Praktische didactiek
Hoofdstuk 1: Waar gaat het om bij Natuur & Techniek
H1.1 Natuur & Techniek in de praktijk (blz 28)
Waarom zijn kinderen zo betrokken bij N&T onderwijs:
- De activiteiten zeggen hun iets
- Ze beleven er iets bij
- De onderwerpen passen bij hun alledaagse ervaringen, en die krijgen daardoor meer betekenis.
H1.2 Drie keer natuur & techniek (blz 29)
De concrete werkelijkheid staat centraal. Waarbij doen, denken en beleven hand in hand gaan.
Het curriculum van Natuur & Techniek in het basisonderwijs rus op 3 pijlers:
1. Kennis van natuur en techniek
2. Het denken en doen met N&T (natuurwetenschappelijke en technische denk- en werkwijzen)
3. Ideeën over het belang en de aard van N&T en een attitude die daarbij aansluit
H1.2.1 Kennis van Natuur en Techniek
Natuurwetenschappen en technologie ontwikkelen zich in hoog tempo en wisselwerking met elkaar. Nadeel van
al deze kennis is dat we soms niet weten waar we het moeten zoeken. IN het basisonderwijs zal je samen met
collega’s en leerlingen uit het aanbod een selectie moeten maken.
- De kennisinhoud van N&T in het basisonderwijs moet primair ontleend worden aan herkenbare
onderwerpen uit de omgeving en he leven van de kinderen.
H1.2.2 Natuur en Techniek ‘doen’
Bij N&T gaat het niet alleen om kennis over en inzicht in de werkelijkheid, maar ook om de manier van werken.
Leerlingen moeten dus ervaring krijgen met de karakteristieke denk- en werkwijzen voor N&T.
→ Onderzoekend en ontwerpende leren (OOL) vormt een groot onderdeel van dit programma → Het heeft als
doel: leren onderzoeken en leren technische producten te gebruiken, te onderhouden en te repareren, te
ontwerpen of verbeteren, en te maken.
- Nieuwsgierigheid en creativiteit zetten leerlingen in beweging en helpen hen vooruit.
- Door N&T gaan leerlingen onderzoek-, denk-, ontwerp- en maakvaardigheden steeds beter beheersen.
- Geldt ook voor houdingsaspecten als: concentratie-, doorzettingsvermogen, zorgvuldigheid en kritische zin.
H1.2.3 Ideeën over en attitude ten opzichte van N&T (blz 31)
Leerlingen ontwikkelen natuurwetenschappelijke ne technische geletterdheid, waardoor de ze wereld in relatie
tot N&T met vertrouwen tegemoet kunnen treden:
- Ze kunnen iet op een wetenschappelijke manier beschouwen (bijv: bij verklaringen rekening houden met
bewijs daardoor).
- Ze hebben geen (grote) angst voor de omgang met andere levende wezens of apparatuur
- Ze houden rekening met veiligheid ’s en gezondheidsrisico’s
- Ze zijn zich bewust van de grenzen van natuurwetenschappelijke en technische kennis.
- Natuurwetten zijn ‘waar’ tot het tegendeel bewezen is.
→ Concrete ervaringen en eigen beleving dragen bij aan de ontwikkeling van de ideeën en opvattingen van
kinderen. → Wat hun zelfbeeld positief beïnvloed. → Meer vertrouwen → meer openstellen voor N&T.
! Bij het onderwijs moet er evenwicht bestaand tussen de inhouden, werkwijzen en houdingen.
H1.3 Ervaringen met natuur & techniek (blz 32)
Iedereen heeft andere ervaringen met natuur & techniek (wel of niet veel op school gehad).
H1.4 Waarom natuur & techniek (blz 34)
1
,- Kinderen hebben de natuurlijke behoefte om hun omgeving te verkennen: nieuwsgierigheid en
verwondering zijn krachtige drijfveren.
- Veel dingen om ons heen zijn gemaakt door mensen en er is ook veel natuur
- Krijgen zicht op hun eigen belangstelling en talenten voor N&T, belangrijk voor hunzelf + samenleving
- Natuur heeft een gunstige invloed op de ontwikkeling van kinderen: op hun concentratie en creativiteit.
