PSYCHOLOGIE
Hoorcollege 1
adolescent van 12 tot 23 (vroeg- 12, midden- 15, laat- 18)
schoolkind van 6 tot 12
kleuter van 4 tot 6
peuter van 2 tot 4
baby van 0 tot 2
ontwikkeling hoe dat verloopt. Een ontwikkeling is nooit voor iedereen hetzelfde en ook niet
bij elke ontwikkelingsfase.
Ontwikkelingen:
1. Motorische ontwikkeling
2. cognitieve ontwikkeling
3. sociale ontwikkeling
Motorische ontwikkeling
Gaat over het lichaam. Hoe dat zich ontwikkelt. En uiteindelijk steeds meer
gecontroleerd kan bewegen.
Grove motoriek, fijne motoriek
Zintuigen
Cognitieve ontwikkeling → hersenen
abstracte wereld van waarnemen, verwerken, onthouden en terughalen.
Taalontwikkeling
Creativiteit
Sociale ontwikkeling
Beleving van jezelf in een wereld met anderen
Emotionele ontwikkeling
Morele ontwikkeling
identiteitsontwikkeling
Kan je dat? Is je motoriek goed ontwikkeld? (motorisch) is hij bang, kan hij al plannen wat er
daarna gebeurt en zien wat het gevolg van zijn gedrag? (cognitief) De oudere jongen springt
dus hij springt ook maar. (sociale)
Nature vs Nurture
Nature-benadering
Rationalisme (logisch) zonder emotie, bedenken hoe het gedrag kan zijn en
Nativisme (aangeboren)
Descartes (cognito ergo sum) ziel staat los van het lichaam. En heeft een goddelijk
element in het lichaam en is niet te begrijpen door de mens. Door de ziel en het
lichaam te scheiden. Je hebt dus een lichaam en een geest apart. Wanneer er iets
mis is met die geest, afwijkend gedrag. Dan is er iets mis met het geestdeel. Een
weeffoutje gemaakt in je geest. Onveranderlijk iets en daar zit een fout in.
Gedrag door: ziekte, genen, evolutie.
Afwijkend gedrag zit in een persoon
Nurture-benadering
Empirisme (waarnemen)
, Locke (tabula rasa) niks ligt vast, alles is veranderbaar. Je kan mensen kneden, het
ligt aan de ervaringen die iemand heeft hoe die zich gedraagt. Als iemand afwijkend
gedrag vertoont ligt dat aan de omgeving.
Gedrag door: opvoeding, vrienden, buurt, straffen
Afwijkend gedrag wordt veroorzaakt door omgeving
Combinatie van ….
Wetenschappelijke inzichten van nu
Gedrag door: samenspel tussen aangeboren en aangeleerde factoren.
Erfelijkheid
Genetisch materiaal door overerving ouders → Genen van je ouders daar word je van
gemaakt. Je krijgt eigenschappen mee van beide ouders. Maar dat zie je niet altijd. Er zit
altijd een mix in. Dat heeft te maken met:
Genotype overdracht van de genen, wat er in de genen zit.
Fenotype eigenschappen die je terugziet aan iemand. Niet tegen je verlies kunnen.
Motorische ontwikkeling: lange benen van je ouders, lichaamsbouw, lenig bent, goed in sport
zijn. Je ouders zijn topsporters en jij hebt dat geërfd maar jij ligt liever op de bank. Waar komt
dat gedrag vandaan?
Cognitieve ontwikkeling: intelligentie
Sociale ontwikkeling: temperament
Erfelijkheid en omgeving
Van genotype naar fenotype
Multi-factoriele overerving → Wat je laat zien aan genetische eigenschappen heeft ook te
maken met je omgeving. Als je altijd door je ouders achter hun moest staan en je niks moest
zeggen en je ineens op je 12e een presentatie moet geven terwijl je dat op je 12e wel zou
moeten kunnen is het lastig voor het kind.
Genotype-omgevingseffecten
(actief jij kiest je eigen omgeving uit bijv de hockeyclub, passief jij kiest niet de omgeving uit
maar je ouders bijv feestjes van je ouders, evocatief gedrag dat jij laat zien je kiest niet
alleen de omgeving maar je verandert het ook door je gedrag)
Psychologie hoorcollege 2
Doel hc
•De student kent de diverse hersengebieden, hun functie en de ontwikkeling ervan bij
kinderen in de leeftijd van 0 tot 23 jaar
•De student kan deze kennis koppelen aan het gedrag wat kind en opvoeder vertoont
Pedagoog: niet alleen het genotype, maar ook het milieu (samen: fenotype) fenotype heeft
groot effect op ontwikkeling kind: ↑ kennis is ↑ ondersteuning!
Conclusie: ontwikkeling is interactie nature/nurture
En beste nieuws: hersenen zijn plastisch!
Opbouw brein (even technisch…)
, 3 typen neuronen, bestaande uit:
Ontvangers (dendrieten)
Beslisser (cellichaam)
Boodschapper (axon)
Synaps zorgt voor onderlinge communicatie, met
dank aan neurotransmitter → kinderen leren van de herhaling
Stoornissen/medicatie → vaak in de neurotransmitters
Hormonen: via bloed (communicatiekanaal organen en klieren-hersenen) → spelen
rol in het gedrag
Neurotransmitters: tussen de synapsen → spelen rol in het gedrag
Pedagoog: dopamine-cortisol, oestrogeen/testosteron, oxytocine → belangrijk
Verschillende cellen geven informatie door. Van je brein naar je motoriek en andersom.
Myeline → vet achtig laagje zodat de informatie sneller overgebracht kan worden van A naar
B van baby tot adolescent. Myeline begint aan de achterkant van het brein en werkt naar
voren.
Door steeds te blijven oefenen ontstaat er verbinding in het netwerk.
Hersenen en gedrag van binnen naar buiten.
Mensenbrein → Als je echt iets wil leren en beter in wil worden komt het terecht in het
mensenbrein. Prefrontale context. Hier wordt het gedrag door bepaald.
Zoogdierenbrein → zit diep in de kern. Hechting aan je ouders of pedagogisch
medewerker en daar zit speling. Als je iets saai vindt dus dan ga je iets anders doen
dus bijvoorbeeld op je telefoon zitten. En spelen
Reptielenbrein → het oudste. eten slapen en voortplanten. Ze sturen onbewuste
processen aan. Knipperen en je hartslag. Als iemand laat schrikken, dan bevriezen of
vluchten of vechten ook onderdeel van dit stukje brein. Schreeuwen, laten schrikken,
prikken. Om een kind soort van de straffen. Dit is stap 1. Als het kind zich niet veilig
voelt kan het mensenbrein en zoogdierenbrein ook niet ontwikkelen.