Samenvatting Encyclopedie der Rechtswetenschap I
Week 1 – Radbruch en Kelsen (Austin/Hart)
Moraal/Ethiek Het beoordelen van menselijk handelen in termen van goed en kwaad. (Intern).
Moraal en ethiek zijn hetzelfde in dit vak. Als het over een staat gaat Rechtsmoraal
Kan je onderscheiden in 2 varianten:
- Een brede moraal/ethiek Niet terughoudende morele normen, die het gehele menselijke
leven betreffen, zonder enige terughoudendheid. Bijvoorbeeld geloof. Minder
persoonlijke vrijheid.
- Een smalle moraal/ethiek Terughoudende morele normen die noodzakelijk zijn voor een
vreedzame samenleving. Niet moorden, vrijheid van meningsuiting, gelijkheidsbeginsel.
Meer persoonlijke vrijheid
Je toetst dus een regel aan: of het een regel is om noodzakelijk samen te leven is of niet. Is het een
regel die wel noodzakelijk is om samen te leven, dan is het een smalle moraal, als het een regel is
wat niet noodzakelijk is voor een vreedzame samenleving dan is het een brede moraal.
Perfectionisme (perfectionistisch rechtsmoraal) Schrijft de mensen voor zich volledig te richten
naar een ideaal van volmaaktheid/einddoel (perfectie). Brede moraal
- Voorbeeld: Bijv. in NL tot je 18e naar school, zodat je iig wat educatie hebt gehad
Paternalisme Iemand tot een bepaald gedrag dwingen voor zijn eigen belang / een individu in
diens eigen belang tot bepaald gedrag dwingen. Brede moraal
- Voorbeeld: Rookverbod voor een betere gezondheid.
Moralisme Een bepaalde levenswijze afdwingen enkel en alleen omdat de overheid die moreel
goed acht. (hier niet op ingegaan tijdens wg, check antwoorden)
- Voorbeelden: Geloof Bijbel: geen euthanasie. CDA, die wetten maakt uit het christelijke
moraal.
Vrijheid
Negatieve vrijheid Vrij zijn van de storende aanwezigheid van iets (de overheid)
- Voorbeeld: Overheidsdwang (klassieke grondrechten: vrijheid van godsdienst). (Bijv. staking
boeren: zij willen minder regels v/d overheid). Vrij zijn van externe belemmeringen.
Positieve vrijheid Vrij zijn van de storende afwezigheid van iets (je wilt juist dat iemand met jou
bemoeit omdat je iets mist)
- Voorbeeld: Gezondheidszorg, sociale zekerheid, goed onderwijs. (Bijv. staken leraren: willen
meer geld). Vrij zijn van externe belemmeringen.
Wezensvrijheid Vrijheid om een levenshouding te ontwikkelen, waarin de mens de volle
ontplooiing van zijn ware menselijkheid/wezensaard vindt. Bij wezensvrijheid gaat het om vrij zij van
interne belemmeringen.
- Voorbeeld: Verslaving aan drugs: waardoor je intern bent belemmert om je ware
wezensaard te ontplooien
De rechtsfilosofie kent 2 soorten stromingen:
- Rechtspositivisme Recht is geldig als het formeel juist tot stand is gekomen. Dus als het
gepositiveerd is. De morele inhoud v/d wet doet er niet toe voor de geldigheid.
o Normatief rechtspositivisme Hier moet je altijd het recht dat geldig is
gehoorzamen, want het is slecht als je het niet gehoorzaamt, want er ontstaat dan
chaos. Bekendste normatief rechtspositivist Thomas Hobbes
o Beschrijvend rechtspositivisme Recht moet beschreven worden zoals het is, geen
morele waarde aan hechten etc. De vraag of we moeten gehoorzamen is een morele
vraag en moeten we zelf als mens beslissen, staat los van het recht. Hans Kelsen is
, een beschrijvende rechtspositivist Heeft een zuivere rechtsleer beschreven: Hierin
zegt hij dat we het recht moeten beschrijven.
- Natuurrechtsleer Recht is geldig als het overeenkomt met de moraal/rechtvaardig is.
moraal moet vaststaan. Regel van de juiste totstandkoming hoort hier ook wel bij, maar is
niet de kern, de kern is dat het recht overeenstemt met de moraal. De moraal moet
onveranderlijk zijn, kan je halen uit:
o Naturalistisch natuurrecht (pagina 11 boek) Bijv. Aristoteles: In alles zit een
wezenskern
o Metafysisch natuurrecht Bovennatuurlijk: geloof is ook metafysisch, want het is
niet aan te wijzen/te zien. Bijv. Plato: ideeënwereld
Radbruch
Radbruch was voor WOII een rechtspositivist en na WOII een aanhanger v/d hernieuwde
natuurrechtsleer
Volgens Radbruch beoogt elk rechtssysteem 3 kernwaarden te realiseren:
- Rechtszekerheid Bescherming van bestaande rechtsverhoudingen (De rechtszekerheid
eist dat burgers positief recht als geldend recht hebben te aanvaarden, ook als zij het met de
inhoud niet eens zijn, of deze zelfs onrechtvaardig vinden.)
