Introductie AFPF (anatomie, fysiologie, pathologie en farmacologie)
- Anatomie = leer van de bouw van het lichaam
- Fysiologie = leer van de werking van het lichaam
- Pathologie = ziekteleer, leer van disfunctioneren van het lichaam
- Farmacologie = leer van de werking van geneesmiddelen (op het lichaam)
Verplichte literatuur: anatomie & fysiologie & veel voorkomende stoornissen & medisch
handboek
Voorbereiding:
- Flitscolleges bekijken (juf Danielle)
- Literatuur bestuderen
- Leerdoelen uitwerken + samenvatten
- Opdrachten voorbereiden
OOA = Ondersteunend Onderwijs A = altijd AFPF
,Les 1, Leerdoelen AFPF
Een beschrijving geven van de complexiteitsniveaus van structuren in het lichaam
- Van klein naar groot: Atomen (bouwsteen van de cel). Cellen (bevat
genetische informatie van het menselijk lichaam). Organen (delen van je lijf
die bepaalde functies hebben, denk aan het hart, de lever, de nieren etc.
Orgaanstelsels (een geheel van organen die samen een functioneel geheel
vormen).
Een definitie geven van de begrippen ‘milieu intérieur’ en ‘homeostase’
- Milieu Intérieur: is de extracellulaire lichaamsvloeistof, het is de ruimte buiten
de cellen van een weefsel.
- Homeostase: is het in stand houden van het interne milieu door middel van
regelkringen in het menselijk lichaam, ondanks veranderingen in de omgeving
van het organisme.
Negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken
- Positieve feedbackmechanismen (stimulatie): een toename van het resultaat
zorgt voor een versterking van het proces. (denk aan de bloedstolling)
- Negatieve feedbackmechanismen (inhibitie): een toename van het resultaat
zorgt voor een remming van het proces. (remmen met een auto op een
helling, wanneer je naar beneden gaat en je overschrijdt de snelheid dan rem
je)
De functies van de transportsystemen in het lichaam beschrijven
- Passief transport: Dit is transport zonder het verbruiken van energie, de stof
verplaatst zich mee met de concentratiegradiënt. Voorbeelden zijn osmose en
Diffusie. Bij diffusie gaan de deeltjes van een hoge naar een lage
concentratie, de temperatuur en de concentratie zijn hierbij van groot belang.
Het is transport door een semi-permeabel membraan. Osmose is de diffusie
van water, waarbij een vloeistof met opgeloste stoffen door een halfdoorlatend
membraan stromen, de vloeistof wordt wel doorgelaten, maar de opgeloste
stoffen niet, hier verplaatst het water zich om 2 gelijke concentraties te krijgen
aan beide kanten van het membraan.
De functies van het zenuwstelsel en het endocriene stelsel van interne
communicatie samenvatten
- Het zenuwstelsel is een systeem in ons lichaam dat zorgt voor de
communicatie. Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel, het
perifere zenuwstelsel en de somatische zintuigen. Het CZST bestaat uit de
hersenen en het ruggenmerg. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit
sensorische zenuwen (signalen vanaf het zintuig richting de hersenen, de
receptoren) en uit motorische zenuwen (de signalen vanaf de hersenen
richting de spier/klier, de effectoren). De somatische zintuigen onderscheiden
4 prikkels: pijn, tast, warmte en koudheid (het zijn sensorische receptoren).
, Het endocriene stelsel reguleert de activiteit van organen en fysieke
systemen.
In hoofdlijnen beschrijven hoe het lichaam stoffen absorbeert
- Absorberen van stoffen in het menselijk lichaam gaat door ademhalings- en
spijsverteringssystemen, noodzakelijk voor zuurstof en voedsel. Via de longen
neem je zuurstof op. In de longblaasjes vindt uitwisseling plaats van vitale
gassen tussen de longen en het bloed.het spijsverteringsstelsel zorgt voor het
afbreken en verteren van voeding (voeding kan je niet rechtstreeks gebruiken,
het moet eerst afgebroken worden).
De afvalstoffen noemen die door het lichaam worden verwijderd
- De nieren scheiden afvalstoffen uit, denk aan ureum (afvalproduct van de
eiwitstofwisseling), maar ook zouten, zoals: kalium, calcium, natrium en
magnesium.
