Rigter hoofdstuk 10 – Taal-, spraak- en leerstoornissen
10.1
Taal en spraak zijn aangeboren, typisch menselijke kenmerken die de meeste kinderen snel en
gemakkelijk spelenderwijs verwerven. De ontwikkeling van gesproken taal begint direct na de
geboorte. Pasgeboren baby’s beginnen met het maken van geluiden, zoals kirren en brabbelen. Rond
hun eerste levensjaar zeggen zij hun eerste woordjes. De eerste 5 jaar van hun leven gaat de
taalontwikkeling snel. Aan het eind van de basisschool neemt dit voor het overgrote deel af, maar je
kan nog altijd woorden blijven leren.
Het verwerven van taal is een belangrijk onderdeel van de normale ontwikkeling van een kind. Als
kinderen hun gebaren kunnen vervangen door woorden, kunnen de beruchte woedeaanvallen
tijdens de prepuberteit afnemen. Taal is een belangrijk middel om gevoelens te uiten, maar ook om
kennis op te doen, gedachten te ordenen, abstract te redeneren, sociale verbanden te noem etc.
Een kind met een verstoorde en/of vertraagde taalontwikkeling heeft vaak ook leerproblemen of
leerstoornissen, zoals dyslexie. Ook hebben taal- en spraakproblemen bijna altijd een negatieve
invloed op andere aspecten van de ontwikkeling, zoals emoties reguleren of vriendschappen sluiten.
Het taal- en spraakniveau van een kind voorspelt dan ook zijn sociaal en maatschappelijk succes als
volwassene. Een gebrekkig taalniveau hang onder meer samen met verslavingen en criminaliteit op
latere leeftijd.
Omdat taal en spraak verbonden zijn met de hele ontwikkeling van een kind, komen taal- en/of
spraakproblemen voor bij bijna alle psychische stoornissen.
Vergeleken met leren praten, vereist leren schrijven meer gerichte training en oefening. Deze vindt
vooral in het onderwijs plaats.
10.2
Taal (luisteren en praten) en geletterdheid (lezen en schrijven) worden op een verschillende manier
verworven en in een verschillende volgorde. Taalverwerving kent bovendien een sensitieve periode.
Spreken is een aangeboren vaardigheid, en kunnen we eerder dan schrijven. Ieder kind met een
functionerend strottenhoofd (om geluid te maken) en trommelvlies (om geluiden te horen) dat
opgroeit in een omgeving waar mensen praten, leert spelenderwijs spreken.
Iedereen, overal ter wereld, spreekt. Maar niet iedereen kan lezen en schrijven. Dit moet je leren aan
de hang van instructies, die meestal in groep 3 van de basisschool worden gegeven.
Functioneel analfabeet: mensen die wel hun eigen naam kunnen schrijven en losse woorden kunnen
lezen, maar een langere tekst niet begrijpen.
Je bent nooit te oud om te leren lezen en schrijven, maar als je niet leert spreken voor het begin van
je puberteit (rond 11 jaar) dan leer je het niet meer. In de literatuur zijn enkele zogeheten
wolfskinderen bekend, kinderen die van jongs af aan verstoken waren van menselijk contact en op
groeiden tussen dieren. Ze konden maar een paar klanken uitstoten toen ze werden gevonden. Ze
hebben nooit goed leren praten.
A verwerven van taal
Taalontwikkeling begint eerst passief, met horen en luisteren, en wordt later actief: spreken. Dat
proces hangt samen met de motivatie en cognitieve ontwikkeling van kinderen (psychische invloed)
en met het stimuleren door ouders en school (sociale invloed).
,Taal verwerving is een robuust kenmerk van de ontwikkeling van een kind. Ook dove kinderen leren
taal (gebarentaal), net zoals horende kinderen in een dove omgeving. Als deze laatsten vijf tot tien
uur per week taal oren van andere opvoeders en van radio of televisie, is dat voldoende om hun
taalontwikkeling in gang te zetten.
Het verwerven van taal kent 5 kenmerken.
1 – Fonologie
Dit is het onderscheid tussen klanken en de regels van klankcombinatie, die voor elke taal weer
anders zijn. Zo is het voor buitenlanders moeilijk om de ‘sch’ uit te spreken en het verschil tussen
‘tuit’ en ‘teut’ te horen, kenmerken de Nederlandse taal. Kinderen zijn al snel na de geboorte in staat
verschillende klanken van elkaar te onderscheiden. Ze horen liever menselijk stemmen dan
omgevingsgeluiden, en liever klanken uit de taal die hun ouders spreken dan uit een andere taal.
Vanaf 8 maanden gaan baby’s klankcombinaties uit de moedertaal herhalen.
2 – Morfologie
Dit is de combinatie van klanken tot betekenisvolle woorden. De Nederlandse taal kent bijvoorbeeld
wel ‘vraag’ en ‘vroeg’ maar niet ‘vruug’. Dit is de tweede fase in de taalontwikkeling, waarbij de
passieve kennis (het herkennen van woorden) voorafgaat aan het zelf spreken.
De meeste kinderen zeggen hun eerste woordjes als ze 12 maanden zijn. Als een kind van 18
maanden nog nooit iets heeft gezegd is onderzoek nodig, al kan zo’n kind ook een laatbloeier zijn.
3 – Semantiek
Dit is de betekenis van woorden en zinnen. We hebben afgesproken dat een ‘stoel’ een voorwerp is
om op te zitten. Kinderen moeten die afspraken leren. Dat vereist een eindeloze herhaling van
woorden, net zo lang totdat ze de relatie tussen het woord en het voorwerp kunnen leggen.
