Samenvatting Psychopathologie
College 1 Classificeren en diagnosticeren
Hoofdstuk 1 Introductie
Psychopathologie= de wetenschap waarin psychische stoornissen worden bestudeerd, de theorie
over psychische stoornissen, psychiatrie met de hulpverleningspraktijk
Deelonderwerpen: het voorkomen van stoornissen, behandeling van stoornissen
- Psychiatrische aandoeningen en psychische aandoeningen is hetzelfde
Ontwikkelingspsychologie= bestudeerd en onderzoekt het ontstaan en beloop van psychische
stoornissen, een benadering die meerdere inzichten combineert, met inzichten vanuit verschillende
invalshoeken > centrale begrip: ontwikkeling
Psychopathologie bestaat uit verschillende inzichten van verschillende theorieën:
Bestaat uit psychologie (studie van de afwijkende ontwikkeling), pedagogiek (studie van de
opvoedkundige praktijk), ontwikkelingspsychologie (studie van normale ontwikkeling) en biologie
(studie van de lichamelijke rijping en erfelijke aanleg)
Vroeger en nu:
- Men gaat ervanuit dat gedrag in de loop van iemands leven verandert en complexer wordt
- De oorzaak van psychopathologie ligt niet per definitie in het verleden
- Wisselwerking tussen de relatie tussen vroegere ervaringen en huidige ervaringen
Uitgangspunt hulpverlening: door andere ervaringen aan te bieden wordt geprobeerd
het kind te helpen zijn geschiedenis ‘wat zonniger neer te zetten’
Dynamisch gezichtspunt: een psychische stoornis is dynamisch
Een uniek individu met unieke ervaringen: kind- en omgevingsfactoren beïnvloeden het kind
Wanneer sprake van (ontwikkelings-)psychopathologie:
Klachten (lichamelijk functioneren, gedrag, emoties, cognities (dwang bv.), relaties)
Wanneer klachten: niet passen bij de leeftijd, niet/zeer moeilijk te corrigeren zijn, het
algemeen functioneren ernstig nadelig beïnvloeden, het kind zelf en/of de omgeving doen
lijden, uiteindelijk mogelijk ontwikkeling doen stagneren
- Hoeft niet aan al deze criteria te voldoen, 1 criteria is vaak genoeg (maar zijn er vaak meer)
Ontwikkelingsopgave= uitgangspunten om de ontwikkeling van kinderen en jongeren te beschrijven,
een kind moet in elke leeftijdsfase bepaalde opgaven zien te volbrengen (bv. veilige gehechtheid) >
als deze vaardigheden niet goed verworven worden, wordt de kans op latere problemen groter
De psychische stoornis= een ontwikkeling die is vastgelopen of scheefgegroeid, is vrijwel altijd in
oorsprong een normale ontwikkeling die echter door bepaalde oorzaken uit de rails is gelopen
- Dynamisch: je kunt er soms last van hebben en vaak niet, of juist heel veel en gedrag dat in
de ene levensfase ‘normaal’ en wenselijk kan zijn, is in de andere fase abnormaal en
ongewenst
Cultuur heeft op twee manieren invloed op de psychopathologie en de DSM-5:
Normaal gedrag is gedrag dat volgens de Nederlandse normen, waarden en verwachtingen
niet te veel afwijkt van het gemiddelde
- Het kan de kans op bepaald gedrag vergroten of verkleinen
- Gedrag moet afwijkend zijn/problemen opleveren binnen sociaal-culturele context
- Een oordeel van volwassenen over gedrag van kinderen (normen en waarden) >
cultuurspecifieke uitingen van stoornissen
Probleemgebieden in de ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen: ontwikkelingsperspectieven:
- Hierdoor wordt inzichtelijk wanneer problemen zijn ontstaan, en of dat afwijkend is
,Vroege kindertijd (tot 6 jaar)
Slaapproblemen (ernst van indicatie: gaan meestal over)
Eet- en groeiproblemen (ernst: gaan meestal over)
Hechtingsproblemen (ernst: eenmaal ontstaan, lastig te behandelen)
Pervasieve ontwikkelingsstoornissen (ernst: chronisch vanwege erfelijke aanleg)
Zindelijkheidsproblemen (ernst: gaan meestal over)
Taal- en leerproblemen (ernst: een aantal taal- en leerstoornissen is chronisch vanwege
erfelijke aanleg)
Middelste kindertijd – basisschoolleeftijd (tot 12 jaar)
Aandachts- en impulsiviteitsproblemen (ernst: ADHD is chronisch vanwege erfelijke aanleg)
Gedragsproblemen (ernst: eenmaal ontstaan, lastig te behandelen)
Angstproblemen (ernst: goed te behandelen, maar de kans op terugkeer blijft)
Puberteit – middelbare schoolleeftijd (12 tot 18 jaar)
