Samenvatting
Onderzoek H1
,Hoorcollege 1
De regulatieve cyclus (probleemherkenning, diagnose, ontwerp, verandering,
evaluatie) wordt voortaan de handelingscyclus genoemd.
Integraal model
Elke fase in de Bedrijfskundige handelingscyclus kan gevoed worden door
onderzoek (vanuit de onderzoekscyclus). De onderzoekscyclus (in het blauw
weergegeven) is een cyclus met een duidelijk begin (probleemanalyse) en eind
(rapportage en presentatie van de onderzoeksbevindingen). De resultaten uit de
afzonderlijke onderzoekscycli vormen de input voor het desgewenste onderdeel
uit de Bedrijfskundige handelingscyclus.
In dit model is kortcyclisch onderzoek van toepassing. In elke fase van de
bedrijfskundige handelingscyclus worden voor de betreffende stakeholders
uitgezocht of onderzocht wat het voor hen betekent en wordt steeds duidelijker
wat het probleem is, welke oorzaken van toepassing zijn, wat de oplossing moet
zijn, hoe de gewenste situatie eruit moet komen te zien en op welke wijze er
geëvalueerd moet worden. ‘Learning bij doing’ is wat kortcyclisch onderzoek
typeert. Het is in dit soort onderzoeken heel gebruikelijk dat je stakeholders nog
een keer betrekt, omdat je in volgende fases van het onderzoek zaken hebt
ontdekt die je wil toetsen (op basis van voortschrijdend inzicht). Dit allemaal om
het onderzoek scherper te krijgen of aan te vullen, zodat de uitkomst van het
onderzoek daadwerkelijk een gefundeerde verandering (een ingreep tot
verbetering van een bepaald probleem/fenomeen, bijvoorbeeld een nieuwe
werkwijze) te weeg heeft gebracht.
Context:
wat wil je meten en waarom?
Op het moment dat je een bedrijfskundig onderzoek gaat uitvoeren, en
bijvoorbeeld een probleem binnen een organisatie wil identificeren, is het
essentieel dat je een deugdelijke probleemanalyse hebt uitgevoerd, met andere
woorden: wat is de onderzoeksvraag?
Bij de onderzoeksvraag moet je rekening houden dat de onderzoeksvraag binnen
de fase van de handelingscyclus valt die jij wilt gaan onderzoeken. Alle
2
,onderzoeksvragen van de verschillende fase lopen in elkaar over. In dit vak gaan
we alleen in op de fase probleemidentificatie en diagnose, maar onderstaand
mogelijke onderzoeksvragen per fase:
- Probleemidentificatie:
o Ga je op zoek naar waar het probleem zit, waarbij vaak
verschillende aspecten een rol spelen.
‘welke aspecten…’
Hoe zit het met de mening van Avans docenten over online
lesgeven en door welke variabelen wordt deze mening
beïnvloed? belangrijke uitkomt: oudere docenten zijn
ontevreden
- Diagnose:
o Diagnose waar het voor deze groep dan inzit
Wat zijn de oorzaken van de ontevredenheid van oudere
docenten (50-plus) over het online lesgeven? het zit hem
heel erg in de begeleiding, alleen voelen ze zich hierin
verloren
- Ontwerp:
hoe kan de begeleiding van oudere docenten bij het online
lesgeven worden verbeterd? hieruit komt dat een jongere
docent als buddy het beste is
- Veranderen:
Hoe moet het buddysysteem er precies uitzien en hoe kan dit
het best ingevoerd worden.
- Evaluatie:
Hoe ervaren oudere docenten het online lesgeven na
invoering van het buddysysteem?
Wat wil je meten en waarom??
In de vorige stap heb je de afhankelijke variabele bepaald (geeft aan wat je wilt
gaan onderzoeken), vanuit de afhankelijke vraag ga je een onderzoeksvraag
formuleren. Je hebt het probleem dan dus duidelijk omschreven. Daarna willen
we graag de mogelijke oorzaken in beeld gaan brengen die van invloed zijn op de
ontwikkeling van het geen dat we willen gaan onderzoeken: je gaat op zoek naar
de variabele waarop de afhankelijke variabele reageert de onafhankelijke
variabele
Aan het begin van je onderzoek ga je dus tijd besteden om een goede
onderzoeksvraag te formuleren, maar ga je ook tijd besteden om de oorzaken
helder te krijgen, namelijk de oorzaken die van invloed zijn op je afhankelijke
variabele die je in je onderzoeksvraag hebt opgenomen. Indien het probleem en
de oorzaken niet goed zijn onderzocht en je op basis daarvan toch doorgaat met
de overige fase(n) uit de Bedrijfskundige Handelingscyclus, meet je niet wat je wil
meten en kan je geen goede oplossing implementeren.
