Belastingrecht 2
Inhoud
College 1 2
College 2 9
College 3 16
College 4 25
College 5 31
College 6 35
College 7 38
College 8 44
Belastingrecht 1 de loonbelasting, de omzetbelasting en formeelrechtelijke onderwerpen (AWR en
invordering)
Belastingrecht 2 positie van de ondernemer/natuurlijke persoon en de directeur-grootaandeelhouder
• inkomstenbelasting: het winst- en kapitaalbegrip, de jaarwinstbepaling,
onttrekkingen, de aanmerkelijkbelangpositie, de terbeschikkingstellingsregeling en
de aandelenfusie
• deelonderwerpen: dividendbelasting, schenk- en erfbelasting en Internationaal (en
Europees) belastingrecht (IEB)
Belastingrecht 3 winstbegrip van met name de BV en NV (vennootschapsbelasting)
In het paars de aantekeningen uit de colleges.
1
, College 1
Inleiding, het belastingsubject en -object in de IB, de ondernemer in de IB, totaalwinst en
ondernemingsfaciliteiten
Bronnen van belastingrecht (rechtsbronnen)
wetten en uitvoeringsbepalingen inclusief parlementaire behandeling
verdragen, EU-richtlijnen en het verdrag gaat boven (belasting)wet ex artikel 94 GW
EVRM
jurisprudentie rechtbank, gerechtshof en HR
beleidsregels (pseudowetgeving) Pseudowetging betreft beleidsregels die door een bestuursorgaan zijn
uitgevaardigd en gepubliceerd, zonder dat daarvoor een wettelijke
basis is aan te wijzen, zoals de besluiten van de staatssecretaris.
algemene beginselen van • zorgvuldigheidsbeginsel;
behoorlijk bestuur • vertrouwensbeginsel;
• rechtszekerheidsbeginsel;
• verbod op willekeur;
• evenredigheidsbeginsel;
• gelijkheidsbeginsel;
• motiveringsbeginsel;
• beginsel van fair play;
• verbod op vooringenomenheid.
Inleiding in de IB (Wet IB 2001)
H1 algemene bepalingen (definities)
H2 Wie is belastingplichtig en waarover wordt de IB geheven?
H3 heffingsgrondslag bij werk en wonen (Box 1)
• college 1 t/m 3 winst uit onderneming
• college 5 resultaat uit overige werkzaamheden (ROW)
H4 heffingsgrondslag bij aanmerkelijk belang (Box 2)
college 4 (en deels college 5 en 6)
H5 heffingsgrondslag bij sparen en beleggen (Box 3)
H6 persoonsgebonden aftrekken
H7 belastingheffing van buitenlandse belastingplichtigen
subject (belastingplichtige) • natuurlijke personen (artikel 1.1 Wet IB 2001) die
o in Nederland wonen (artikel 2.1 Wet IB 2001)
(binnenlandsbelastingplichtige);
o niet in Nederland wonen, maar wel Nederlands inkomen genieten
(artikel 2.1 Wet IB 2001) (buitenlandsbelastingplichtige).
• woonplaats:
o naar feitelijke omstandigheden (artikel 4 AWR);
o ficties (artikel 2.2 Wet IB 2001).
object (waarover belasting het verzamelinkomen (artikel 2.18 Wet IB 2001)
wordt geheven)
tarief • progressief: box 1 (draagkrachtbeginsel) (artikel 2.10 Wet IB 2001);
• proportioneel: box 2 (artikel 2.12 Wet IB 2001) en box 3 (artikel 2.13 Wet
IB 2001)
2
, wijze van heffing aanslagbelasting (artikel 9.1 Wet IB 2001)
rekening houden met voorheffingen (artikel 9.2 Wet IB 2001) en
voorlopige teruggaaf
De belastingplichtige doet aangifte en de inspecteur legt een aanslag op.
