College 1
Social research methods – hoofdstuk 17: the nature of qualitative research
Kwalitatief onderzoek houdt zich meer bezig met woorden dan cijfers. Daarnaast zijn er nog drie
andere kenmerken:
Inductieve benadering: Op basis van wat je hoort en ziet ga je een theorie generen.
Constructivistische visie; gaat er vanuit dat wij met zijn alle gezamenlijk een sociale
werkelijkheid creëren. De sociale werkelijkheid staat niet los van ons. Deze beweegt is
veranderlijk en dit hangt af van de tijd, actoren (mensen die betrokken zijn) en context (waar).
Werkelijkheid is niet een feit.
Interpretatieve visie; die zegt jou iets over hoe je denkt hoe je goede kennis kan generen. Een
input geeft niet altijd dezelfde output (iedereen reageert anders op een input, afhankelijk van
je eigen interpretatie). Zonder begrip van die interpretaties kun je de werkelijkheid niet
begrijpen.
Er zijn een aantal methoden die geassocieerd worden met kwalitatief onderzoek:
Etnografie/ participerende observatie; de onderzoeker is onderdeel van de setting om deze te
observeren.
Kwalitatieve interviews; dit is het ondervragen van de participanten
Focus groepen;
Discourse/ conversatie analyse;
Analyse van documenten;
Main steps in qualitative research
Er worden een aantal stappen in doorlopen bij het uitvoeren van kwalitatief onderzoek:
Stap 1 generale onderzoeksvragen: er worden een aantal generale vragen gesteld rondom het
onderwerp
Stap 2 selectie van relevante plaats en participanten
Stap 3 verzamelen van relevante data
Stap 4 interpretatie van de data
Stap 5 conceptueel en theoretisch werk
o Diepere specificatie van onderzoeksvragen
o Collectie van meer data
Stap 6 opschrijven van bevindingen en conclusies
Theory and research
Grounded theory is een theorie die voortkomt uit data, die systematisch verkregen is en geanalyseerd
is door onderzoek. Onderzoekers die grounded theory gebruiken vinden dat theorie moet voortvloeien
uit verkregen data. Maar kwalitatieve onderzoekers vinden dat kwalitatieve data daar ook een
belangrijke rol in moet spelen (het ‘testen’ van de theorieën). Er wordt vaak vanuit gegaan dat
kwalitatief onderzoek leidt tot het opstellen van een theorie, ondanks dat dit de voorkeur heeft, kan het
ook gebruikelijk zijn om theorieën te testen.
Concepts in qualitative research
Blumer (1954) is tegen het gebruik van definitieve concepten, zoals vaak bij kwantitatief onderzoek
wordt gedaan. Deze concepten zijn niet in staat om variatie op het concept te definiëren. Volgens
Blumer moeten we werken met sensitizing concepts, dit zijn concepten die een generaal idee van het
concept beschrijven, maar geen definitieve grenzen geeft. Zo weten onderzoekers ongeveer waar ze
naar moeten kijken, maar er is geen vaste definitie. Dit geeft wel wat problemen als het concept te
wijd gedefinieerd wordt. Dit kan zorgen dat je geen duidelijk startpunt hebt. Als het te specifiek is,
krijg je het zelfde probleem als bij definitieve concepten. Vaak worden concepten gevormd, en steeds
wat aangepast in het onderzoeksproces.
,Reliability and validity in qualitative research
Er zijn verschillende houdingen van kwalitatieve onderzoekers ten opzichte van de betrouwbaarheid
en validiteit van een kwalitatief onderzoek.
Een houding is het gebruiken van betrouwbaarheid en validiteit bij kwalitatief onderzoek.
Mason houdt hierbij de definities aan van kwantitatief onderzoek, dus validiteit verwijst naar
of je aan het meten bent, wat je beoogd te meten. Lecompte en Goetz definiëren de
betrouwbaarheid en validiteit net anders:
o Externe betrouwbaarheid; de mate waarin een studie herhaald kan worden. Dit is
moeilijk te behalen in kwalitatief onderzoek, want een sociale situatie kan je niet
volledig namaken. Wel kan ervoor gezorgd worden dat de onderzoeker dezelfde
sociale positie in kan nemen.
o Interne betrouwbaarheid; dit is het concept dat elke onderzoeker die mee doet aan het
onderzoek hetzelfde hoort en ziet.
o Interne validiteit; het idee dat de ideeën van de onderzoeker overeen komen met de
theoretische ideeën die eruit voortkomen. Dit is een sterkte van kwalitatief onderzoek,
omdat concepten en observaties dicht bij elkaar liggen door de lange periode van
onderzoek.
o Externe validiteit; dit is het concept dat de bevindingen gegeneraliseerd kunnen
worden in verschillende settings. Dit is een zwak punt van kwalitatief onderzoek,
omdat de onderzoeken vaak kleine specifieke steekproeven bevatten.
