OVEREENKOMSTENRECHT
Open Universiteit 2020 - RS0002
,Inhoudsopgave
Leereenheid 1. Inleiding overeenkomstenrecht................................................................................................................... 3
Leereenheid 2. Wil, verklaring, vertrouwen......................................................................................................................... 5
Leereenheid 3. Vertegenwoordiging.................................................................................................................................. 12
Leereenheid 4. Handelingsbekwaamheid en de overeenkomst in strijd met de wet, goede zeden of openbare orde..........15
Leereenheid 5. Dwaling en bedrog.................................................................................................................................... 17
Leereenheid 6. Bedreiging, misbruik van omstandigheden en de actio Pauliana................................................................22
Leereenheid 7. Algemene voorwaarden............................................................................................................................ 26
Leereenheid 8. Uitleg en aanvulling van overeenkomsten................................................................................................. 32
Leereenheid 9. Derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid.............................................................................36
Leereenheid 10. Ontbinding en non- conformiteit............................................................................................................. 41
Leereenheid 11. Herhaling deel 1...................................................................................................................................... 45
Leereenheid 12. De verbintenis: kenmerken en ontstaan.................................................................................................. 46
Leereenheid 13. Nakoming van verbintenissen – betaling en subjecten der betaling..........................................................48
Leereenheid 14. Opschortingsrechten, schuldeisersverzuim.............................................................................................. 55
Leereenheid 15. Niet nakoming verbintenissen – vorderingen tot nakoming en schadevergoeding....................................59
Leereenheid 16. Niet-nakoming van verbintenissen – ontbinding......................................................................................70
Leereenheid 17. Het einde van de verbintenis – afstand, rechtsverwerking, vermenging, verval en verjaring.....................78
Leereenheid 18. Herhalingseenheid deel 2........................................................................................................................ 83
Leereenheid 19. Eindtoets................................................................................................................................................. 83
,Leereenheid 1. Inleiding overeenkomstenrecht
Boek 3 titel 2 (art. 3:32-59 BW Rechtshandelingen)
Boek 6 titel 5 (art. 6:213-279 BW Overeenkomsten in het algemeen) Boek 3 titel 3 (art. 3:60-79 BW Volmacht)
Art. 3:3 BW geeft aan wat voor een rechtshandeling nodig is: een rechtshandeling vereist een op rechtsgevolg
gerichte wil, die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Het gegeven dat zij op het intreden van een
rechtsgevolg gericht moet zijn, onderscheidt de rechtshandeling van gewone handelingen. Een onrechtmatige
daad is een handeling die ook een rechtsgevolg in het leven roept maar is daarmee nog geen rechtshandeling.
Rechtshandelingen zijn onder te verdelen in eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen. De meerzijdige
rechtshandeling laat zich omschrijven als een rechtshandeling die door meer dan één persoon wordt verricht.
De overeenkomst is een prototype van de meerzijdige rechtshandeling (art. 6:217 BW). Naast de meerzijdige
staat de eenzijdige rechtshandeling, die door één persoon tot stand wordt gebracht. Voor de geldigheid van veel
eenzijdige rechtshandelingen is vereist, dat de bewuste handeling tot een bepaalde andere persoon wordt
gericht. Naast de eenzijdige gerichte rechtshandelingen kent het recht eenzijdige niet-gerichte
rechtshandelingen. Voor de totstandkoming hiervan is noch de instemming van een andere persoon, noch de
ontvangst door een bepaalde andere persoon noodzakelijk. Voorbeelden zijn het maken van een testament en
de verwerping of aanvaarding van een erfenis. De wet verbindt in de artikelen 3:32 lid 2 BW en 3:34 lid 2 BW
consequenties aan dit onderscheid. Bij een meerzijdige rechtshandeling zijn twee of meer personen nodig.
Meerzijdige rechtshandelingen zijn te onderscheiden in overeenkomsten en andere meerzijdige
rechtshandelingen.
