SWK 6 – Gezinspedagogiek
Hoorcollege 1 | Maatschappelijke invloeden
Je kan mensen niet omschrijven met een enkel aspect uit de diversiteitscirkel. Het is een combinatie
van allerlei aspecten zoals vrouw, dochter, heteroseksueel, volwassene, pedagoog. Daarom zijn de
verschillen binnen groepen groter dan de verschillen buiten groepen. Denk bijvoorbeeld aan
alleenstaande moeders. Binnen deze groep zijn er dus veel meer verschillen zoals lage klasse,
tienermoeder, oudere volwassenen, grote sociale kring etc.
Als pedagoog betekent dit dat je: verder gaat kijken dan alleen naar één dimensie, je benadrukt het
belang van maatwerk, je staat open voor ideeën van verandering en je durft kritische vragen te stellen
wie de kwetsbare mensen binnen de samenleving zijn waarmee we in ons werk rekening mee moeten
houden.
• Superdiversiteit: diversiteit in de diversiteit waarbij er steeds sprake is van ontwikkeling en
verandering. Dimensies van differentiatie zijn: immigratiestromen, land van herkomst, talen, religie,
immigratiestatus, geslacht, leeftijd, geografische spreiding en transmigratie. Kenmerken van
superdiversiteit:
- Veelheid van dimensies van diversiteit.
- Onderlinge mengvormen
- Onderlinge interacties en veranderingen: hoe de dimensies samenhangen en elkaar beïnvloeden.
- Creolisering: dingen uit andere culturen overnemen, zoals het overnemen van woorden als
‘swipen’ of het begroeten met een boks. Allerlei mengvormen van culturen en subculturen die
elkaar beïnvloeden, worden overgenomen of er ontstaan nieuwe combinaties.
• Intersectionaliteit: houdt in dat je kijkt naar de diversiteitscirkel en dat je de vraag stelt wie het voor
het zeggen heeft/het beter heeft in Nederland. Het is de samenstelling van factoren waardoor
sommige mensen het beter hebben dan anderen. Het is een aanvulling op superdiversiteit. Je kijkt dus
niet alleen naar de verschillen en overeenkomsten uit de diversiteitscirkel, maar je maakt ook een
koppeling aan machtsverhoudingen. Deze machtsverhoudingen vormen de basis voor ongelijkheid,
ongelijke behandeling en uitsluiting. Dimensies van intersectionaliteit: gender, etniciteit, klasse,
seksualiteit, levensfase, talenten en beperkingen, religie en nationaliteit. Het maakt verschil of iemand
man, vrouw, homo, hetero, arm, rijk, hoog/laag is opgeleid, oud, jong, zwart, wit etc. is. Deze
verschillen zijn verbonden met machtsposities in de samenleving. Kenmerken van intersectionaliteit:
- Koppeling aan machtsverhoudingen
- De machtsverschillen kunnen zich op de verschillende niveaus voordoen:
o Persoonlijk niveau: eigenschappen worden aan mensen toegeschreven. Bv. vrouw is meer
empathische dan een man.
o Symbolisch niveau: idee dat we in onze beleving bepaalde groepen hoger/lager hebben staan.
Bv. advocaten staan hoger dan stratenmakers.
o Maatschappelijk niveau: er zijn formele verschillen. Bv. vrouwen verdienen minder dan
mannen.
Kenmerken van armoede
• Armoede is een absoluut begrip omdat het verwijst naar een tekort aan middelen, basismogelijkheden
of basiszekerheid. Aspecten van het absolute begrip ‘armoede’:
- Relatief meten:
o De mate waarin je je arm voelt hangt af van hetgeen wat anderen hebben. Je voelt je arm als je
het aanzienlijk veel minder goed hebt dan je buurman.
o Armoede heeft te maken met een tekort aan middel om aan je basisvoorzieningen te kunnen
komen. Wanneer iets te kort is, is niet alleen afhankelijk aan de hoeveelheid van de aard (zoals
geld, talent of de toegang tot het gebruik van goederen en diensten), maar het is ook afhankelijk
van de omstandigheden waarin je je bevindt. Het is dus afhankelijk aan de maatschappelijk
context zoals de institutionele, culturele, geografische kernmerken van de samenleving (hoe
, veel dingen kosten = geld heeft niet overal dezelfde waarde) en de individuele behoeften
(gezondheid, sociaal en cultureel kapitaal).
- Meerdimensionaal: het gaat hier niet alleen om één dimensie. Het gaat niet alleen om geld, maar
ook om huisvesting, onderwijs, gezondheid of de mate van steun.
- Gradueel karakter: armoede is in te delen in verschillende niveaus = dé arme bestaat niet:
o Bestaansonzekerheid: moeilijke financiële omstandigheden.
o Echte armen: mensen die over ontoereikende middelen beschikken.
o Inframarginalen: mensen die volkomen buiten onze maatschappij vallen.
- Tijdsduur: iemand kan lang of kort in armoede leven, het kan eenmalig of meerdere keren
terugkeren en het kan zich uitstrekken over meerdere generaties.
Oorzaken van armoede
Het gaat niet alleen om het ontbreken van vermogen (geld, kennis, vaardigheden etc.), maar ook om
de gevolgen daarvan. De oorzaken van armoede worden beschreven op drie niveaus:
1. Macroniveau:
- Scholing en arbeidsmarkt: de wijze waarop de samenleving is georganiseerd en in staat is om
essentiële maatschappelijke functies te realiseren. De samenleving slaat er onvoldoende in om
voor bepaalde groepen een stabiele plaats te garanderen in de sociale structuur. Migranten en
niet-westerse mensen worden bijvoorbeeld minder vaak aangenomen binnen een bedrijf.
