NHG -
Gebaseerd op de opleiding doktersassistente
Triage reader
1
,2
, Triagegesprek informatie
Opbouw triagegesprek triagegesprek
1. Opnemen Goedemorgen, huisartsenpraktijk Janssen, met Cindy.
Wat kan ik voor u doen?
2. Empathie tonen Goh, wat vervelend, goed dat u belt.
3. NAW Naam, geboortedatum, evt. adres.
4. ABCD Keel (stridor), longen (hele zinnen spreken), circulatie (bloeding, circulatie hart,
bleek, klam, zweten), contact (suf, hangerig, niet alert)
5. WHAM Wie, wat, waar, wanneer, hoelang, hoe hoog, hoe laat
6. Urgentie bepalen U0 t/m U5 advies
7. Samenvatten Belangrijke dingen herhalen, bijv. niet wegdrukbare vlekjes
8. Voorgeschiedenis
9. Afstemmen Heeft u het begrepen? Kunt u verder met dit advies?
10. Vangnet meegeven Bijv. bij verslechtering? Terugbellen!
11. Afsluiten Beterschap, sterkte, fijne dag, daaaaaag.
12. Voor meer uitleg zie triagewijzer
Urgenties
U0 uitval vitale functies: start reanimatie, onmiddellijk handelen!
U1 levensbedreigend: vitale functies zijn in gevaar en instabiel, overleg HA of SEH,
eventueel tegelijkertijd ambulance bellen.
U2 spoed: vitale functies zijn mogelijk bedreigd, huisarts moet de patiënt binnen een uur
gezien hebben.
U3 dringend: kans op lichamelijke schade op korte termijn, patiënt moet binnen 3 uur
gezien zijn.
U4 niet dringend: kans op korte termijn is verwaarloosbaar, patiënt moet binnen 24 uur
gezien zijn.
U5 advies: er is geen kans op schade op korte termijn, voorlichting of advies.
WHAM
W wie, wat, wanneer, waarom, waar
H hoe, hoeveel, hoelang, hoe laat, hoe hoog
A - acties: wat heeft de patiënt zelf al gedaan? Bijv. paracetamol.
- allergie: voedingsmiddelen, medicatie
M medicatie, medische voorgeschiedenis, risicofactoren
LSD L(uisteren) S(amenvatten) D(oorvragen)
Luisteren: luisteren met je hele lichaam (lichaamshouding). Kijk goed naar de ander. Let op
de woorden, de manier waarop de ander de woorden uitspreekt, de lichaamstaal.
Samenvatten: heeft de ander zijn betoog afgerond? Dan vat je het samen in je eigen
woorden. Door samen te vatten, check je of je de boodschap goed hebt begrepen. Zo niet,
dan geef je de ander gelegenheid om aan te vullen of te corrigeren.
Doorvragen: speur naar aanknopingspunten om door te vragen. Wees alert op vaagheden,
subjectieve uitlatingen, aannames, algemene waarheden en formuleringen met ‘moeten’ of
‘kunnen’. De kwaliteit van je vragen bepaalt het antwoord wat je krijgt. Denk dus aan
openvragen i.p.v. gesloten vragen.
3