstgreep: het ‘contrat social’, het
‘maatschappelijk verdrag’, dat hij definieerde als de handeling waardoor alle
gemeenschapsgenoten zich en het hunne onder het gezag van de wil van de
gemeenschap plaatsen.
- Door het sluiten van een ‘maatschappelijk verdrag’ vormt een groep individuen zich
vrijwillig om tot een ‘volk’, of, anders gezegd, tot een natie. Door deze handeling
geeft ieder individu dat tot de gemeenschap wil behoren zijn ‘natuurlijke’ vrijheid
prijs en wint daardoor de ‘burgerlijke’ vrijheid, die bestaat uit de onderworpenheid
van zijn individuele wil aan die van de gemeenschap, de ‘volonte generale’.
- Iedere wet die het volk niet in persoon heeft goedgekeurd, is nietig; het is volstrekt
geen wet
- Rousseau’s gedachten omtrent de binding van de individu leidden hem tot de
gevolgtrekking dat een algemeen de burgers verbindende regel, een wet in materiële
zin, slechts kan berusten op een uitdrukkelijke verklaring van de meerderheid van de
burgers dat zij die regel te willen. De minderheid is dan krachtens het
‘maatschappelijk verdrag’ verbonden.
- Het natuurrecht werd uitgesloten als bron van geldend recht. Ook de gewoonte als
zelfstandige rechtsbron naast de wet niet worden erkend: zij heeft slechts
rechtskracht voor zover zij wordt gedragen door de ‘volonte generale’, hetgeen niets
minder is dan de wet
- De rechter is volgens Rousseau de dienaar van het volk. Hij moet de wil van het volk,
de volonte generale, toepassen, maar hij mag zich niet de bevoegdheden van het
volk, de wetgevende bevoegdheid, toe-eigenen.