Formeel Strafrecht
H1 Inleiding
Het formele strafrecht en het legaliteitsbeginsel.
Het bestaan van een delictsomschrijving is alleen zinvol als er ook daadwerkelijk iemand vervolgd
en veroordeeld kan worden. Anders geschreven: het materiële strafrecht moet kunnen worden
afgedwongen. Dit laatste vindt plaats via het formele strafrecht. Het formele strafrecht is derhalve
een schakel tussen het strafbare feit en, in beginsel, de door de rechter op te leggen sanctie. Kort
gezegd: het formele strafrecht (strafprocesrecht) bevat de spelregels waaraan de deelnemers
binnen het strafproces zich moeten houden. De rechtszekerheid van de burger wordt gewaarborgd
in art. 1 Sv, het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel. De inhoud en werking van dit beginsel vormt een
belangrijk uitgangspunt van het strafprocesrecht.
Legaliteitsbeginsel
Als uitgangspunt dient uiteraard het legaliteitsbeginsel. Volgens art. 1 Sv heeft strafvordering
alleen plaats op de wijze bij wet voorzien. Dit houdt in dat de bevoegdheid om als overheid
inbreuk te maken op door de grondwet of internationale verdragen gegarandeerde fundamentele
rechten bij wet moet zijn voorzien. De functie is om rechtszekerheid te bieden en de bescherming
tegen willekeur van met strafrechttoepassing belaste instanties. Het woord 'wet' heeft de betekenis
van wet in formele zin. Het Wetboek van Strafvordering is zo'n wet in formele zin. In lagere
regelgeving vindt u in beginsel geen regels van strafprocesrecht. Dat is alleen mogelijk als de wet
in formele zin dat uitdrukkelijk toestaat. Dit noemt men delegatie van een bevoegdheid. In het vak
Staatsrecht heeft u gezien wat daar onder verstaan moet worden. Een voorbeeld is art. 61a Sv. In
lid 3 van dit artikel staat dat een en ander geregeld wordt bij algemene maatregel van bestuur. Dit
is een regeling die door de regering is vastgesteld. Kortom, het strafprocesrecht staat soms ook in
een lagere regeling, mits dit uitdrukkelijk mogelijk is gemaakt in de wet in formele zin.
Het daadwerkelijk toepassen van een inbreuk op fundamentele rechten moet altijd een 'legitiem
doel' hebben en 'noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.' Dit blijkt uit nationale, maar
ook uit internationale rechtspraak (EHRM). Behoeft politie-optreden dat geen inbreuk maakt op
grondrechten van de individuele burger dan geen wettelijke basis? Jawel, maar in een dergelijk
geval biedt art. 3 Politiewet een voldoende wettelijke basis. In dit artikel is namelijk de algemene
taakomschrijving van de politie verwoord. Dit artikel legitimeert niet tot het maken van een 'meer
dan geringe' inbreuk op rechten en vrijheden van burgers. Wanneer er een stelselmatige inbreuk
wordt gemaakt op bijvoorbeeld het privéleven van de burger zoals omschreven in art. 8 EVRM dan
is er een expliciete wettelijke bevoegdheid nodig. Is de inbreuk geringer dan biedt in beginsel
artikel 3 Politiewet voldoende basis.
Soms staat een strikte uitleg van de bewoordingen van de wet op gespannen voet met de behoefte
om een bepaald, wenselijk geacht, resultaat te bereiken. Dit neemt niet weg dat art. 1 Sv leidend
is.
Functies van het strafprocesrecht
Het primaire doel van het strafproces is om een veroordeling en bestraffing mogelijk te maken.
Hier valt aan de ene kant het bevorderen van de (juridische) waarheidsvinding onder en aan de
andere kant het regelen van de schakels tussen het strafbare feit en de door de rechter op te
leggen strafrechtelijke sanctie. De overheid (in de vorm van politie en justitie) kan geneigd zijn om
in haar zoektocht naar de waarheid door te schieten. Daarom heeft het strafprocesrecht ook een
andere belangrijke functie; het waarborgen van fundamentele rechten van personen tegen
willekeurige inbreuken door middel van overheidsoptreden. Zoals tijdens de onderwijseenheid
Inleiding Straf- en Strafprocesrecht is behandeld, mag de politie niet zo maar iedereen aanhouden.
