Aardrijkskunde
$1.1 De sferen:
- Atmosfeer, waar het weer en klimaat zich afspelen
- Hydrosfeer, het water op aarde
- Lithosfeer, gesteentes
- Biosfeer, het leven op aarde
De atmosfeer werd gevormd toen de aarde 4,6 miljard jaar geleden afkoelde. En in de loop van de
tijd ontstond een gasvormig omhulsel dat de aarde als een deken bedekte, en zwaartekracht zorgt
ervoor dat de gassen niet verdwijnen in de ruimte.
De atmosfeer bestaat uit 5 lagen en worden gescheiden door “pauzes” (tropopauze, stratopauze,
mesopauze):
Troposfeer tot 10 km Smal, instabiel, chaotisch, het weer speelt zich er af, niet overal
even dik (bij de polen 9 en de evenaar 12 km dik).
Stratosfeer tot 50 km Ozongassen, houd uv-straling tegen.
Mesosfeer tot 85 km Beschermt tegen meteoren (vallende sterren)
meteorieten (grote vallende sterren)
Thermosfeer tot 690 km IJle lucht, hier ontstaat het noorderlicht (deeltjes van de zon
worden aangetrokken naar de polen).
Exosfeer vanaf 690 km IJle lucht, gaat gedeeltelijk over in de ruimte.
De temperatuur daalt met elke 100 meter 0,6 graden. Na 10 km blijft de temperatuur ong 0 graden.
Energiebalans:
De zon kan zo’n 6000 graden worden, en is de belangrijkste energiebron voor het leven op aarde en
de motor achter weersverschijnselen. De energie/stralingsbalans is het evenwicht tussen de
hoeveelheid straling die die de aarde bereikt en die de atmosfeer weer verlaat.
Van de energie van de zon die de atmosfeer bereikt wordt ongeveer 30% van de zonne-energie
wordt teruggekaatst en ruim 20% wordt geabsorbeerd in de troposfeer.
De kortgolvige zonnestraling die het aardoppervlak bereikt, worden omgezet in warmte en door de
aarde als langgolvige straling teruggekaatst. Door het broeikaseffect wordt de warmte die de aarde
uitstraalt als langgolvige straling teruggekaatst.
Variaties in de energiebalans:
Hoeveel er wordt teruggekaatst hangt af van de breedteligging, het albedo effect en de gesteldheid
van het aardoppervlak.
Sneeuw (en andere witte/lichte dingen) kaatsten heel veel terug (sneeuw wel 80-90%), groen (zoals
bossen en akkers) 10-30% en donkere oppervlakken zoals alvast maar 5-10%.
Tussen ongeveer 35 NB en 35 ZB is er een overschot aan energie; de hoeveel straling die de
atmosfeer binnenkomt is groter dan de hoeveelheid die er weer uitgaat. En de breedten boven die
35 NB en onder 35 ZB geldt het juist andersom. Bij de evenaar is het bijvoorbeeld warmer omdat de
zonnestralen hier loodrecht op de aarde vallen en ze dus geen lange weg hoeven af te leggen.
, Ook het verschil tussen land en zee speelt een rol. Water wordt langzamer warm en koud dan land
en dat heeft vier oorzaken:
- Zonlicht kan dieper in het water doordringen dan in het land. ( dezelfde hoeveelheid moet
over een groetere oppervlakte worden verdeeld.
- Water is in beweging, en daardoor verdeeld de warmte zich beter.
- Het kost meer energie om water een graad te verwarmen dan land.
- Bij verdamping van water gaat energie uit het water naar de dampkring. Boven land is de
verdamping natuurlijk veel lager.
$1.2 warmtetransport
Luchtdrukverschillen: wind is stromende lucht die van plaatsen waar er te veel lucht is naar plaatsen
waar er te weinig lucht stroomt.
Luchtdrukverschillen:
Door lucht en water vindt er transport van warmte plaats van de evenaar naar de polen.
Door verschil in luchtdruk gaat lucht stromen van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied.
Wind is niets anders dan stromende lucht van plaatsen waar er te veel van is naar plaatsten waar er
te weinig van is. Dit noem je de luchtcirculatie (en dit kan doordat de lucht in de tropen zet door
verwarming uit, daardoor daalt te soortelijke massa en stijgt de lucht op. Op grote hoogte krijg je dan
een gebied met luchtoverschot, en als die zich naast een gebied met weinig lucht bevindt stroomt er
lucht van het ene naar het andere gebied. In het koude gebied neemt de soortelijke massa toe, door
het krimpen van de lucht, en daalt de lucht weer. Als gevolg hiervan neemt het gewicht van het
koude gebied aan het aardoppervlak toe en neemt de luchtdruk van het warme gebied af.
Het gebied met een overschot aan lucht, heet het hogedrukgebied, en met het tekort aan lucht het
lagedrukgebied. Daardoor stroomt de lucht van hogedrukgebied naar laag en in de praktijk betekend
dat dat er aan het aardoppervlak een wind waait van de polen naar de evenaar. )
Het corioliseffect:
Belangrijke aanpassing op de vorige theorie had te maken met de draaiing van de aarde en daarmee
gepaard gaande corioliskracht. De lucht die op grote hoogte naar de polen stroomt, koelt af en zakt
op 30° naar beneden. Aan het aardoppervlak stroomt deze lucht weg naar het noorden en zuiden.
De lucht die aan het aardoppervlak van de Noordpool naar de evenaar stroomt, ontmoet op
ongeveer 60° N.B. de naar het noorden stromende lucht die vanaf 30° N.B. komt. De lucht botst en
stijgt.
Passaten en moessons:
Door deze circulaties zijn er zeven gordels van hoge en lage luchtdruk met het bijhorende
windsysteem. De wind op het aardoppervlak krijgt door de corioliskracht een afwijking.
Wet van Buys Ballot: als je met je rug naar de wind staat, krijgt op het noordelijk halfrond de wind
een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links.
Passaat: droge wind die het hele jaar uit oostelijke richting van de subtropische hogedrukgebieden
naar de evenaar waait.
Hoge temperaturen op lage breedte leiden tot opstijging, wat
leidt tot een tropisch minimum. De ITCZ is de lijn die de
tropische minima verbindt. Door de scheve stand van de aarde
verschuift deze gedurende het jaar.