Bedrijfskundige methodologie 2
Systeemkunde en systeembegrippen
Een systeem is een, afhankelijk van het door de onderzoeker gestelde doel, binnen de totale werkelijkheid te
onderscheiden verzameling elementen. Deze elementen hebben onderlinge relaties en (eventuele) relaties met
andere elementen uit de buitenwereld.
Een systeem heeft een paar essentiële kenmerken
Het wil een doel bereiken
Het bevat een verzameling elementen
Er bestaat een samenhang tussen die elementen
Elementen zijn de kleinste delen die een onderzoeker wil bekijken, gezien zijn doel.
De opsomming van alle verschillende elementen in het systeem noemen we de inhoud. Nu kunnen die elementen
ook eigenschappen hebben.
Met relaties tussen elementen wordt bedoeld dat er een bepaalde samenhang tussen hen is. De opsomming van
alle relaties in een systeem noemen we de structuur. Als we binnen het systeem kijken spreken we van de
interne structuur. Als we de relaties met de buitenwereld erbij betrekken spreken we van een externe structuur.
Spreken we van de buitenwereld ofwel van de totale werkelijkheid, dan noemen we dat het universum.
Een subsysteem is een deelverzameling van de elementen van het systeem, waarbij alle oorspronkelijke relaties
tussen de elementen onveranderd behouden blijven. Een subsysteem is weer te beschouwen als een systeem en
voldoet daarmee ook aan de definitie van een systeem.
Stel het schoolgebouw is ons systeem, maar wij willen een klaslokaal bestuderen. Dat is het klaslokaal het
subsysteem van de school met daarin de elementen; studenten, docent tafels en stoelen en de relaties tussen deze
elementen.
Een aspectsysteem is een deelverzameling van de relaties in het (sub)systeem, waarbij alle elementen
onveranderd behouden blijven.
Aspect- en subsysteem kunnen samenvallen. Dat houdt in dat we van een bepaald subsysteem, de klas, een
bepaald aspect bestuderen, bijvoorbeeld de studenten bekijken die lid zijn van een studentenvereniging. Dat
hebben we een sub-aspectensysteem.
Een toestand van een systeem op een bepaald moment heeft de waarden van de eigenschappen op dat tijdstip in
het systeem. Een toestand is dus een momentopname.
Heeft de ene gebeurtenis een andere gebeurtenis tot gevold, dan is dat een activiteit, en activiteiten kosten tijd.
Niet alleen de waarden van de eigenschappen kunnen veranderen, maar ook de relaties tussen de elementen: er
is dan sprake van een veranderende structuur.
Een proces is een serie transformaties tijdens de doorvoer, waardoor het ingevoerde element veranderd. Dit
proces speelt zich af binnen de systeemgrenzen. Dit onderscheid het systeem en zijn omgeving.
Het gedrag van het systeem is de wijze waarop het systeem reageert op:
o In- en uitwendige omstandigheden
o Invoeren
o Veranderingen
Het systeem is steady state als het een volledig bepaald gedrag heeft dat repeteerbaar is in de tijd en waarbij
bovendien dat gedrag in de ene tijdsperiode gelijksoortig is aan het gedrag in een andere tijdsperiode.
, Het doel van een systeem is het vervullen van bepaalde functies. De
functie van een element is datgene wat door het element teweeg wordt
gebracht en waaraan het grotere geheel behoefte heeft. De taak van een
element houd datgene in wat gedaan moet worden.
Het doel van het systeem ‘hogeschool’ is studenten kennis bijbrengen. De elementen ‘docenten’ spelen daar een
rol bij. De functie van de docent is kennis overdragen. Dit doet hij door klassikaal les te geven of projecten te
begeleiden. Dat zijn de taken die hij verricht.
Systeembenadering
Om een bepaald systeem gestructureerd te bestuderen zijn er twee opties
Het beschouwen van een geheel: de black-boxbenadering
We laten het systeem geheel intact en doen zoveel mogelijk waarnemingen aan de buitenkant.
Het in detail beschouwen van de elementen: systeem- of maanreisbenadering
Er wordt uitgegaan van het doel van het systeem.
Onder een black box verstaan we een systeem of subsysteem, waarvan de interne elementen en relaties de
onderzoeker (nog) niet bekend zijn of die hij (vooralsnog) buiten beschouwing laat.
Er zijn verschillende structuren denkbaar om dezelfde functie te vervullen. Dit noemen we het principe van de
onbepaaldheid van de structuur.
Inzoomen betekent bij concrete systemen dat we stapsgewijs steeds kleinere concrete details in onze
beschouwing gaan betrekken.
Als we die verschillende afstanden waarop we het systeem kunnen bekijken in stappen verdelen, dat zitten we
eigenlijk op verschillende niveaus. Dit wordt aggregatiestrata genoemd. Op ieder aggregatiestratum moeten
zowel het systeem dat we bekijken, als de op het stratum te onderscheiden subsystemen, duidelijke
eigenschappen hebben.
We kiezen als hoogste aggregatiestratum een schoolgebouw, de complete organisatie. Dit is onze black box, en
daar kunnen we de in- en uitvoeren van bekijken. Vervolgens openen we de black box en zoomen we in op het
gebouw. Eén aggregatiestratum lager vinden we bijvoorbeeld de gangen en klaslokalen. Dit zijn subsystemen.
Openen we een van die black boxes, dan vinden we elementen als studenten, stoelen en tafels. Dat is dus weer
een aggregatiestratum lager.
Door telkens een aggregatiestratum omhoog te gaan, uit te zoomen, kun je de details op zinnige wijze groeperen.
Daarna zoom je weer doelbewust in.
Procesbeheersing
Binnen een systeem bevindt zich een transformatiefunctie die de invoer omzet in de gewenste uitvoer met de
gewenste eigenschappen.
Inrichten is het eenmalig inregelen van het proces om de invoer te transformeren tot de gewenste uitvoer.
Vervolgens worden er normen vastgesteld, waaraan het proces binnen het systeem moet voldoen. Sturen is het
vaststellen van de normen, waaraan het systeem moet voldoen.
Er gaan middelen, mensen en informatie het systeem in, dat noemen we ingangssignalen. Ingangssignalen
verdelen we in:
Stuursignalen (beïnvloeden bij de invoer)
Storingssignalen (niet beïnvloeden bij de invoer) -> Meetbare en niet- meetbare signalen