COLLEGEAANTEKENINGEN STRAFPROCESRECHT
RECHTSMIDDELEN 2020-2021:
College 1: Inleiding, verdragsrechtelijk kader, rechtsmiddelenbedeling, beginselen
Wat zijn rechtsmiddelen?
De rechtsmiddelen vind je in het 3e boek van Sv. Rechtsmiddelen kun je onderverdelen in twee
categorieën:
- Gewone rechtsmiddelen.
- Buitengewone rechtsmiddelen.
Gewone rechtsmiddelen:
- Titel I-III: verzet (vervallen), hoger beroep en beroep in cassatie van uitspraken art. 138 Sv).
- Verzet: tegen welke type beslissing? Het kan op verschillende manieren bedoeld
worden: verzet tegen een strafbeschikking en verzet tegen een verstekvonnis.
Verzet was vroeger een rechtsmiddel (bestaat nu niet meer) en dat was het
rechtsmiddel dat je kon instellen tegen een zogenaamd verstekvonnis (vonnis dat
bij verstek, afwezigheid van de verdachte, was gewezen). Dit verzet kon je
instellen wanneer iemand niet alleen afwezig was maar ook de dagvaarding niet
had ontvangen, dus ook niet wist dat de zitting plaatsvond. Dat verzet kon je
indienen tegen een verstekvonnis en verstekarrest. Het nadeel hiervan was: dat je
na verzet tegen een verstekvonnis ook nog hoger beroep kon instellen.
Procedures slepen door. Je kreeg dan de situatie dat er soms in vier keer (vier
verschillende feitenrechters) werd geoordeeld over een zaak → eerste aanleg,
verzet op verstekvonnis, hoger beroeps behandeling en dan de verstek
behandeling in de hoger beroepsprocedure.
- Daarom: Beperkingen in het hoger beroep (gevallen waarin hoger beroep niet
mogelijk is): Art. 404 lid 2 Sv. In die gevallen was dan het verzet mogelijk. En
uiteindelijk is dit geëvalueerd in een constructie waar de wetgever in lid 3 heeft
bepaald dat die gevallen waar geen hoger beroep mogelijk is en op het moment dat
het bij verstek is gewezen en de dagvaarding niet in persoon is gegeven dat er dan
toch weer hoger beroep mogelijk is. Kortom: Uitzondering op de uitzondering in
art. 404 lid 3 Sv → in die gevallen waarin geen hoger beroep mogelijk is, toch
hoger beroep mogelijk is! Door die wettelijke constructie is verzet niet meer
nodig, dat is als het waren opgegaan in art. 404 lid 3 Sv.
- De term ‘verzet’ wordt nu gebruikt in het geval van een strafbeschikking. Maar we
gaan nog kijken of dit nog aangemerkt kan worden als een rechtsmiddel of niet.
- Titel IV: hoger beroep/ beroep in cassatie beschikkingen (art. 138 Sv).
- Titel V-VI: aanwenden, intrekking en afstand gewone rechtsmiddelen.
Buitengewone rechtsmiddelen:
- Titel VII: cassatie ‘in het belang der wet’.
- Titel VIII: herziening arresten/vonnissen. Deze herziening kan ten voordele en ten nadelen
zijn.
,Verschil gewone en buitengewone rechtsmiddelen:
Buitengewone rechtsmiddelen zijn er voor het geval dat gewone rechtsmiddelen niet meer mogelijk
zijn. Gewone rechtsmiddelen hebben standaard schorsende werking en buitengewone rechtsmiddelen
hebben dit niet standaard.
Inhoudelijke omschrijving:
De Hullu (1989): Wettelijke mogelijkheid voor procespartijen om beslissing strafrechter ter toetsing
voor te leggen aan rechterlijke instantie die bevoegdheid heeft om deze beslissing teniet te doen.
- Daar vallen gratie (college 10) en verzet tegen strafbeschikking (college 4) buiten.
- Gratie is een Koninklijk Besluit, de rechter heeft een adviserende rol.
- De strafbeschikking is een handeling door het OM waarmee een burger gestraft
wordt, het is geen beslissing van de strafrechter.
Kern: (1) door recht genormeerde mogelijkheid om (2) beslissing strafrechtelijke instantie (3) voor te
leggen aan rechter (4) wiens oordeel beslissing of tul daarvan kan beïnvloeden.
In hoger beroep vindt er geen volledige nieuwe behandeling plaats er zit een nuance in. De beslissing
wordt over gedaan maar of de behandeling over gedaan wordt is afhankelijk van wat partijen
aanvoeren. Als partijen het over bepaalde aspecten eens zijn hoeft dit niet nogmaals in hoger beroep
behandeld te worden.
Waarom zijn rechtsmiddelen open gesteld?