- Rechtvaardigheid Gelijkheid, gelijke behandeling van het gelijke.
- Doelmatigheid Wat voor het volk nuttig is.
Dit is de normale volgorde.
De volgorde in het geval van extreem onrechtvaardige wetten is:
- Rechtvaardigheid
- Rechtszekerheid
- Doelmatigheid
Wanneer de gelijkheid bewust wordt verloochend dan is er sprake van extreem onrechtvaardig
recht. Bijvoorbeeld bij Nazi-wetten (nationaalsocialistisch recht): dus het zuiveren of uitmoorden van
bepaalde bevolkingsgroepen Dit is in strijd met de rechtvaardigheid (gelijke behandeling).
Volgens Radbruch moet ‘gewoon’ onrechtvaardig recht wel worden gehoorzaamd maar ‘extreem’
onrechtvaardig recht niet worden gehoorzaamd. Bij extreem onrechtvaardig recht komt het
karakter van het recht te ontvallen. Bij gewoon onrechtvaardig recht komt het karakter van het recht
niet te vervallen en is het daardoor nog steeds geldig.
Hans Kelsen
Hans Kelsen is een van de meest bekende beschrijvende rechtspositivisten.
Kelsen had kritiek op Austin en Hart, die het hadden over de totstandkoming v/h recht.
- Austin zei: dat wat als recht geldt is datgene wat door de soeverein wordt bevolen en wat de
burgers horen te gehoorzamen. Austin gaf aan dat uit een feit de norm volgt.
- Kritiek van Kelsen hierop: een norm kan nooit voortvloeien uit een feit.
Dit is de zuivere rechtsleer van Kelsen:
o Bij feiten (sein) gaat het over oorzaken en gevolg verbanden (causaliteit)
o Bij normen (sollen) gaat het niet over oorzaken en gevolgen, maar wat het geval mag
zijn of wat het geval hoort te zijn (toerekening: iets behoort te gebeuren).
Bijvoorbeeld niet elke moordenaar komt terecht in de gevangenis, maar behoort het
wel.
- Zuivere rechtsleer van Kelsen We moeten de normen dus zuiver als normen beschrijven
en niet als verkapte feiten. Volgens Kelsen zijn normen nooit te herleiden tot of af te leiden
uit feiten. Het is een zaak dat men een gewoonte ontwikkeld heeft iemand te gehoorzamen,
het is een andere zaak of men die ander ook hoort te gehoorzamen.
,Kelsen is A-politiek Wetenschappers (juristen) moeten zich niet bezighouden met politiek, maar
bezig zijn met het bestuderen v/h recht zoals het is.
- A-politiek geen interesse in politiek. Rechtswetenschappers moeten zich hier niet mee
bezig houden, zij moeten zich bezig houden het bestuderen v/h recht zoals het is.
- Beschrijvende rechtspositivist.
De Grundnorm
Kelsen verstaat onder de Grundnorm een hypothetische norm die noodzakelijk is om de eerste
grondwet bevoegdheid/geldigheid te verlenen. De Grundnorm in een stelsel van positief recht
houdt in dat de lagere regels steeds hun bevoegdheid ontlenen van een hogere regeling.
De grundnorm heeft voor de rest geen enkele inhoud, behalve dat het de eerste Gw de bevoegdheid
geeft. De grundnorm is niet geldig, niet bestaand, want anders had die ook weer een eerdere norm
nodig die deze gelding geeft.
Naast de grundnorm is effectiviteit ook nodig om een norm tot stand te laten komen. Dus een norm
moet uit de grundnorm en uit de effectiviteit komen.
Hans Kelsen is een beschrijvende rechtspositivist. Een norm heeft dus gelding als rechtsnorm omdat
die op de juiste (formele) wijze tot stand is gekomen. Geldigheid v/h recht is dus volgens Kelsen
onafhankelijk van het moraal, waardoor dus onrechtvaardige normen ook als rechtsnorm zouden
kunnen gelden, indien die natuurlijk op de juiste wijze tot stand zijn gekomen. Of je deze norm moet
gehoorzamen? Dit is een moreel vraagstuk voor jezelf. Als beschrijvende rechtspositivist heb je
dus geen gehoorzaamheidsplicht. Dit strijdt dus met hetgeen Radbruch aangeeft. Radbruch geeft
aan dat in extreem onrechtvaardige gevallen de rechtvaardigheid boven de rechtszekerheid komt.
Argumenten van Kelsen tegen de natuurrechtsleer: Kelsens Rechtswetenschap en Gerechtigheid:
1. de natuur als systeem van feiten heeft geen wil en kan geen normen voorschrijven
2. uit de rede van de mens vloeien ook geen normen voort (de rede kan begrijpen, maar niet
voorschrijven)
3. de natuurrechtsleer leidt tot tegenstrijdige conclusies; je kunt er derhalve ‘niets’ mee
‘bewijzen’.