Een andere houding is het beoordelen van kwalitatief onderzoek aan de hand van anderen
criteria. Guba en Lincoln geven twee hoofd criteria voor het beoordelen van kwalitatief
onderzoek:
o Trustworthiness; (methodologische effecten) dit is opgebouwd uit weer vier criteria
Credibility (interne validiteit); om dit te verkrijgen moet de onderzoeker er
voor zorgen dat het onderzoek volgens de regels van ‘goed onderzoek’ wordt
uitgevoerd en de onderzoeker kan de bevindingen delen met de deelnemers
van het onderzoek om te kijken of hij/ zij de sociale wereld goed heeft
begrepen. Dit laatste wordt ook wel respondent validation (member
feedback) genoemd. Er kan ook gebruik gemaakt worden van triangulation
waarbij er meerdere methoden of bronnen worden gebruikt om data te
verkrijgen.
Transferability (externe validiteit); dit kan vergroot worden door een thick
description (rijke beschrijving van details) te geven over een bepaalde sociale
setting/ cultuur etc. Hierdoor kan een onderzoeker juiste beslissingen maken
over de toepasbaarheid in een andere setting.
Dependability (betrouwbaarheid); om dit te vergroten kan er een audit trail
bijgehouden worden, waarbij elke fase van het onderzoek worden vastgelegd
en beschreven. Hierdoor kunnen anderen kijken of de conclusies uit het
onderzoek wel juist zijn. Maar deze methode is erg tijdrovend.
Confirmability (objectiviteit); de onderzoeker moet niet beïnvloed zijn door
persoonlijke waarden of theoretische kaders bij het doen van het onderzoek.
Volledige objectiviteit is niet mogelijk.
o Authenticity; (praktische effecten van onderzoek) dit is opgebouwd uit weer vijf
criteria
Fairness; representeert het onderzoek verschillende standpunten van de leden
van de sociale setting gelijk?
Ontological authenticity; helpt het onderzoek de leden van de sociale setting
om hun sociale setting beter te begrijpen?
Educative authenticity; geeft het onderzoek de leden van de sociale setting
een beter beeld van de perspectieven van anderen in de sociale setting?
, Catalytic authenticity; heeft het onderzoek aangezet tot verandering in situatie
van de leden?
Tactical authenticity; heeft het onderzoek de leden aangezet om stappen te
nemen om actie te ondernemen?
Dit heeft enkele raakvlakken met action research, dit is onderzoek waarbij de
onderzoeker en de deelnemers actief meedoen in het stellen van een diagnose en het
zoeken van een oplossing.
Er is nog veel discussie over het beoordelen van kwalitatief onderzoek. Yardley (2000) stelde de
volgende criteria voor:
Sensitivity to context; sensitiviteit voor de context en voor de relevante theoretische
perspectieven en ethische probleemstellingen.
Commitment and rigour; betrokkenheid bij het onderwerp, hebben van bepaalde vaardigheden
en goede data verzameling
Transparency and coherence; methoden zijn duidelijk en er is sprake van reflexivity. Dit is het
idee dat de onderzoeker op de hoogte is van zijn eigen biases, waarden en besluiten.
Impact and importance; het hebben van impact op de theorie, uitvoerders en de samenleving
van het onderzoek.
Omdat er zo veel discussie is over de criteria voor goed onderzoek heeft Spencer een hele lijst met
criteria gegeven.
Hammersley neemt een middenweg tussen criteria van
kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Validiteit betekent
dat het onderzoek mogelijk en geloofwaardig moet zijn.
Daarnaast geeft hij ook het belang van relevantie aan, het
onderzoek moet relevant zijn en een toevoeging zijn aan
het veld. Hij is subtiel realist. Hiermee erkent hij dat we
nooit zeker zijn of we de waarheid weten, omdat we geen
toegang hebben tot de echte werkelijkheid.
De CASP is de critical appraisal skills programme, dit is
een checklist voor de kwaliteit van kwalitatief onderzoek.
De COREQ is ook zo’n checklist.
The main preoccupations of qualitative researchers
Het onderwerp van de meeste kwalitatieve onderzoeken zijn anders dan die van bijvoorbeeld een
onderzoek naar natuurkundige dingen. Deze dingen dragen niet bij aan de omgeving (geven geen
betekenis aan de omgeving) mensen, die in kwalitatieve onderzoeken worden onderzocht wel. Dit is
onderdeel van het interpretivism. De sociale wereld moet bekeken worden door de ‘ogen’ van de
participanten van het onderzoek. Een risico hiervan is dat de onderzoeker te veel opgaat in de sociale
setting en ‘vergeet’ wat er onderzocht moet worden. Daarnaast is het de vraag in hoeverre de
onderzoeker mee kan doen aan de sociale setting, zoals illegale settingen.
De redenering bij dit soort onderzoek, wordt ook wel aductive reasoning genoemd. Abduction is dat
de onderzoeker het theoretische begrip van de sociale setting bekijkt vanaf zijn eigen perspectief.
Kwalitatief onderzoek bevat vaak veel details en een uitgebreide beschrijving van de sociale setting
die onderzocht wordt. Deze zijn belangrijk in het onderzoek, omdat het kan bijdragen aan het
onderwerp.
Vaak worden de sociale settingen beschreven in processen. Dit komt doordat de onderzoekers deze
zien veranderen in de lange tijd dat ze deze sociale setting onderzoeken.
Veel kwalitatieve onderzoekers zijn tegen het gebruiken van vooropgezette formats, omdat het doel is
om door de ogen van de participanten te kijken. Als je iets vooropzet, maak je al assumpties over de
setting, waardoor je niet echt door de ogen van de participanten kan kijken.