Hiervoor moet er bijvoorbeeld eerst sprake zijn van een verdachte in de zin van art. 27 Sv (zie artt.
53 of 54 Sv). Bovendien mag niet elke verdachte in voorlopige hechtenis worden genomen (zie
artt. 67 en 67a Sv). Aan de ene kant creëert het strafprocesrecht dus bevoegdheden om de
waarheidsvinding te bevorderen, maar aan de andere kant worden ook waarborgen voor de
1
,individuele burger gecreëerd. Tussen deze doelstellingen (waarheidsvinding tegenover
bescherming van fundamentele rechten) kan een spanningsveld ontstaan.
Bronnen van het strafprocesrecht
Wat zijn de bronnen van het strafprocesrecht en waar kunt u de regels van het strafprocesrecht
vinden? Naast het Wetboek van Strafvordering zijn er meer wetten in formele zin waarin
strafprocesrecht is geregeld. Tijdens deze onderwijseenheid maakt u onder meer kennis met de
Wegenverkeerswet (WVW) en de Opiumwet. Ook zijn belangrijke regels van strafprocesrecht te
raadplegen in internationale verdragen, zoals het 'Europees Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden' ( EVRM) en het 'Internationaal Verdrag inzake
burgerrechten en politieke rechten' ( IVBPR). Uiteraard neemt ook jurisprudentie (vooral van de
Hoge Raad en het Europese Hof van de Rechten van de Mens) een belangrijke plaats in binnen
deze onderwijseenheid.
Actoren in de strafrechtpleging
Bij het strafproces zijn meerdere deelnemers betrokken, waarvan de meest centrale figuur de
verdachte is. Naast de verdachte is er een steeds belangrijkere rol voor het slachtoffer in de wet
gekomen. Verder hebben de raadsman, de politie, het Openbaar Ministerie, de rechter(s), de
griffier, de getuige, de deskundige, de tolk en vertaler, de reclassering en de Minister van Veiligheid
en Justitie een rol in het strafproces.
Beginselen van een goede procesorde
Het gaat om geschreven of ongeschreven behoorlijkheidsnormen (normen van fatsoen) waarmee
een bestuursorgaan rekening moet houden. Ook in het strafrecht gelden voor het optreden van de
politie en justitie de beginselen van behoorlijk bestuur. De Hoge Raad noemt dit 'de beginselen van
een goede procesorde'. In de praktijk wordt ook wel gesproken van 'beginselen van behoorlijk
procesrecht'.
Deze beginselen 'dwingen' de overheid het goede voorbeeld te geven. Ook justitie moet zich
houden aan het (geschreven en ongeschreven) recht, waartoe uitdrukkelijk ook de beginselen
vaneen goede procesorde behoren. Uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 1981, NJ
1982, 233 (Ontvankelijkheid OM) is de regel afgeleid dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar
ministerie ook kan berusten op regels van ongeschreven recht of beginselen van behoorlijk
procesrecht. Beginselen van behoorlijk procesrecht kunnen de beoordelingsvrijheid en de
beleidsvrijheid van politie en justitie dus begrenzen. Schending van deze beginselen kan
verschillende consequenties hebben voor de einduitspraak van de rechter. Hier zal nader worden
ingegaan tijdens de les over de 'gevolgen van vormverzuimen' en artikel 359a Sv.
De beginselen van een goede procesorde zorgen er mede voor dat het strafproces voor de
verdachte op een eerlijke en rechtvaardige manier verloopt en de verdachte in staat wordt gesteld
om op een goede manier zijn verdediging te voeren. Dit zie je in de praktijk terug in de verweren
die kunnen worden ingezet door de verdediging.
Beginselen binnen het strafproces
In het strafrecht kennen we onder meer de volgende beginselen;
Vertrouwensbeginsel
Het vertrouwensbeginsel ziet erop dat een verdachte gerechtvaardigd mag vertrouwen op
mededelingen van politie en justitie.
Equality of arms
Het beginsel van equality op arms gaat ervan uit dat zowel de verdediging als het OM met
hetzelfde dossier en met dezelfde middelen strijden.
Verbod op dubbele vervolging (Ne bis in idem)
Het verbod van artikel 68 Sr. houdt in dat een verdachte niet tweemaal voor hetzelfde feit mag
worden vervolgd. Dit wordt ook wel het ne bis in idem-beginsel genoemd.