Stemmingsstoornissen (ernst: unipolaire (depressie) zijn goed te behandelen, maar kans op
terugkeer blijft, de bipolaire stoornis is chronisch)
Eet- en lijnproblemen (ernst: eenmaal ontstaan, lastig te behandelen)
Problemen met middelenmisbruik (ernst: eenmaal ontstane verslaving is ernstig en blijft, ook
na ‘afkicken’, levenslang een zwakke plek)
Schizofrenie en psychosen (ernst: schizofrenie is chronisch vanwege erfelijke aanleg)
Omgaan met de dood en eigen sterfelijkheid (ernst: suïcidaliteit ontstaat vaak vanaf de
puberteit, een ernstig verschijnsel, maar goed te voorkomen en te behandelen)
Je kan ook een ontwikkelingsperspectief aannemen van expressie van de stoornis
Bv. depressie: vroege kindertijd (slaapproblemen) – midden (prikkelbaar) – adolescentie
(somberheid)
Risicofactor= een factor die een negatieve invloed heeft op de (normale) ontwikkeling van het kind
Beschermingsfactor= een factor die in een situatie van risico de negatieve invloed van de risicofactor
op de ontwikkeling geheel of gedeeltelijk tenietdoet
Hoofdstuk 2: Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
Classificeren= semigestructureerde klinische interviews met ouders en kind > DSM-5 classificatie
Diagnosticeren= classificeren, in kaart brengen van levensgeschiedenis, risico- en beschermende
factoren in kind en omgeving (is breder dan classificeren)
Classificeren VS. Diagnosticeren
Algemene kennis Specifieke kennis
Wat is er aan de hand? Hoe is dat zo gekomen?
Beschrijvend, DSM Verklarend
Gedragskenmerken Zijn meerdere niveaus van de persoon en
context betrokken
Betreft groepen Individu
Relatief snel te stellen Tijdrovend proces
Geeft enige richting aan hulpverlening Is voorwaardelijk voor (goede) hulpverlening
Classificatiesystemen= systematische beschrijvingen van gedrag op basis van door wetenschappers
onderscheiden en gegroepeerde gedragskenmerken, met als doel in te delen
Voordelen: internationale eenduidigheid (onderzoek, onderwijs, beleid, communicatie),
duidelijke beschrijving kern problematiek, richtinggevend voor behandeling
, Nadelen: mogelijk te sterk gereduceerd (te weinig beschreven), categoriale indeling,
suboptimale basis voor behandeling
Differentiaaldiagnose= men moet zich altijd afvragen of er nog een andere psychiatrische stoornis is
die dezelfde symptomen kan veroorzaken en die dus uitgesloten moeten worden
Twee veelgebruikte classificatiesystemen:
1. ICD-10= International Classification of Deseases, opgesteld door de WHO (world health
organisations)
De ICD-10 geeft een overzicht van alle ziekten, waarin pas laat psychische stoornissen zijn
opgenomen, belangrijk: heeft assen opgenomen, maar in de laatste versie zijn deze komen te
vervallen > ICD-11 is onderweg en groeit steeds meer richting de DSM
- Assen= dimensies waarop verschillende aspecten van de stoornis worden beschreven
2. DSM-5= Diagnostic and Satistical manual of the mental disorders, opgesteld door APA
(americans psychiatric association)
Hierin staan afspraken hoe een psychische stoornis gedefinieerd wordt door de
kenmerken/symptomen te omschrijven
De DSM-5 is de meest open versie, namelijk veel publiek bij betrokken, inspraakrondes met
patiënten en mogelijkheid tot feedback via DSM-5 website
In beide systemen worden beslissingen genomen door consensus tussen experts, ook
kunnen de systemen vertaald worden naar elkaar
Historisch overzicht van DSM-5:
1952 (DSM-I, vooral op psychoanalyse, grote aandacht voor minder ernstige stoornissen) – 1968
(DSM-II) – 1980 (DSM-III, duidelijke breuk met eerdere DSM’s, alleen van waarneembare kenmerken
uitgaan) – 1994 (DSM-IV) – 2000 (DSM-IV-TR, licht aangepast) – 2013 (DSM-V, assen vervallen)
DSM-V= gebaseerd op afspraken die specialisten maken voor elke groep stoornissen, niet altijd
wetenschappelijk onderbouwt en daarom vaak ter discussie, maar duidelijke criteria > veel
onderzoek naar ontstaan, beloop en voorkomen mogelijk gemaakt
Assen DSM-IV:
- As I (klinische diagnose) – As II (persoonlijkheidsstoornissen en mentale retardatie) – As III
(somatische aandoening) – AS IV (psychosociale en omgevingsfactoren) – As V (global
assessment of functioning/GAF)
DSM-5: alle stoornissen (geen hiërarchisch onderscheid meer zoals de assen) - uitgebreide
