Hoofdstuk 6 Voedings- en eetstoornissen bij jonge kinderen
6.2 De normale ontwikkeling van voedingspatronen bij baby’s en jonge
kinderen
Zoog- en zuig fase
De lengte van de zoogfase wordt bepaald door de moeder en beïnvloed door
culturele opvattingen. In Nederland geeft een kwart van de moeders hun baby in de
6de maand uitsluitend borstvoeding. De WHO adviseren de eerste 6 maanden
borstvoeding te geven. Baby’s die geen moedermelk krijgen, zijn vatbaarder voor
infecties. Lichamelijk gezien heeft borstvoeding voor baby’s dus voordelen, maar wat
cognitief functioneren en de kans op psychische stoornissen betreft, is er geen
verschil tussen fles gevoede en borst gevoede kinderen. Borstvoeding bestaat uit
88% water en 3 tot 4 % uit vet net zoals koemelk. De melk van de 1 e dagen,
colostrum genaamd, bevat voornamelijk antistoffen en weinig calorieën. Ook de
latere moedermelk bevat antistoffen die baby’s beschermen tegen bacteriën,
virussen en darmparasieten.
Voedingsreflexen die in de loop van de 1e jaren langzaamaan verdwijnen:
De rootingflex: als je de wang van baby’s aanraakt, draaien ze zich naar die
prikkel toe.
De zuigreflex: als je iets voor in de mond van baby’s stopt, gaan ze zuigen, en
bij het verkrijgen van vloeistof, slikken.
De bijtreflex: een ritmische beweging van de onderkaak van baby’s waarmee
ze de melk uit de tepel of speen drukken.
De wurgreflex: een beschermingsreactie die voorkomt dat baby’s zich
verslikken, bijv. doordat er melk in hun luchtpijp loopt. (Comijs &Tanke, 1994).
Moeders hebben een toeschietreflex: hun borsten produceren melk als de baby
zuigt, en al na enkele dagen kan de melk toeschieten als de moeder haar baby hoort
huilen, of alleen als ze aan haar kind denkt. De hormonen prolactine (voor de
productie van melk) en oxytocine (voor de toeschietreflex) bevorderen het moederen
en hebben een rustgevend effect.
Voordelen van borstvoeding (Snow, 1998):
Moedermelk is steriel
Moedermelk voldoet het aan voedingswaarden en de energie waar een baby
behoefte aan heeft
Borstvoeding verkleint bij de moeder de kans op borst- en eierstokkanker,
verkleint de kans op post-partumdepressie, verkleint de kans op inwendige
bloedingen en zorgt ervoor dat de baarmoeder sneller de normale afmeting
aanneemt
Borst gevende baby’s maken met meer smaken kennis dan fles gevoede.
Daardoor accepteren ze op latere leeftijd gemakkelijker nieuw voedsel.
Voordelen van flesvoeding:
Hoewel kolven mogelijk is, kunnen werkende moeders werk en moederschap
gemakkelijke combineren bij flesvoeding
Vaders kunnen ook de fles geven. Dat betrekt hen meer bij de verzorging van
hun kind wat goed is voor onderlinge band
, Flesvoeding is veiliger dan door middelengebruik ‘vervuilde’ moedermelk.
6.2 De overgangsfase
De overgangsfase loopt van de leeftijd van 5 à 6 maanden tot 12 maanden. Het
spijsverteringssysteem van een kind is in bij maanden tijd zo ver gerijpt dat het ander
voedsel kan verteren. De reflexen verdwijnen, en het kind kan zijn zuiggedrag
bewust oproepen. Helaas kan het zich nu ook verslikken, omdat de kokhalsreflex
verdwijnt. Het nieuwe voedsel is half vast: qua vloeibaarheid zit het tussen
moedermelk en vast voedsel in. Ze leren kauwen en happen. Als het kind tussen 8
en 10 maanden is, kan het kind kauwbaar voedsel verwerken. Baby’s die niet worden
gespeend, zoals stoppen met borstvoeding, doen dan zelf. Meestal tussen de 1,5 en
3,5 jaar oud.
In de loop van de tweede levensjaar eten kinderen niet alles meer wat ze
aangeboden krijgen. Hierbij spelen drie factoren:
Voedselneofobie: angst voor nieuw voedsel. Meestal tussen de 1,5 en 2 jaar.
Er zijn manieren twee manieren om over de voedselneofobie heen te groeien:
1. Zien eten doet eten. Vooral als leeftijdgenootjes zijn, of broertjes
en zusjes.
2. Bied nieuw voedsel herhaaldelijk aan. Daardoor gaan kinderen
eten waarderen.
Picky eating: voedsel uitpluizen. Kieskeurige kinderen zullen zowel bekende
als onbekende voedsel proeven, maar traag eten en te kleine hoeveelheden
eten. Het gedrag gaat uiteindelijk over, maar kan langer aanhouden dan een
voedselneofobie. Het beste helpt is rustig voedsel blijven aanbieden, wat niet
helpt is eten verstoppen in het eten.
Voedingsstijlen van ouders:
1. Autoritaire voedingsstijl: het dwingen om bepaald voedsel (gezond)
te eten en het beperken van de inname van het ander (ongezond)
voedsel. (Francis, 2001) Een kind dwingen iets tegen zijn zin te
eten, leert hem af om naar zijn eigen lichaamssignalen te luisteren.
De inname van voedsel beperken betreft meestal het verbieden van
snoep en snacks. Hierdoor neemt het snackgedrag toe: verboden
vruchten zijn het lekkerst (Fischer en Birch, 1999). Een ander
nadeel is dat kinderen zich schuldig kunnen voelen en hun eigen
gedag negatief kunnen gaan waarderen als het verboden voedsel
toch eten.
2. Autoritatieve voedingsstijl: de ouders beslissen wat op tafel komt,
maar de kinderen mogen kiezen waarvan ze meer en minder willen
eten (Patrick, et al. 2005). Verder werkte bedekte of verstopte
controle beter dan openlijke als ouders niet willen dat hun kinderen
snoepen en snacken.
6.3 Voedings- en eetstoornissen