2
,Recht op een eerlijk proces
Het recht op een eerlijk proces is geregeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
Beginsel van zuiverheid van oogmerk
Het beginsel van zuiverheid van oogmerk, ook wel bekend als het verbod op misbruik van
bevoegdheid (Franse vertaling: ‘Detournement de pouvoir’) houdt in dat een publieke bevoegdheid
niet mag worden aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij gegeven is. Misbruik van
bevoegdheden speelt vaak bij de inzet van algemene controlebevoegdheden in het verkeersrecht
(art. 160 WVW) ten behoeve van de opsporing.
Het gelijkheidsbeginsel
Het gelijkheidsbeginsel in het strafrecht gaat uit van de gelijke behandeling van gelijke gevallen,
mits gelijke omstandigheden.
Het beginsel van de redelijke en billijke belangenafweging
In het beginsel van de redelijke en billijke belangenafweging liggen de in het strafrecht geldende
eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten. Relevante belangen dienen behoorlijk tegen
elkaar te worden afgewogen. Beslissingen die - in verhouding tot het algemeen belang -
onevenredig groot nadeel aan de belangen van de burger toebrengen, dienen achterwege te
blijven.
Proportionaliteit: er mag geen wanverhouding bestaan tussen de aanval en de verdediging.
Subsidiariteit: men kon niet anders dan verdedigen: noodzakelijk (vluchten, weglopen of praten
was niet meer mogelijk)
Onschuldpresumptie
De ‘onschuldpresumptie’ houdt in dat een verdachte onschuldig wordt geacht totdat het tegendeel
door een rechter wordt bewezen. De onschuldpresumptie is in artikel 6 lid 2 EVRM verankerd en
moet worden uitgelegd als een richtlijn voor de houding van de strafvorderlijke autoriteiten en de
rechterlijke macht. Zij mogen er geen blijk van geven de verdachte bij voorbaat als schuldig aan te
merken. Ook art. 271 lid 2 Sv.
Het legaliteitsbeginsel
Het legaliteitsbeginsel (in het strafrecht ook wel het nulla poena-beginsel genoemd) houdt in dat
overheidshandelen gebaseerd moet zijn op een vooraf aanwezige wettelijke bepaling. Ook
betekent dat wetten niet met terugwerkende kracht mogen worden toegepast.
3
,H2 §2.4 t/m 2.6.1 (en 3.4.2, 3.4.3)
De rechter
De Nederlandse rechter is rechter van beroep. Lekenrechtspraak, waarbij burgers worden
ingeschakeld om te oordelen, kennen wij niet. Onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn aspecten
die tot de rol van de rechter behoren. Dit wordt gewaarborgd door een benoeming voor het leven.
De onpartijdigheid wordt gewaarborgd door de mogelijkheden van verschoning en wraking. De
rechter is eindverantwoordelijk voor de uitkomst van het geding.
De officier van justitie
De officier van justitie vertegenwoordigt bij de rechtbank het Openbaar Ministerie. Dat maakt deel
uit van de rechterlijke macht. Het OM valt onder de politieke verantwoordelijkheid van de Minister
van Veiligheid en Justitie. Dat maakt dat hij niet onafhankelijk is. De officier van justitie is belast
met de vervolging van strafbare feiten. Er geldt het opportuniteitsbeginsel, de beslissing om wel of
niet te vervolgen. De officier van justitie is partijdig in de zin dat hij primair belast is met de
behartiging van het vervolgingsbelang. Toch is hij geen tegenstander van de verdediging.
Het OM heeft ook een taak bij de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissingen. Het
opsporingsonderzoek wordt onder zijn leiding en verantwoordelijkheid verricht.
De verdachte
De verdachte heeft in het strafproces een ‘vrije’ rol. Dit komt door de onschuldpresumptie en het
nemo-teneturbeginsel. Zijn eigen particuliere belang mag bepalend zijn voor zijn procesopstelling.
De verdachte neemt als volwaardig procespartij aan het proces deel. Er is dan sprake van equality
of arms. De middelen moeten gelijkwaardig zijn met die van de Ovj. Ook komt hierbij dat de
verdachte vrij is zijn verdedigingsstrategie te bepalen. Hij mag zich niet verzetten tegen de
toepassing van dwangmiddelen, waaraan onderzoek aan zijn lichaam en kleding en de afname
van DNA-materiaal. Er staat overigens niet in de weg dat aan de gemaakte keuzes nadelige
consequenties worden verbonden, zo is zwijgen niet in alle gevallen voordelig voor de verdachte.
