ISBN: 978 90 469 0447 3
Tweede oplage 2020
, HOOFDSTUK 1 HET JONGE KIND
Bij de kleuters is geen dag hetzelfde er gebeuren iedere dag onverwachte dingen. Hierdoor is het
werken met jonge kinderen één groot avontuur. De eerste levensjaren van een kind zijn bepalend
voor de rest van z’n leven. Als leerkracht in de onderbouw moet je je dit dan ook goed realiseren.
KENMERKEN VAN KLEUTERS
KLEUTERS VERSUS SCHOOLKIND
Kleuters (jonger dan 6 jaar), zijn heel erg gericht op impulsen van binnenuit. Een kleuter is echt. Het
is zwart of wit, iets er tussenin bestaat niet. Het is huilen of lachen, boos of blij. Ze zijn speels,
onderzoekend en nieuwsgierig. De buitenwereld komt overeen met hoe zij zich van binnen voelen.
Kleuters ontwikkelen zich van binnen naar buiten.
Vanaf 6 jaar verandert dat enigszins. Kinderen worden zich bewust van hun gedrag en hun omgeving
en handelen daar naar. Het zijn dan geen kleuters meer maar schoolkinderen. Ze ontwikkelen zich nu
van buiten naar binnen. Door bijvoorbeeld de leerkracht krijgen ze stof aangereikt, op deze manier
leren ze dingen.
Een kleuter is dus geen schoolkind, vandaar dat het schoolse leren pas bij 6/7 jaar (groep 3) begint.
TYPISCH KLEUTERS
EMOTIONELE BELEVING
Kleuters beleven alles heel intens, die gevoelens moet je dan ook niet bagatelliseren. Ze kunnen
dingen nog niet met hun verstand beredeneren. Hun werkelijkheid is waarheid. Een kleuter die zich
bij jou veilig voelt, zal ook de school en de activiteiten op school als heel prettig ervaren.
INTUÏTIEF
Kleuters zijn verbaal misschien nog niet zo sterk, maar ze voelen situaties haarfijn aan. Uit non-
verbale communicatie kunnen ze heel veel informatie halen. Hier moet je jezelf dan ook bewust van
zijn. Het is dan ook belangrijk dat je jezelf goed kent en open omgaat met je eigen emoties.
EGOCENTRISME
Bij kleuters betekent het niet egoïstisch, ze kunnen zich alleen nog niet verplaatsen in hoe een ander
iets ziet. Dit wordt ook wel cognitief egocentrisme genoemd.
Je man/vriend die je van school komt halen, zal in de ogen van een kleuter je vader zijn. Vaders en
moeders halen namelijk de kinderen van school.
Tot ongeveer 10 jaar vertonen kinderen nog tekenen van cognitief egocentrisme. Als leerkracht help
je kinderen dan ook om dingen ook vanuit een ander perspectief te bekijken. Dit zal steeds beter
lukken naarmate de cognitieve ontwikkeling vordert.
1
,HANG NAAR GEWOONTES EN ROUTINES
Jonge kinderen hebben behoefte aan gewoontes. Dat geeft hun houvast en zekerheid. Alles wordt
inzichtelijker. Aan de hand van de gewoontes en routines kunnen ze andere kinderen ook corrigeren.
Als leerkracht kun je hier heel veel bij leren, door bijvoorbeeld gebruik te maken van
‘gewoontelessen’. Hierbij leer je kinderen hoe het hoort, vinden ze geweldig leuk. Ze gaan je namelijk
nadoen en vervolgens andere kinderen corrigeren als die het niet net als juf doen.
CONCENTRATIEVERMOGEN
Jonge kinderen kunnen zich prima concentreren als ze met iets bezig zijn dat hun echt interesseert
(intrinsieke motivatie). Het is dan ook belangrijk om ze activiteiten aan te bieden waarbij ze hun
eigen plannen en ideeën uit kunnen voeren. Bij activiteiten in een kring moet je rekening houden
met een spanningsboog van maximaal 20 minuten.
BEHOEFTE AAN HANDELEN EN BEWEGING
Kleuters moeten bewegen. Je zult dan ook veel tijd vrij moeten maken waarin ze kunnen rennen,
klimmen, klauteren en sjouwen. Geef daarom ook lessen waarin activerende elementen zitten. Zing
een liedje waarbij de kinderen mee mogen bewegen. Of lees een verhaaltje voor waarbij ze met hun
hele lichaam bewegingen mogen maken.
MAGISCH DENKEN
Vooral de jongste kleuters hebben weinig behoefte aan logische verklaringen. Voor peuters en jonge
kleuters is de wereld nog magisch. Geel en rood worden samen oranje, maar kunnen een volgende
keer best paars worden. Ogen dicht, de wereld is verdwenen! Ogen open, daar is de wereld weer!