Activiteiten benoemen die een individu onderneemt ter overleving en ter
bescherming
- Voedsel zoeken, vijanden verjagen, territorium afbakenen, paren
Een opsomming geven van mechanismen die vaak tot ziekte leiden
- Infectie, ontsteking, slecht afweersysteem, bacterie-overdracht, niet goed
verteren van afvalstoffen, verstoring van de homeostase.
Een definitie geven van de termen etiologie, pathogenese en prognose
- Etiologie: is het bestuderen van de oorzaak van een ziekte/aandoening
- Pathogenese: is de ontwikkeling of ziekteproces van een ziekte/aandoening
- Prognose: is een uitspraak over het vermoedelijke verloop van bijvoorbeeld
een ziekte
Het proces van osmose vergelijken met dat van diffusie en met behulp van deze
begrippen uitleggen hoe moleculen zich verplaatsen binnen en tussen
compartimenten van het lichaam
- Je lichaam wilt alles in balans houden, dus ook de concentraties aan de beide
kanten van een membraan. Als je concentraties niet gelijk zijn, kan je die gelijk
maken door osmose of diffusie. Bij beide manieren zorg je er met een
halfdoorlatend (semi-permeabel) membraan voor dat bepaalde stoffen wel
door het membraan kunnen en bepaalde stoffen niet. Zuurstof kan
bijvoorbeeld wel door zo’n membraan, maar bloedcellen en plasma-eiwitten
zijn te groot om de wand te passeren.
, Een definitie geven van de termen intra- en extracellulaire vloeistof
- Intracellulaire vloeistof: tussen de cellen
- Extracellulaire vloeistof: in het bloed
De structuur beschrijven van de plasmamembraan
- Een plasmamembraan bestaat uit twee lagen met fosfolipiden. Een fosfolipide
heeft een hydrofiele (wateraantrekkend) kop met een elektrische lading. Een
fosfolipide heeft ook een hydrofobe (waterafstotend) staart zonder lading. Er
liggen 2 lagen van fosfolipiden op elkaar met de hydrofobe staarten naar
elkaar toen gericht, deze vormen een waterafstotende laag samen. De
hydrofiele koppen liggen dus naar buiten toe. Dit is van invloed op het
transport van stoffen door deze membranen.
De functies beschrijven van de belangrijkste organellen
- De kern: hier ligt DNA opgeslagen.
- Mitochrondiën: het is de energiecentrale van de cel, ze zijn betrokken bij
aerobe respiratie (het proces waardoor chemische energie in de cel
beschikbaar wordt). Het gebeurt bij het afbreken van de cel, hierbij komt ATP
vrij.
- Ribosomen: Ze maken eiwitten uit aminozuren, ze worden gebruikt bij het
eiwittransport voor zowel binnen de cel als voor transport naar buiten de cel.
- Endoplasmatisch reticulum (ER): een grote reeks geschakelde vliezige
kanaaltjes in het cytoplasma. Er zijn 2 soorten: glad & ruw. Glad ER maakt
lipiden en steroïdhormonen. Ruw ER is beslagen met ribosomen, hier worden
de eiwitten aan vast gemaakt die van de ribosomen komen.
- Golgi-apparaat: een stapel platte zakjes gevormd door een membraan, hier
worden eiwitten en vetten afkomstig uit het ER verder bewerkt, opgeslagen en
getransporteerd.
- Lysosomen: membraneuze blaasjes die gemaakt worden door het Golgi-
apparaat. Ze bevatten enzymen en zorgen voor de afbraak van fragmenten
van organellen en grote moleculen, zoals: RNA, DNA, koolhydraten, eiwitten.
- Cytoskelet: deze bestaat uit een groot netwerk van minuscule eiwitvezels
zoals: microfilamenten, microtubuli, centrosoom en celuitstulpingen.
Het proces van mitose en meiose samenvatten
- Mitose:proces waarbij
chromosomenparen uit elkaar
gaan, het is een onderdeel van de
celcyclus. IPMAT. Interfase,
profase, metafase, anafase,
telofase.