- Er zijn veel technische ontwikkelingen en zorgen over duurzaamheid, daarom van belang om hier ook
aandacht aan te besteden
- Het leergebied is geschikt om logisch denken te ontwikkelen, verbanden leggen tussen oorzaak en gevolg.
Daarnaast stimuleert het denken vanuit verschillende gezichtspunten.
H1.5 Centrale doelstelling en uitgangspunten (blz 34)
N&T gaat niet alleen over kennis over en inzicht in de natuurlijke en de door mensen gemaakte wereld. Het
gaat ook over de aard en. Het belang van N&T voor de ontplooiing van mensen en het voortbestaan van onze
planeet.
→ Blz 35 tabel over verschillende doelen en accenten voor iedere groep over inzichten, vaardigheden,
houdingen.
Leerkrachten dienen rekening te houden met diverse uitgangspunten (blz 36)
- N&T gaat over de werkelijkheid. Dingen en organismen uit het leven van alledag spelen een hoofdrol.
- Kinderen zijn actief op hun eigen niveau bezig met het onderwerp. Wisselwerking doen en denken leren zij
het meest.
- De leerstof is zo gekozen dat kinderen gaan beseffen op weke manier ons bestaan bepaald wordt door de
verschijnselen en wetten van de natuur., zodat zijn meer greep krijgen op, en de waarde beleven van hun
omgeving.
- De leerstof geeft aanknopingspunten voor de ontwikkeling van zorg en verantwoordelijkheid voor mens,
dier en omgeving. Leerkrachten hebben veel invloed op deze houding.
- De leerstof is in te passen binnen de gewone schoolpraktijk. (Werkwijze niet te ingewikkeld).
- Digitale ontwikkelingen kunnen helpen, een brug te slaan met de buitenschoolse realiteit.
Hoofdstuk 2: Doen en denken
Hoe meer gebieden van je hersenen betrokken zijn als je iets nieuw ervaart, des te groter de kans dat je nieuwe
of verbeterde inzichten (concepten) ontwikkelt en onthoudt.
H2.1 Hoe kinderen de wereld leren begrijpen (blz 38)
Baby’s vormen zich een beeld van hun omgeving en van mogelijkheden om daarmee om te gaan. Daarbij legen
ze verband tussen indrukken van verschillende zintuigen en lijfelijk ervaringen. Belichaamd leren (embodied
learning) beïnvloedt de cognitieve (Dit is de ontwikkeling van het denken, de creativiteit, de waarneming en de
fantasie) en sensomotorische ontwikkeling (Dit is de lichamelijke groei en de ontwikkeling van de motoriek)
positief, en omgekeerd.
- Nieuwsgierigheid en verwondering zijn bekende drijfveren om de omgeving steeds beter te willen
begrijpen.
- Eigen ervaringen zijn onvervangbaar als basis voor elke vorm van begrip.
H2.2 Ontdekken van regelmaat en samenhang (blz 40)
Wanneer kinderen de werkelijkheid verkennen, kunnen ze hun belevenissen op diverse manieren ervaren:
- Als nieuwe ervaringen
- Als iets wat aansluit bij eerdere ervaringen
Kinderen kunnen de ervaringen die bij elkaar horen op diverse manieren aan elkaar koppelen: (Blz 40)
1. Verschil en overeenkomst:
Op elkaar lijkende dingen vertonen verschillend gedrag (sint-bernard en een koe) of zijn op onderdelen anders
samengesteld (omafiets en mountainbike).
2. Verandering en volgorde:
Gebeurtenissen hebben steeds een bepaalde volgorde (eerst je jas aan, dan pas naar buiten). En vaak is de ene
gebeurtenis het gevolg van de andere (als-dan-relatie).
2
,3. Samenhang en systeem:
Verschillende verschijnselen zijn er tegelijkertijd (waar rook is, is vuur. Als de zon schijnt, zie je schaduw). Er is
vaak sprake van een causaal verband. In een systeem hebben onderdelen invloed op elkaar.
Kinderen realiseren dat ze zelf veranderingen kunnen veroorzaken, maar niet overal invloed op hebben. Meer
en meer krijgen ze door ‘hoe het in elkaar steekt’ (de wereld en de omgeving). Dit geeft houvast.
