Uitwerking formele vragen notitie voor advocaat
Dit document geeft de relatie weer tussen de formele vragen van artikel 348
Wetboek van Strafvordering en de feiten in de zaak-Hicham el M.-Simone W..
Artikel 348 Wetboek van Strafvordering geeft vier formele vragen weer, die in het
rechterlijk beslissingsschema voorkomen. Deze formele vragen zijn 1:
1) De geldigheid van de dagvaarding;
2) De bevoegdheid van de rechter2;
3) De ontvankelijkheid van de officier van justitie;
4) Redenen tot schorsing van vervolging.
De formele vragen zullen hieronder zoals in hierbovenstaande volgorde worden
behandeld.
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding die de officier van justitie uitbrengt, dient aan verschillende vereisten
te voldoen.3 Daarnaast dient de dagvaarding juist betekend te zijn. 4 Door het juist
betekenen van de dagvaarding wordt een verdachte in gelegenheid gesteld om bij de
rechtszaak aanwezig te zijn en heeft hij tevens de tijd om zich voor te bereiden op
zijn verdediging.3 Volgens artikel 261 Wetboek van Strafvordering bevat een
dagvaarding tenminste:
Voorwaarde 1) het feit dat ten laste wordt gelegd;
Voorwaarde 2) de tijd/datum wanneer het tenlastegelegde feit plaatsvond;
Voorwaarde 3) waar ter plaatste het tenlastegelegde feit begaan is;
Voorwaarde 4) de wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld en;
Voorwaarde 5) de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
Indien het feit dat ten laste wordt gelegd onvoldoende specifiek, onduidelijk of
tegenstrijdig is, kan de dagvaarding ongeldig worden verklaard. 5 In de
tenlastelegging moet staan waaruit het letsel bestaat en hoe het letsel is
toegebracht.4 Met ‘omstandigheden’ wordt bedoeld dat in de tenlastelegging
genoemde feiten voldoende geconcretiseerd moeten zijn. 6
In de dagvaarding7 in de zaak-Hicham el M.-Simone W. staan deze feiten centraal:
1
M.J. Kronenberg & B. de Wilde, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018,
pag. 269-276.
2
In dat hoofdstuk worden twee opmerkingen gemaakt over de absolute/relatieve bevoegdheid van de rechter.
3
M.J. Kronenberg & B. de Wilde, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018,
pag. 270-274.
4
M.J. Kronenberg & B. de Wilde, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018,
pag. 270 onder ‘Betekeningsvoorschriften’.
5
M.J. Kronenberg & B. de Wilde, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018,
pag. 271.
6
M.J. Kronenberg & B. de Wilde, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018,
pag. 273, onder ‘Omstandigheden’.
7
Dossierstuk 23: Dagvaarding verdachte.
1
, Feit 1:
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
hij op 20 mei 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen zijn echtgenoot, S. W. heeft
mishandeld door deze
- (meermalen) (met kracht) te knijpen in haar (boven)been, althans het
lichaam en/of
- (meermalen) (met kracht) te trekken aan haar haren;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2:
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
hij op 20 mei 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen opzettelijk S. W. in haar
tegenwoordigheid, door feitenlijkheden heeft beledigd 8;
(art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 3:
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 mei 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, S. W. heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voorgenoemde S. W.
dreigend zijn gebalde vuisten getoond en/of (met kracht) vlak naast het
hoofd van die W. tegen de muur geslagen.
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
De hier-bovenstaande tenlastegelegde feiten kunnen met de voorwaarden van de
dagvaarding worden vergeleken:
Voorwaarde 1: De feiten die tenlastegelegd zijn, zijn voldoende duidelijk en niet
tegenstrijdig met elkaar;
Voorwaarde 2: In alle drie de tenlastegelegde feiten staat een datum. Door het
toevoegen van ‘op of omstreeks’ zorgt de officier van justitie ervoor dat een
vergissing niet direct tot een niet-bewijsbaarheid van het tenlastegelegde feit leidt; 9
Voorwaarde 3: In alle drie de tenlastegelegde feiten staat een plaats vermeld. Een
foutieve vermelding van de plaats maakt een dagvaarding niet nietig; het vergeten
van een plaats wel;10
8
De officier van justitie kan overgaan tot het ten laste leggen van dit feit, doordat W. een klacht heeft ingediend (zie
Dossierstuk 18: Een proces-verbaal van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie). Art. 266 Sr is een klachtdelict
en volgens art 269, lid 1 Sr kan alleen tot vervolging worden overgegaan als hiervoor een klacht is ingediend.
9
M.J. Kronenberg & B. de Wilde, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018,
pag. 272.
2