Jonge kinderen kunnen klanken gebruiken om iets aan te duiden, zoals ‘een woef’ voor een hond,
maar dat is tijdelijk. Vanaf ongeveer 2 jaar hoeft een kind maar 1 of 2 keer een nieuw woordje te
horen om het daarna te kunnen gebruiken. Op die leeftijd ontdekken ze dat er voor alles een woord
is, en dat willen ze ook graag leren.
Kinderen van 18 maanden kunnen actief 20 woorden gebruiken. Bij kinderen van 24 maanden zijn
dat er 270, en aan het eind van de middelbare school zijn het er ongeveer 50.000.
Jonge kinderen kunnen nieuwe woorden te beperkt toepassen – alleen de eigen kat is een ‘poessie’
of juist te breed: ook een hond is een ‘poessie’. Ook roeien kinderen met de riemen die ze hebben,
iets wat kan resulteren in vondsten als ‘breedstoel’ voor een fauteuil en ‘woonauto’ voor caravan.
4 – Syntaxis
Dit is de specifieke combinatie van woorden tot betekenisvolle zinnen. Niet: ‘Gisteren ik plukte
bloem’, maar ‘Gisteren plukte ik een bloem’. Syntaxis wordt in stapjes geleerd. De eerste fase bestaat
uit eenwoordzinnen – ‘Fles!’ – die van alles kunnen betekenen. Baby’s van 18 maanden beginnen
met twee woorden te spreken, in de regel een werkwoord en een zelfstandig naamwoord: ‘Zie fles?’
Op 2-jarige leeftijd maken kinderen de eerste driewoordzinnen. Vervolgens gaan ze verbindingen als
‘en’ en ‘of’ gebruiken. Driejarige kinderen kunne grammaticaal kloppende zinnen in de
tegenwoordige tijd maken, en vijfjarigen beheersen de meeste grammaticale regels.
5 – Pragmatiek
Pragmatiek zijn de regels van taalgebruik. Het gaat dan om de intonatie, het volume, wachten op je
beurt, ondersteunende gebaren maken, en de aanspreekvorm: ‘jij’ of ‘u’.
, Dit zijn vaak ongeschreven regels van talige communicatie, die per cultuur kunnen verschillen. Hoe
verder kinderen zijn met hun fonologische ontwikkeling en het aanleren van grammaticale regels,
hoe meer inzicht ze krijgen in de pragmatiek.
Een taal leren gaat de eerste twaalf jaar spelenderwijs. Die periode wordt daarom de sensitieve
periode van taalverwerving genoemd. Met name drie taalaspecten worden beïnvloed door de
sensitieve periode: het fonologische, morfologische en syntactische aspect.
Fonologisch: als iemand op latere leeftijd een voor hem nieuwe taal spreekt, hoor je vrijwel altijd aan
zijn accent dat hij geen ‘native speaker’ is.
Morfologisch en syntactisch: de grammaticaregels van een vreemde taal zijn anders dan die van je
eigen taal; die moeten we aanleren en oefenen. Het semantische (nieuwe woorden leren) en
pragmatische of culturele aspect (normen van taalgebruik) kunnen we ook op latere leeftijd
makkelijk aanleren.
B beïnvloeden van taalontwikkeling
Er zijn 4 manieren waarop ouders en opvoeders de taalontwikkeling van een kind kunnen stimuleren:
1- Natuurlijke talige interacties
Een veilige gehechtheidsrelatie bevordert de natuurlijke talige interacties tussen opvoeders en
kinderen. Hoe meer vroege talige interacties er tussen opvoeders en kinderen zijn, hoe beter het
taalvermogen van een kind wordt gestimuleerd.
In het begin gebeurt dit door babytalk: een zangerige, hoge toon – die ouders, andere opvoeders en
ook oudere kinderen vaak instinctief gebruiken -, veel variatie in klanken, vereenvoudigde zinnen en
woorden, veel herhaling, langzame spraak en aansluiting bij de beleving van het kind.
Dove ouders die hun kinderen gebarentaal leren, gebruiken ook een vorm van babytalk:
vereenvoudigde gebaren en veel herhaling.
2- Gedeelde aandacht
Kind en opvoeder richten allebei hun aandacht op een voorwerp, en de opvoeders verbindt daar 1 of
meer woorden aan. Hierbij kunnen gebaren zoals aanwijzen een ondersteunende rol spelen.
3- Miscommunicatie tussen kind en opvoeder
Dit is onvermijdelijk én nuttig. Want zo leren kinderen dat een ander niet vanzelfsprekend begrijpt
wat ze bedoelen. Dit gaat ze controleren, en dat mondt uit in de beruchte waaromvragen.
4- Volwaardige gesprekspartners
Peuters, kleuters en oudere kinderen die van hun ouders en opvoeders een volwaardige bijdrage
mogen leveren aan een gesprek, kunnen op school beter uit de voeten met ‘schooltaal’. Die is vaak
wat ingewikkelder en er komen ‘moeilijke woorden’ in voor.
C verwerven van geletterdheid
Het verwerven van geletterdheid – leren lezen, spellen en schrijven – is in onze maatschappij een
voorwaarde om te kunnen leren en volwaardig te kunnen functioneren. Het is sterk verbonden met
de basisschool, waar het leesonderwijs in groep 3 begint.
Fase 1: technisch lezen: het leren van het alfabet, van letter-klankcombinaties, het leren
samenvoegen van afzonderlijke klanken (‘a’ en ‘u’ worden ‘au’) en het maken van woorden uit letters
en klanken (‘puh’, ’oh’ en ‘puh’ worden ‘pop’). Daarbij is het moeilijk om onderscheid te maken
tussen lettercombinaties die hetzelfde klinken, zoals ‘au’ en ‘ou’.