4. Argument tegen natuurrechtsleer Ze zeggen dat de moraal onveranderlijk is, terwijl
iedereen wat anders zegt.
Aantekeningen in de les: (Terugblik) Week 2
Wanneer is een wet volgens radbruch extreem onrechtvaardig?
- Een wet is extreem onrechtvaardig als het in strijd is met de rechtvaardigheid. Zoals
naziwetten die uitmoorden van bevolkingsgroepen stimuleert.
Wat is Kelsens Grundnorm en wat is het doel van de Grundnorm?
- Kelsen verstaat onder de Grundnorm een hypothetische norm die noodzakelijk is om de
eerste grondwet bevoegdheid/geldigheid te verlenen.
Kelsen’s kritiek op Austin: Feiten en normen zijn volledig verschillende dingen, het feit dat het
gebeurt is niet een behoren. Als je rechtsnormen hebt, die kunnen niet voortvloeien uit een feit, de
gewoonte dat we iemand gehoorzamen kan niet leiden tot een behoren.
- Austin: Maatschappelijke feit, gewoonte, zorgt voor een norm
- Hart: Innerlijke aanvaarding komt er bij dragen, maar innerlijke aanvaarding blijft ook een
maatschappelijk feit.
- Kelsen: Die vindt dit allemaal onzin, want hij zegt dat Austin en Hart de norm uit een
maatschappelijk feit afleiden, een norm kan alleen volgen uit een norm.
, Kelsens kritiek op de natuurrechtsleer (aanhangers) De natuurrechtsaanhangers komen allemaal
met een andere theorie Immanente theorie Je eigen theorie is tegenstrijdig.
Week 2 – Plato en Aristoteles (Sofisten)
Mensbeeld De mens doet het goede als de rede regeert, dus je verstand moet de mens leiden.
- Brede moraal
- Perfectionistisch Leven via de 4 deugden dan ben je perfect en volmaakt (plato)
Vrijheid Wezensvrijheid (Aristoteles)
Presocraten
Alle filosofen voor Socrates noemen we presocraten. In deze periode vond een ontwikkeling plaats
van mythos (magisch-mythisch denken) naar logos (rationeel-logisch denken). De rede werd hier de
enige ware bron van kennis(/waarheid): Rationalisme werd hier geboren. Er zijn 2 voorwaarden
voor het rationalisme:
- Er is een rationele orde in de werkelijkheid; en
- Deze kan je leren kennen door middel van correct gebruik van je rede/ratio.
Door het kritische gebruik maken van de rede kwamen diverse pre socratische filosofen tot
verschillende meningen hoe de wereld wél in elkaar zit. Hierdoor kwam het Sofisme tot stand.
Sofisten (Sofisme)
De sofisten wijzen het rationalisme af. Zij zijn ani-rationalistisch Via de rede kan je niet tot
objectieve kennis komen.
2 stromingen in het sofisme:
- Sceptiscisme Er is geen objectieve kennis, discussie heeft geen zin, want niemand heeft
gelijk.
- Relativisme Er is geen objectieve kennis, maar wel relatieve waarheid. We komen aan de
relatieve waarheid door met elkaar te discussiëren (retorica)
Verschil tussen deze twee: de sceptici zijn dus niet bereid tot discussie, want objectieve kennis is niet
mogelijk. De relativisten zijn wel bereid tot discussie, want je kan daardoor relatieve waarheid
krijgen.
Staatsleer van de sofisten: de relativisten wilden een democratie.
Plato
Plato was een Griekse filosoof uit Athene , was een leerling van Socrates en leraar van Aristoteles.
Plato kreeg een hekel aan de democratie van de sofisten, ze verpestte het doel van de democratie.
Daarom greep hij weer terug naar de rationalisten, want de sofisten kwamen na de rationalisten, de
sofisten waren anti-rationalistisch en drongen het rationalisme dus terug.
Zijnsleer (Hoe ziet de wereld/het universum eruit? Hoe is de wereld opgebouwd?)
Plato zijn zijnsleer (hoe hij kijkt naar de wereld) is rationalistisch (rede is de ware bron van kennis) en
dualistisch. Volgens Plato zijn er 2 werelden:
- De materiele/fenomenenwereld Waar alles verandert (deze is volgens hem daarom dus
nep)
o Fenomenen: iets dat verandert Hier kan je alleen een mening over vormen.
- De ideeënwereld Hier verandert er niets Hier kunnen we dus kennis over krijgen door
middel goed gebruik van onze rede/ratio.
o Ideeën: Iets dat niet verandert Hier kun je kennis over krijgen d.m.v. je rede.
Plato zijn zijnsleer is transcedent Hoger/er boven/buiten zintuigelijk Het zit bij Plato buiten de
zintuigelijke wereld, namelijk in de ideeënwereld.
Deductief Het bijzondere afleiden uit het algemene