C/B citeert De Hullu:
1. Vergroten kans op een juiste en beter aanvaardbare einduitspraak.
2. Behoefte aan rechtseenheid en controle op juist verloop procedure.
3. Behoefte aan herstel aperte onjuistheden.
Sporen met drie rechtsmiddelen: hoger beroep (1), cassatie (2) en herziening (3). Maar je kan ze niet
heel strak scheiden. Ook in hoger beroep ben je namelijk bezig met rechtseenheid en zal je aperte
onjuistheden willen herstellen.
Rechtseenheid: dat lagere rechters ook gaan anticiperen op wat hogere rechters zouden gaan doen.
Tegenover voordelen rechtsmiddelen ook nadelen: (1) uitstel van executie, (2) doorlooptijd en (3)
niet altijd beter. Soms anders wegen …
- Je wil eigenlijk dat de straf zo snel mogelijk volgt op het feit.
- Bewijs wordt minder betrouwbaar naarmate de tijd vordert.
- Het duurt lang, niet alleen de zaak waarin het rechtsmiddel is ingesteld. Maar ook het
collectief van strafzaken loopt vertraging op.
- Het kost geld.
- Capaciteit.
- Hoger beroep betekent niet altijd dat er ook beter wordt beslist door de rechtbank.
Soms anders wegen …
- Wet dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen (niet verder gekomen dan
consultatie): Rechterlijke beslissingen waarbij ten minste één jaar gevangenisstraf is
opgelegd, zijn dadelijk uitvoerbaar. De eerste volzin is niet van toepassing indien minder dan
twee jaar gevangenisstraf is opgelegd en er geen sprake is van een slachtoffer.
- Art. 410a, 416, 80a RO, 404 lid 2, 427 lid 2 Sv.
, - Art. 14e lid 1 en 38v lid 4 Sr → bijzondere voorwaarden en voorwaardelijke veroordeling
+ vrijheidsbeperkende maatregel tegen bepaalde criteria dadelijk uitvoerbaar verklaren.
doel: preventie, zit in de veiligheids sfeer → er moet wel een zeker gevaar aanwezig zijn
die het noodzaakt dat het gelijk van kracht is.
Passen bij doelstellingen Sv:
- Juiste toepassing materiële strafrecht.
- Eerbiediging rechten verdachte (vgl. verzet: art. 6 EVRM biedt recht toegang tot de rechter).
- Eerbiediging rechten anderen (vgl. hoger beroep benadeelde partij, art. 421 Sv).
- Procedurele rechtvaardigheid. Noopt niet tot alles overdoen: voortbouwend appel.
- Afweging kosten en baten.
Recht op een rechtsmiddel?
Er is niet altijd recht op een rechtsmiddel. Er is wel een noodzaak ‘rechtsmiddel’ tegen een
strafbeschikking te hebben. Dit vloeit voort uit art. 6 EVRM (recht op rechter). Je moet in ieder geval
altijd naar de rechter kunnen.
Art. 2 lid 1 7e Protocol EVRM geeft een recht op rechtsmiddel tegen veroordeling door rechter. Maar
exercise (...) shall be governed by law. En 2e lid staat exceptions toe bij (onder meer) offences of a
minor character, as prescribed by law.
- Niet geratificeerd door Nederland. De reden daarvan is gelegen in die
uitzonderingsmogelijkheid. Het Protocol zegt je mag uitzonderen, maar dat mag alleen maar
bij zaken die niet bedreigd zijn met een vrijheidsstraf. Dat bracht NL in problemen omdat NL
zaken heeft uitgezonderd waarbij maximaal 50 euro is opgelegd, maar de overtredingen zelf
wel bedreigd worden door een vrijheidsstraf. Art. 404 lid 2 Sv kijkt alleen maar naar de straf
die is opgelegd en niet naar de strafbedreiging, terwijl het 7e Protocol EVRM uitgaat van de
strafbedreiging en alleen maar uitzondering toelaat als het gaat om overtredingen die niet met
een vrijheidsstraf bedreigd worden. In NL mogen alle overtredingen bedreigd worden met een
vrijheidsstraf of hechtenis. Dat is de reden dat NL het niet geratificeerd heeft.
- Dat NL het niet heeft geratificeerd betekent niet dat deze bepaling geheel betekenisloos is
voor NL. Buiten de discussie over de kleine overtredingen liggen er wel overwegingen in
besloten die wel bepalend zijn voor NL. Schending van het 7e Protocol van EVRM
vastgesteld in Krombach v. France.