specificaties & stressoren - ernst: per stoornis - niveau van functioneren
Functioneren via: WHO DAS (WHO disability assessment scedule): 36 items over 6 domeinen:
communicatie, mobiliteit, zelfzorg, sociale omgang, activiteiten, deelname aan gemeenschap
- Score: 100% (volledig afhankelijk) – 0% (goed functioneren)
Beschrijving volgens DSM-5 bv: ADHD, afwezigheid & verslaving vader, schoolprobleem
(V62.3 > code), ernstig, 55% (alledaags functioneren/WHO/DAS)
Categoriaal: de stoornis wordt categoriaal benaderd (alles of niks)
Maatschappelijke discussie: Allen Frances: DSM-5 leidt tot overdiagnostisering, ze zijn kwetsbaar
voor commerciële belangen, een dimensionale classificatie zou volgens hem beter werken
DSM-5 versus DSM-IV – verschillen:
Streven naar meer dimensionele benadering
- IV: stoornis ja/nee – 5: ernstmaat > gevolg: gewone wordt pathologischer, het
pathologische wordt gewoner
, Aanname ontwikkelingsperspectief: geen aparte kindsectie meer in 5, uiting stoornis
verschilt tussen kindertijd en volwassenheid, weergave prevalenties per leeftijdscategorie,
stoornis die meestal optreden in begin van het leven
Duidelijkere erkenning rol culturele context: gedrag moet afwijkend zijn binnen sociaal-
culturele context, cultuurspecifieke uitingen van stoornissen
Van beschrijven naar gebaseerd op ontstaansmechanismen: weergave informatie uit
genetisch en biologisch onderzoek
Betere afstemming op ICD: vermelding ICD-codes voor specificaties en stressoren
Betrouwbaarheid en validiteit:
Betrouwbaarheid: rond de .50 per stoornis > niet erg hoog, heeft met validiteit te maken
Validiteit: Binnen stoornissen: grote heterogeniteit, verschillende
ontstaansmechanismen/risicofactoren, verschillende medicatie effectief
- Tussen stoornissen: overlap in symptomen, hoge comorbiditeit
We proberen namen te geven aan samenkomende symptomen, maar kan dit wel (is
ADHD bij het ene kind, wel hetzelfde als bij het anderen kind)
DC: 0-5= Diagnostic classification of mental health en developmental disorders of infancy and Early
childhood
Beschrijft stoornissen die vooral in de vroege kindertijd geclassificeerd worden, 0-5 jaar
Assen: As I (Stoornis) – As II (relationele context, gedrag, affect, betrokkenheid tussen kind en
verzorger) – As III (medische en ontwikkelingsstoornis en conditie (bv. groeiachterstand,
slecht eten) – As IV (psychosociale stressoren (ouders problemen) – As V (niveau van
ontwikkeling)
Belangrijk omdat DSM-5 toch veel meer is gericht op kinderen vanaf 5 jaar, de
symptomen voor kinderen worden hier beter beschreven
Gezinsonderzoek= bij hulpverlening aan kinderen en jeugdigen belangrijk om veel aandacht te
besteden aan gezinsonderzoek, want de ontwikkeling van kinderen wordt in hoge mate beïnvloedt
door het gezinsfunctioneren (micro-meso-macro)
- Vaststellen van interactie tussen gezinsfunctioneren en problematiek van het kind
- Bepalen sterke en zwakke kanten van gezinsfunctioneren > welke hulpverlening nodig
Vier diagnostische methoden:
1. Het diagnostische gesprek: belangrijkste instrument bij classificatie/diagnostiek
Anamnese= het deel van het gesprek waarin de voorgeschiedenis van een stoornis, klacht of ziekte in
beeld wordt gebracht
Gezinsanamnese: gaat over geschiedenis probleem/stoornis van het systeem
Auto(zelf)anamnese: als de persoon met problemen zelf de klachtgeschiedenis verteld
Heteroanamnese: als iemand anders de klachtgeschiedenis toelicht
- Drie voorwaarden waaraan een hulpverlener moet voldoen > empathie – acceptatie –
zelfkennis
2. Observeren: opzettelijk, doelgericht en systematisch waarnemen door de hulpverlener
3. Psychodiagnostiek: gebruikgemaakt van vragenlijsten, testen en beoordelingsschalen (CBCL)
Drie soorten psychodiagnostische testen
- Functietesten= meten van bepaalde functie van het kind
- Zelf-invullijsten= vragenlijsten waarmee een bepaalde problematiek of psychisch kenmerk
gemeten kan worden
- Projectieve testen= het aanbieden van onduidelijke stimuli en aan het kind vragen wat hij
of zij denkt bij zo’n stimulus
4. Lichamelijk en somatisch onderzoek
- Arts mag dit doen (bloed, urineonderzoek), vaak in psychiatrie