H2.3 Denkbeelden over de werkelijkheid; (blz 41)
Kinderen en volwassenen ontwikkelen hun eigen denkbeelden vanuit een combinatie van allerlei indrukken:
- Vluchtige waarnemingen - foto’s of filmbeelden
- Intense ervaringen - Verhalen of gesprekken
Ze doen allerlei persoonlijk indrukken op en ervaren dat de omgeving vaak reageert op wat ze doen. Op den duur
herkennen ze patronen: als ze het ene doen, gebeurt er dat andere. → Gebeurtenissen worden voorspelt.
Hun denkvermogen stelt ze in staat om samenhang te brengen in en betekenis te geven aan hun eigen
ervaringen. Ze ontwikkelen hun eigen (pre)concepten: clusters van samenhangede denkbeelden en ideeën over
de werkelijkheid. We spreken bij jonge kinderen van preconcepten, omdat de denkschema’s nog eenvoudig van
opbouw zijn. Denkschema’s bestaan uit eigen ervaringen. Na het ontdekken van nieuwe dingen moeten zij hun
denkschema aanpassen.
Als de door kinderen ‘ontdekte’ regelmaat een gevolg is van toeval, of van invloeden die ze niet kunnen overzien,
kunnen er onjuiste denkbeelden ofwel misconcepten ontstaan. (De puzzelstukjes lijken te passen, maar horen
helemaal niet bij elkaar). → LET OP! Je moet preconcepten niet verwarren met misconcepten. Preconcepten kun
je eerder beschouwen als onvolledige denkschema’s dan als incorrecte denkschema’s.
Ieder zijn denkschema is anders, alleen binnen dezelfde cultuur hebben kinderen vaak overeenkomstige
ervaringen. In de huidige multiculturele samenleving kunnen hierdoor grote verschillen tussen kinderen
optreden (hun thuissituatie verschilt in welvaart, familie, opvoedingsstijl). → Daardoor kan het zijn dat voor jouw
gevoel, kinderen onverwacht reageren op hun omgeving.
Volwassenen ervaren minder vaak dan kinderen iets als echt verrassend en onvoorspelbaar. Het kan dan lastig
zijn om vertrouwde concepten los te laten. → De wenbaarheid in denken neemt meestal af met het ouder
worden. (Voor pubers is dit bijvoorbeeld erg lastig).
Betekenisvolle ervaringen krijgen een plekje in het geheugen. Daarbij structureer je de ervaringen door ze te
ordenen en herordenen doordat je verbanden doorziet. → Op deze manier ontstaat conceptontwikkeling: je
ontwikkelt dankzij extra kennis en inzicht steeds completere denkschema’s. → Deze structuren verduidelijken
de samenhang tussen objecten, situaties, verschijnselen en gebeurtenissen.
H2.4 Leren door doen; (blz 43)
Kinderen denken ‘met hun handen’, al doende. Ondertussen verwoorden zij hun bezigheden en gedachten,
vooral als er een luisteren oor in de buurt is.
- Rond hun 6e jaar ontstaat er bij kinderen een objectievere kijk op hun omgeving. Ondertussen krijgen allerlei
basiservaringen, die ze spelend en kijkend om zich heen verzamelen, een plaats in de denkschema’s.
- Wanneer na verloop van tijd de denkschema’s ingewikkelder worden, is het effectief om onderzoekend leren
duidelijk te structureren (H9).
- Wanneer kinderen iets onderzoeken waarbij meerdere factoren tegelijk invloed hebben, is het van belang
dat ze leren de resultaten ‘eerlijk’ te vergelijken (H15.2)
DENKONTWIKKELING VAN KINDEREN → SCHEMA BLZ 44 → De overgang van het ene stadium naar het volgende
blijkt voor ieder kind anders te zijn. Deze stadia zijn niet gebonden aan leeftijd.
H2.5 Heen en weer denken tussen ideeën en werkelijkheid; (blz 45)
Als je kinderen proefjes laat uitvoeren, leidt dat niet vanzelf tot inzicht. Doen en denken moeten samengaan.