Krombach v. France: Een Duitse arts zou in Duitsland zijn Franse stiefdochter om het leven hebben
gebracht. Die Duitse arts wordt niet in Duitsland vervolgd maar in Frankrijk. Hij verscheen niet op de
zitting en omdat hij niet verscheen mochten zijn advocaten daarom ook niet het woord voeren. Hij
werd veroordeeld, het was daardoor niet mogelijk om in hoger beroep of cassatie te gaan omdat hij in
afwezigheid was veroordeeld. Het EHRM stelde vervolgens schending vast van twee
verdragsbepalingen. In eerste instantie van art. 6 EVRM omdat zijn advocaten niet aan het woord
mochten komen (par. 90). In tweede instantie was er sprake van een schending op het recht op hoger
beroep. Het EHRM zei wel dat er beperkingen op het recht op hoger beroep mochten worden gesteld
maar deze restricties mochten niet zover gaan dat ze in strijd kwamen met de essentie van het recht op
een hernieuwde beslissing (om een andere rechter er nogmaals naar te laten kijken). Krombach kon
hier geen review krijgen van de beslissing om te weigeren om zijn advocaten aan het woord te laten
en dat leverde een schending op van art. 2 lid 1 7e Protocol EVRM.
, In NL is het niet toegestaan om anoniem hoger beroep in te stellen. Dat betekent dat er een eis wordt
gesteld aan het hoger beroep, namelijk dat je je identiteit kenbaar maakt. De vraag is of dit in strijd is
met het 7e Protocol (los van dat NL dit niet geratificeerd heeft). Er is uitgebreide jurisprudentie over
deze rechtskwestie, of dit wel of niet mogelijk is, zowel door de HR als door het EHRM.
- Is dat dan op zichzelf een beperking waarvan je denkt dat deze is toegestaan in het licht van
het 7e Protocol?
Ja.
- Wordt de essentie van het recht om hoger beroep in te stellen niet geschonden?
Nee, de essentie van het recht op hoger beroep wordt niet teniet gedaan omdat er in hoger
beroep wel over die kwestie mocht worden geoordeeld. Dus in hoger beroep is het Hof wel
gaan kijken of het een terechte beperking is of niet en de HR in cassatie ook. Dat is waar het
bij Krombach mis ging daar kon er in cassatie helemaal niet worden geklaagd over wat de
rechter in eerste aanleg verkeerd gedaan had.
Zie K/K 17.3.2.
Papon v. France (EHRM 25 juli 2002): Was een oorlogsmisdadiger die eerst werd berecht in zijn
aanwezigheid in Frankrijk, toen was hij gevlucht en vervolgens had hij geen recht op hoger beroep
omdat hij zich niet overgaf aan de Franse overheid (dat werd als voorwaarde gesteld om Frankrijk in
te mogen en te mogen verschijnen). Deze kwestie werd ook in cassatie ook gereviewd uiteindelijk bij
de Franse HR die vond dat toelaatbaar (die beperking dat er geen recht was op hoger beroep).
EHRM: het is wel een schending van art 6 EVRM omdat er geen recht was op hoger beroep, maar het
is geen schending van het recht op hoger beroep omdat er wel over dat aspect geklaagd is.
Kortom: het is goed om duidelijk onderscheid te maken tussen: (1) art. 6 EVRM, fair trial, dat je
aanwezig kan zijn bij de behandeling van je zaak en (2) schending van het recht op hoger beroep als
in het geding komt als je helemaal niet meer mag klagen in hoger beroep over datgene dat in hoger
beroep mis zou zijn. Dus: zolang je kan klagen over de beperking komt het recht op hoger beroep niet
in het geding.
Art. 14 lid 5 IVBPR: Iedereen heeft het recht to his conviction and sentence being reviewed by a
higher tribunal according to law.
- Ook bij deze verdragsbepaling zijn uitzonderingen mogelijk, zoals bijv. voor bagateldelicten.
- En review hoeft geen hoger beroep te zijn, mag ook cassatie zijn.
- En zelfs een verlofregeling is toegestaan, in principe. Vergelijk art. 410a Sv (Lalmahomed).
- Rechtstreekse toepassing? Ten dele: NJ 1996, 584: art. 407 Sv en NJ 2013, 533: art. 416 lid 2
Sv.
→ het is niet zo dat het IVBPR rechtstreeks doorwerkt in die zin dat het een rechtsmiddel
kan creëren, maar het is wel een aantal keren door de NL’se rechter in NL’se rechtszaken
getoetst aan het IVBPR.
- NJ 1996, 584: De verdachte was partieel vrijgesproken. Er was sprake van
wederspannigheid en een deel van de feitelijkheden was de verdachte van
vrijgesproken. Vervolgens wilde de verdachte hoger beroep instellen en stelde hij
zich bij het hof op het standpunt dat van de deelvrijspraak dat dat niet meer aan de
orde kan zijn van de behandeling bij het hof. Het hof zij dat dit wel weer behandeld
mocht worden in hoger beroep, want je mag geen partieel hoger beroep instellen.
Vraag bij de HR was: Hoe zit dat nou in verhouding met art. 14 lid 5 IVBPR, dat
partieel hoger beroep niet mogelijk is is dat nou een beperking die gesteld mag