Het begrip overeenkomst wordt in de wet omschreven als een overeenkomst in de zin van titel 6.5 is een
meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan
(art. 6:213 lid 1 BW). Iedere overeenkomst is een rechtshandeling, maar niet iedere rechtshandeling is een
overeenkomst.
Het recht kent ook overeenkomsten tussen méér dan twee partijen, de meer-partijenovereenkomsten.
Voorbeelden zijn de driehoeksruil en het aanvaarde derdenbelang (art. 6:213 BW). Sommige overeenkomsten
vertonen kenmerken van twee of meer overeenkomsten, dit zijn gemengde overeenkomsten. Het standaard
voorbeeld is de pensionovereenkomst.
De obligatoire overeenkomsten kunnen aan de hand van diverse criteria op diverse wijzen worden
onderverdeeld:
1. tweepartijen overeenkomsten tegenover meerpartijen overeenkomsten
2. bijzondere en gemengde overeenkomsten tegenover niet-bijzondere overeenkomsten
3. wederkerige overeenkomsten tegenover eenzijdige overeenkomsten. Een overeenkomst is wederkerig,
indien elk van beide partijen een verbintenis op zich neemt ter verkrijgen van de prestatie waartoe de
wederpartij zich daartegenover jegens haar verbindt (art. 6:261 lid 1 BW). Overeenkomsten die niet aan deze
omschrijven voldoen, heten eenzijdig.
4. overeenkomsten onder bezwarende titel tegenover overeenkomsten om niet. Een contractspartij gaat een
overeenkomst aan onder bezwarende titel, indien de door haar toegezegde prestatie in verband staat met een
bepaalde presentatie van de wederpartij. Niet onder deze omschrijving vallende overeenkomsten noemt men
overeenkomsten om niet.
5. consensuele overeenkomsten tegenover formele overeenkomsten
6. kortstondige overeenkomsten tegenover duurovereenkomsten
Een hoofovereenkomst is een overeenkomst, die zelfstandig een reden van bestaan heeft. De
hulpovereenkomst is een overeenkomst die wordt aangegaan in afhankelijkheid van een buiten haar liggen
rechtsverhouding. Het doel van een hulpovereenkomst kan zijn het voorbereiden, versterken, bevestigen
regelen of afwikkelen van een buiten haar liggende rechtsbetrekking. Een voorovereenkomst is een
hulovereenkomst waarin een partij zich verbindt tot het tot stand brengen van een andere overeenkomst in de
toekomst en waarvan de inhoud althans in hoofdzaken voldoende bepaald of bepaalbaar is. Een voortbouwende
overeenkomst is een hulpovereenkomst die afhankelijk is van een bestaande rechtsverhouding.
Het recht betreffende de obligatoire overeenkomst (het contractenrecht) wordt beheerst door een drietal
grondbeginselen: de contractsvrijheid, de vormvrijheid (het consensualisme) en de verbindende kracht van de
overeenkomst (pacta sunt servanda). Tezamen genomen leiden deze principes tot het uitgangspunt dat
iedereen overeenkomst rechtens als verbindend zal worden aangemerkt.
Het grondbeginsel van de contractvrijheid houdt in, dat het partijen vrijstaat een overeenkomst te sluiten met
wie zij wensen, met de inhoud welke zij wensen, en op het moment dat zij wensen. Maar geen beginsel zonder
, uitzonderingen. De contractsvrijheid vindt haar grens, waar de uitoefening ervan in een concrete situatie in
conflict komt met een belang van hogere orde (art. 3:40 BW). Het tweede grondbeginsel, dat van de
vormvrijheid (consensualisme), is neergelegd in art. 3:37 lid 1 BW: tenzij anders is bepaald, kunnen
verklaringen in iedere vorm geschieden. Het derde grondbeginsel, de verbindende kracht van de overeenkomst,
wordt vaak ‘pacta sunt servanda’ genoemd (art. 6:248 lid 1 BW)