Onafhankelijk en afhankelijk variabelen
- Onafhankelijke variabele (oorzaak): is het gegeven waarop je de
onderzoekseenheden indeelt. De onafhankelijke variabele kan door de
3
, onderzoeker gemanipuleerd worden om de relatie tussen de verschillende
variabelen te achterhalen en te verklaren
o Dat wat van invloed is op de mening voor de beantwoording van je
onderzoeksvraag is je onafhankelijke variabele.
o Iets wat niet veranderd of verder dan ook niet invloed heeft op de
uitkomst van je onderzoek. Man is op maandag een man en op
vrijdag ook
- Afhankelijke variabele (gevolg): is datgene wat je wilt onderzoeken. Dit is
het gegeven dat varieert ten opzichte van de onafhankelijke variabelen.
o Het is dus iets wat door omstandigheden nog wel kan veranderen en
wat je uiteindelijk gaat meten, omdat je er meningen over wilt horen
en verklaringen. Je wilt er advies over geven. Het is de meting
waarin je geïnteresseerd bent omdat je daar verder mee wilt.
Het enige wat afhankelijk is, is wat in de onderzoeksvraag gevraagd wordt, om
uiteindelijk een uitspraak over te doen. In dit vak is er altijd 1 afhankelijke
variabelen bij de vragen
Soorten data
Variabele: ieder aspect dat een rol speelt bij het beantwoorden van een
onderzoeksvraag
- Bijv. leeftijd, geslacht, opleiding etc.
Er bestaan verschillende soorten data (meetniveau):
- Nominaal
- Ordinaal
- Interval
- Ratio
Soort onderzoek
Je hebt kwalitatief en kwantitatief onderzoek. De keuze hiervan wordt bepaald
door de belangrijkste afhankelijke variabele.
- Kwalitatief: uitkomsten vooral in meningen
- Kwantitatief: uitkomst vooral in cijfers
Soort data/meetniveau
Variabele
Kwalitatief Kwantitatief
Nominaal Ordinaal Interval Ratio
Naam & volgorde & vaste & nulpunt
intervallen
Rood Dun, normaal, dik Geboortejaar inkomen
De indelingen heb je nodig om vast te kunnen stellen welke rekenkundige
bewerkingen zijn toegestaan voor een bepaalde variabele.
Nominale schaal
4
, Variabelen meet kwalitatief kenmerk en kan niet in zinvolle volgorde gezet
worden. Is het laagste niveau dat de statistiek kent.
- Bijvoorbeeld als je vraagt wat is jouw lievelingskleur, is dat geel, groen,
blauw of rood. Je kunt niet zeggen rood is mooier dan blauw. Je kunt wel
aan iemand vragen wat is jouw mooiste kleur, maar je kunt het niet alleen
op basis van de kenmerken met elkaar vergelijken.
- Bijvoorbeeld geslacht: man/vrouw, abonnee op krant/geen abonnee op de
krant, provincies, diersoorten etc.
- Kan geen gemiddelde worden berekend. Alleen percentages aangeven.
Ordinale schaal
Variabele meet kwalitatief kenmerk dat wel in een zinvolle volgorde gezet kan
worden, maar de onderlinge afstand tussen twee meetwaarden geen eenduidige
betekenis heeft. Je kunt zeggen dat sprake is van meer of minder, maar niet
hoeveel meer of minder.
- Bijv. Dun, normaal, dik.. Iemand met een dun postuur is smaller dan
iemand met een dik postuur. Zit dus een volgorde in en bij een ordinale
schaal met meetniveaus kun je de woorden in een logische volgorde met
elkaar vergelijken.
- Rangen in het leger, eens/neutraal/oneens, goud/zilver/brons etc. iemand
die goud wint op het WK heeft het beter gedaan dan iemand met zilver,
maar de stap tussen goud en zilver is niet persé even groot als tussen
brons en zilver. Een hotel met 4 sterren is niet twee keer zo goed als een
hotel met 2 sterren.
- Niet toegestaan om rekenkundige gemiddeldes te berekenen.
Intervalschaal
Variabelen meet kwantitatief kenmerk dat in zinvolle volgorde gezet kan worden,
de afstand tussen twee meetwaarden heeft een eenduidige betekenis, maar
variabele heeft geen natuurlijk 0-punt.
- Bijv. geboortejaar. Iemand die in 2002 is geboren is 5 jaar ouder dan
iemand die in 2007 is geboren. Je kunt alleen aantallen optellen en aftellen
omdat de intervallen precies vast zijn. maar je kunt niet zeggen iemand
die in.. is geboren is 2x zo oud als iemand die in… is geboren. Je kunt dus
ook niet verder dan de 0 omlaag.
- 13:::00 (het is telkens 1 uur later, maar dat de dag 24 uur
duurt en om middernacht 0:00 begin is een afspraak tussen mensen net
als dat we 0 graden Celsius hebben gekozen (geen natuurlijk nulpunt (in
Fahrenheit ligt het vriespunt op een andere plek en niet op 0, je kunt
hierdoor ook niet zeggen dan 30 graden 2 keer zo warm is als 15 graden),
IQ van 100 / IQ van 110 / IQ van 120; iemand met een IQ van 160 is niet
twee keer zo intelligent als iemand met een IQ van 80. (AANTEKENING:
geen natuurlijk 0 punt. Je kunt er niet 2x zoveel of 2x zo weinig van maken
maar je kunt wel iedere keer netjes een meetwaarde erbij optrekken of
afhalen en daarmee vergelijken.
Ratioschaal
Variabele meet kenmerk dat wel in een zinvolle volgorde gezet kan worden, de
afstand tussen twee meetwaarden heeft een eenduidige betekenis én er is een
5