De raadsman
De verdachte heeft recht op rechtsbijstand. Die rechtsbijstand wordt gegeven door een
professionele raadsman. De raadsman is niet in dienst van de overheid, maar als advocaat de
beoefenaar van een vrij beroep. Dat verschaft hem een onafhankelijke positie. Hij is gebonden aan
de gedragsregels van de Orde van Advocaten en onderworpen aan tuchtrechtelijk toezicht. De
raadsman staat de verdachte bij, daaruit vloeit voort dat de raadsman even partijdig en eenzijdig
mag zijn als de verdachte zelf. Moet uitsluitend het belang van de cliënt dienen. De wijze waarop
de verdediging wordt gevoerd, is de wil van de verdachte ook bepalend. Het overleg tussen hen is
vertrouwelijk. Dat valt onder het beroepsgeheim en het verschoningsrecht van de advocaat.
4
, H7 De verdachte en zijn raadsman
De ‘onschuldpresumptie’ houdt in dat een verdachte onschuldig wordt geacht totdat het tegendeel
door een rechter wordt bewezen.art. 6 lid 2 EVRM, art. 29 lid 1 Sv
Het nemo-teneturbeginsel houdt in dat niemand is gehouden tegen zichzelf bewijs te leveren.
Niemand kan worden gedwongen aan zijn eigen veroordeling mee te werken.
art. 6 EVRM
- Veel van deze rechten en beginselen zijn inmiddels overgenomen in ons eigen strafrecht.
- Enkele van die rechten kunnen ook weer worden beperkt: zie bijv. art. 28e Sv, art. 32 lid 2 Sv,
art. 46 Sv
Rechten van de verdachte
•Tolk
• art. 29b Sv (recht op bijstand van een tolk)
• art. 27c lid 4 Sv (mededelingen over rechten worden gedaan in een taal die verdachte machtig is)
• art. 32a Sv (vertaling processtukken)
•Rechten bij aanhouding
• art. 27c Sv
•Tijd en faciliteiten voor de voorbereiding van je zaak
• art. 28 lid 4 Sv (contact met een raadsman)
• art. 28c lid 1 Sv (contact raadsman voorafgaand aan het verhoor)
• art. 31 Sv (stukken zonder beperkingen)
• art. 45 Sv vrije toegang raadsman)
Raadsman (keuze of toevoeging)
• art. 38 Sv (keuze raadsman
• art. 39 Sv (Aanwijzen raadsman)
• art. Consultatie (28c) - en verhoorbijstand (28d)
Als je een zogenaamde kwetsbare verdachte bent, moet je een raadsman hebben en heb je daar
geen vrije keuze in.
Ondervragen van getuigen
• art. 263 Sv (laten oproepen door OvJ)
Bijstand door raadsman
Wanneer tijdens het opsporingsonderzoek een verdachte in beeld is, kan dit leiden tot bijstand van
een raadsman. Hierover zijn sinds de codificatie van het Salduz-arrest van het EHRM en de
daarop volgende arresten van de Hoge Raad een aantal artikelen in het Wetboek van
Strafvordering toegevoegd.
Bijstand door raadsman voorafgaand aan het politieverhoor (consultatiebijstand - artt. 28b en 28c
Sv)
In Nederland bestaat al een aantal jaren het recht op consultatiebijstand. Dit recht is naar
aanleiding van de Salduz-rechtspraak in Nederland geïntroduceerd. Consultatiebijstand houdt in
dat een verdachte het recht heeft om voorafgaand aan zijn verhoor bij de politie een raadsman te
spreken. Hierbij wordt door artikel 28b jo 28c Sv een verdeling gemaakt naar de ernst van de zaak
en de kwetsbaarheid van de verdachte.
Bij een kwetsbare verdachte moet worden gedacht aan minderjarige verdachten en
aan verdachten met een psychische stoornis of verstandelijke beperking. Dit begrip is van belang
voor het (verplicht) oproepen van een raadsman (art. 28b lid 1 Sv) en voor de wijze waarop een
verdachte afstand kan doen van zijn recht op consultatiebijstand (zie art. 28b lid 1 jo art. 28c lid 2
5