Heen en weer denken wil zeggen dat kinderen niet alleen dingen en situaties manipuleren, maar ook ideeën.
3
, Leerresultaten zijn het grootst als kinderen voor, tijdens en na het onderzoek over hun waarnemingen of proefjes
praten (H14.2).
Heen en weer denken:
- Het begint met minds-on: kinderen wisselen ideeën uit over het onderwerp en beredeneren hun
verwachtingen of voorspellingen.
- Dan voeren ze hands-on activiteiten uit. Tijdens het onderzoek delen ze hun ervaringen.
- Daarna opnieuw minds-on: ze bespreken de resultaten, geven er betekenis aan en beredeneren waardoor
deze wel of niet goed voorspeld zijn.
In de voorbeelden in het boek, drukken kinderen hun ideeën uit in taal; ze gebruiken daarbij
schooltaalbegrippen: zinken, zwaar, zaadjes en wortels. Hun brein is actief bezig om hun waarnemingen en
ideeën in woorden te vangen en met betekenissen te verbinden. → Ze gebruiken de begrippen om heen en weer
te denken tussen hun denkbeelden en de werkelijkheid.
Op deze manier zorg je dat kinderen pendelen (heen en weer reizen/denken) tussen hun denkwereld en hun
waarnemingen, tot nieuwe ideeën komen en bedenken hoe ze redeneringen door onderzoek kunnen toetsen.
H2.6 (Sociaal) constructivisme; (blz 47)
Constructivisme: leren verloopt optimaal als je kinderen uitdaagt tot wat ze nog nét niet kunnen, maar wel ‘zien
aan de horizon’. In zulke situaties kunnen ze nieuwe informatie laten aanhaken bij bestaande kennis. → Ze
conceptualiseren: dit betekent dat ze zich geleidelijk en vollediger en correcter beeld vormen van complexe
begrippen.
Ze bouwen aan denkschema’s met een gelaagde structuur:
- De basis: bestaat uit specifieke, concrete begrippen die zijn gekoppeld aan ervaringen met ‘echte’
materialen, situaties en verschijnselen.
- Bovenste laag: bevat algemene, vaak abstracte, begrippen (concepten als energie of gewervelde dieren).
• Verbalisme: begrippen zonder betekenis, hierdoor kunnen misconcepten ontstaan.
H2.7 Didactische benaderingswijzen bij N&T; (blz 48)
In H2.5 is te zien dat heen en weer denken, dus de wisselwerking tussen doen en denken, een kernpunt is van
didactisch handelen.
Afhankelijk van het doel van de activiteit zijn er voor N&T verschillende vakdidactische benaderingen geschikt.
- Onderzoekend leren leidt tot antwoorden op onderzoeksvragen
- Ontwerpend leren leidt tot functionele producten
Onderwijsactiviteiten met elke hun eigen karakteristieke vakdidactische aanpak en bedoeling:
1. Ontdekkend leren omvat onderzoeken leren en beleven, komen voort uit nieuwsgierigheid en
verwondering. (H3 en H7)
2. Onderzoekend leren begint vaak met nieuwsgierigheid, die gevoed wordt door verwondering en verwarring.
(H7)
3. Ontwerpend leren betreft het bedenken van hoe je een uitdaging of probleem technisch kunt oplossen door
er iets voor te maken (H15.5 en H17)
4. Beleven is de affectieve component van ontdekkend en ontwerpend leren. Beleven komt voort uit
verwondering, en leidt tot waardering en betekenisverlening (H3 + H6).
5. Leren kiezen is een doel van educaties als gezondheidseducatie en Leren voor duurzame ontwikkeling (H20).
→ Bij alle benaderingswijze is de omgang met concrete dingen verschijnselen en organismen het uitganspunt
van de activiteiten. → Een goed begin daarbij het is het verkennen van de concrete werkelijkheid met zoveel
mogelijk zintuigen: waarnemen dus
H2.8 Talent stimuleren; (blz 49)
Niet altijd laten kinderen zien wat ze kunnen, dit komt ook niet naar voren in hun prestaties. Verschillende
factoren kunnen daarin een rol spelen:
4