- Demografische ontwikkelingen: stijgend percentage personen met een migratieachtergrond.
- Cultuur: individualisering waardoor minder collectiviteit. Hierdoor worden ze minder begrensd
door traditionele normen en waarden.
- Opvang, hulp en zorg
2. Mesoniveau:
- Ontoegankelijkheid van (publieke) goederen en diensten voor kwetsbare groepen. Ze worden
in contact met maatschappelijke instellingen (onderwijs, rechtshulp etc.) vaker geconfronteerd
met de negatieve aspecten ervan. Ze hebben een gebrek aan macht om de eigen cultuur mee
te laten opnemen in de maatschappelijke erkende cultuur. Criteria om toegankelijkheid te
toetsen: bekendheid, bereikbaarheid, beschikbaarheid, betaalbaarheid, bruikbaarheid,
begrijpbaarheid, betrouwbaarheid.
- Sociale perceptie: de manier waarop mensen naar je kijken en de schaamte die jij hierbij voelt.
3. Microniveau:
- Ontbreken van persoonlijke competenties als kennis, attitudes en vaardigheid, en het gemis aan
motivatie en wilskracht of een sociaal netwerk.
- Gebeurtenissen als echtscheiding, ziekte of ongeval kunnen aanleiding geven tot armoede.
- Ontoereikend (beperkt) economische, sociaal of cultureel kapitaal:
Leefwereld van kwetsbare huishoudens
(Langdurig) leven in armoede is zeer belastend. De gevolgen hiervan werken door op vele
levensdomeinen als gezinsleven (spanningen tussen opvoeders of kinderen onderling), onderwijs,
werk, gezondheid, huisvesting of vrije tijd. Huishoudens passen overlevingsstrategieën toe om het
hoofd boven water te houden: beperken van de uitgaven, schulden maken, netwerken aanspreken,
schemer strategieën of buiten de lijntjes kleuren en prioriteiten stellen.
Bourdieu’s typen kapitaal
• Economisch kapitaal: toegang tot vermogen/ geld van zichzelf, familie of netwerk.
• Sociaal kapitaal: mate waarin iemand over sociale connecties beschikt en de competentie heeft om
deze te onderhouden. Denk aan familie, vrienden, buren, collega’s etc. die als hulpbronnen kunnen
dienen. Opbrengsten van sociaal kapitaal: informatie, invloed, sociale identiteit, sociale accreditatie.
o Bonding: verbindingen binnen je eigen groep.
o Bridging: verbindingen buiten je eigen groep. Je maakt verbindingen met anderen.
o Linking: schakel tussen beiden. Je hebt een hechte relatie met je eigen groep en buiten je groep,
en je kan hier verbindingen tussen maken.
, • Cultureel kapitaal: beheersing van culturele competenties die behoren tot hogere sociale posities. Je
bent bekend met de dominante cultuur: kennis en begrijpen, bezit en formele waardering.
De mate waarin je over economisch, sociaal en cultureel kapitaal bezit, bepaald voor een groot deel je
habitus: soort volk waar je bij hoort. Het bepaalt hoe je naar de wereld kijkt. ‘Leden van verschillende
sociale strata verschillen in levensstijl, manieren, eetgewoonten, taalgebruik, vrijetijdsbesteding en
culturele smaak’.
Bourdieu’s veldtheorie
Als je kijkt naar cultureel kapitaal dan valt op dat voornamelijk kinderen uit
arme kinderen leven in verschillende leefgebieden die qua normen en waarden
ver uit elkaar liggen. Een kind zal het moeilijk krijgen op school of bijbaan
omdat het een hele andere wereld is dan hij gewend is.
Capability benadering
Armoede is niet zozeer dat je geen geld hebt, maar je mist mogelijkheden om jezelf te ontplooien,
waarin vrijheid centraal staat (mogelijkheden om zelf te bepalen wie je bent of wat je wilt doen)
voorwaarden als onderwijs en gezondheidszorg en niet gelijkheid maar gelijkwaardigheid. Mensen
moeten een leven kunnen leiden dat voor hen de moeite waard is. De samenleving dient voor ieder
mens een reeks kansen of vrijheden te bevorderen. Het idee van deze benadering is dat je anderen
helpt om van de resources gebruik te maken en betekenis geven.
Resources → Capabilities → Functionings
(bronnen/middelen) (mogelijkheden) (Functies: doel wat jij
zelf belangrijk vindt)
Conversie factoren Keuze
Voorbeeld:
Cruyff court → voetballen, andere spellen, chillen, ontmoeten → plezier hebben
• Conversiefactoren: mate waarin mensen bepaalde goederen en diensten kunnen omzetten naar
waardevolle capabilities en functionings.
o Persoonlijk: fysieke gesteldheid, intelligentie, geslacht;
o Sociaal: normen, omgangsvormen en machtsrelaties;
o Omgeving: gebouwen, infrastructuur, inrichting van de wijk en het klimaat.
• Capabilities: vermogen van een persoon of groep mensen om doelstellingen en functies in het leven
te verwezenlijken. Het zijn de vrijheden of waardevolle mogelijkheden om het soort leven te leiden
dat iemand wil leiden = vrijheden om doelen te kunnen behalen.
• Functionings: functioneren van een persoon als het resultaat van vrijheden en keuzemogelijkheden en
de actieve realisering van een of meer capabiliteit = doelen die iemand gaat halen.