Een magische wereld is voor sommige opvoeders niet altijd te begrijpen.
Tegen het einde van de kleuterleeftijd vervaagt het magische denken. Alleen laten ze het ook niet
gemakkelijk los. Piet die door een schoorsteen gaat, klinkt heel logisch voor een 4-jarige. Een 5-, of 6-
jarige gaat zich afvragen of die Piet wel door de schoorsteen past, maar omdat ze cadeautjes krijgen
maakt het eigenlijk ook niet zoveel uit. Het magische denken verdwijnt dus nog niet.
Je speelt poppenkast. Een kind zegt dat was jij hè?, om vervolgens uitgebreid aan je te vertellen wat
de poppen in de poppenkast hebben beleefd.
Magisch denken gaat misschien nooit helemaal over, want bijgeloven horen daar ook bij.
GEEN SCHERP ONDERSCHEID TUSSEN FANTASIE EN WERKELIJKHEID
Een kind van 4 – 6 jaar leeft z’n fantasie. De fantasie is werkelijkheid. Volwassene beleven die
fantasie niet zo intens als jonge kinderen.
Omdat de zelfbedachte realiteit voor kleuters de werkelijkheid is, hebben ze ook het vermogen om te
spelen. Ze weten echter wel dat ze ‘doen alsof’ en soms komt dat heel goed uit. Als hun
denkbeeldige reus bijvoorbeeld troep heeft gemaakt. Zodra je daar dan als leerkracht weer in
2
, meegaat, krijg je ze weer in beweging. Spel wordt pas interessant als je het ernstig speelt. Kleuters
horen dat de reus ze nodig heeft bij het opruimen…. Kortom ze gaan helemaal op in het spel.
IEDER KIND IS UNIEK
De meeste eigenschappen van kinderen zijn niet aan hun leeftijd toe te schrijven, maar aan hun
eigen, unieke persoonlijkheid. Als je ieder kind beter leert kennen, kun je rekening houden met
ieders behoefte. Dat begrip zal je in staat stellen goede relaties op te bouwen met ieder kind.
HOOFDSTUK 2 ONTWIKKELING VAN JONGE KINDEREN
In eerste instantie denkt een kleuter dat een ander ook ziet wat hij ziet. Hij kan zich nog niet
verplaatsen in wat een ander wel of niet kan weten. Dit kan tot misverstanden leiden bij jonge
kinderen en volwassenen. Als volwassene kun je je dan ook makkelijker inleven in het denken van
een schoolkind.
Om kleuters te leren begrijpen is het dan ook belangrijk om meer te weten over hun ontwikkeling en
over hun manier van leren. Alleen op die manier kun je de ontwikkeling stimuleren.
ONTWIKKELING EN LEREN
In de onderbouw ben je als leerkracht meer bezig om kinderen te stimuleren en te begeleiden dan
dat je kinderen dingen leert. Je helpt kinderen om hun kansen op ontwikkeling optimaal te benutten.
Het verschil tussen leren en ontwikkelen:
Jonge kinderen doen ervaringen op. Ze krijgen allerlei informatie uit de buitenwereld en daarmee
ontwikkelen ze een steeds beter inzicht in hoe de wereld in elkaar zit. Er is geen eenduidige relatie
tussen ontwikkelingsstimulering en ontwikkelingsresultaat.
Bij ontwikkelingsprocessen ordenen kinderen hun ervaringen op eigen wijze. Een kleuter gaat
schilderen, weet nog niet wat het gaat worden. Hij handelt vanuit z’n gevoel en gedachtes en maakt
iets moois, pas dan weet hij wat het is. Een volgende keer kan hij het op dezelfde manier doen, maar
eventueel ook aanvullen met een tip die hij heeft gehad van juf, of wat hij heeft gezien bij een ander
kind.
ONTWIKKELINGSPROCESSEN ALS FUNDAMENT VOOR LEERPROCESSEN
Vanaf groep 3 wordt er gewerkt met leerdoelen. Dit zijn doelen die op korte termijn gehaald moeten
worden. Als een doel behaald is ga je verder met een nieuw doel.
Bij kleuters ben je meer met het halen van ontwikkelingsdoelen bezig. Je leert kinderen om op een
andere manier ergens tegenaan te kijken. Het is iets dat gericht is op de langere termijn.
Piaget en Vygotski kijken iets anders naar de ontwikkeling van een kind. Piaget zegt dat een kind pas
iets kan leren als hij er klaar voor is, eerder iets aanbieden heeft geen zin. Vygotski daarentegen zegt
dat je een kind ook iets kan leren door hem iets aan te bieden wat hij nog niet weet. Bij Vygotski is
het dus een tweerichtingsverkeer.
3