Boxenstel
Box Hoofdstuk Wet IB 2001 Tarieven
Box 1 - Werk & Woning Hoofdstuk 3 - Heffingsgrondslag bij werk • progressief tarief:
en woning o 1e schijf: 37,35%
o 2e schrijf: 49,50%
• heffingskortingen
Box 2 - Aanmerkelijk belang (≥ Hoofdstuk 4 – Heffingsgrondslag bij belastingtarief: 26,25%
5% AK) aanmerkelijk belang
Box 3 - Sparen & Beleggen (≤ Hoofdstuk 5 – Heffingsgrondslag bij belastingtarief: 30%
5% AK) sparen en beleggen
Elke box heeft een eigen tarief en een eigen heffingsgrondslag. Er is geen sprake van verliesrekening tussen
de boxen. Daarnaast is sprake van een rangorde (artikel 2.14 Wet IB 2001): Wat in Box 1 of II is belast of
vrijgesteld, wordt niet meer belast of vrijgesteld in Box 3.
Box 1 – Werk & Woning
In Box 1 vallen de volgende zaken:
• winst uit onderneming (college 1 t/m 3);
• loon, pensioen, uitkeringen e.d.;
• resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) (college 5);
• periodieke uitkeringen (bijvoorbeeld ontvangen partneralimentatie);
• eigenwoningforfait -/- eigenwoningrente;
o eigenwoningforfait (artikel 3.112 Wet IB 2001): een aangepaste ‘huur’ die is afgeleid van de WOZ-
waarde om zo de onroerendezaakbelasting die door de gemeente wordt geheven te bepalen
• persoonsgebonden aftrekposten (PGA) (bijvoorbeeld betaalde partneralimentatie, scholingsuitgaven,
aftrekbare giften);
• uitgaven voor specifieke zorgkosten;
• verliesverrekening box 1.
o Het negatieve inkomen van Box 1 kan niet worden verrekend met positieve inkomsten in Box 2 en
3, maar het negatieve inkomen van het betreffende jaar kan wel worden verrekend met
eventuele positieve inkomens in andere jaren (artikel 3.148 Wet IB 2001).
Maximaal aftrekbaar tegen 46% in 2020 (‘cap’ dit wordt de komende jaren steeds minder):
• eigenwoningrenten;
• PGA;
• MKB-winstvrijstelling;
o Uit oogpunt van lastenverlichting wordt voor ondernemers 14% van de gezamenlijke winst uit
onderneming, na aftrek van de ondernemersaftrek, vrijgesteld van belastingheffing (artikel 3.79a
Wet IB 2001). Gezien de hoogte van de aftrek is deze zogeheten MKB-winstvrijstelling dus een
belangrijke aftrekpost voor ondernemers.
• TBS-vrijstelling (terbeschikkingstellingsvrijstelling);
• ondernemersaftrek.
Box 2 – Aanmerkelijk Belang (college 4 t/m 6)
Indien het privébezit groter is dan 5% van de aandelen, dan zijn de volgende zaken belast:
• regulier voordeel (bijvoorbeeld dividend) (artikel 4.12 onderdeel a Wet IB 2001);
• vervreemdingsresultaten (zoals verkoopwinsten).
Aftrekbare kosten: bijvoorbeeld rente en kosten voor een adviseur
Een lening in Box 2 (activa en passiva horen bij elkaar) ook alleen de rente aftrekbaar tegen 26,25% (veel
lager t.o.v. Box 1)
3
, Box 3 – Sparen & Beleggen
Het vermogen wordt gemeten per 1-1:
• privé bezit kleiner dan 5% van de aandelen;
• obligaties;
• 2e huis;
• bankrekeningen e.d.
Af: het heffingsvrij vermogen box 3 (artikel 5.5 Wet IB 2001) in 2020: € 30.846
Onderneming
Een onderneming is een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid dat deelneemt aan het economisch
verkeer (maatschappelijk productieproces) met het oogmerk winst te behalen en dat ook redelijkerwijs te
behalen is. De vier criteria om te spreken van een onderneming zijn samengevat:
• organisatie van kapitaal en arbeid
• deelname aan het economische verkeer
• streven naar winst (objectieve en subjectieve winstverwachting)
• (zekere) duurzaamheid
Ontstaan van de bron winst uit onderneming Verdwijnen van de bron winst uit onderneming
begin drijven van een onderneming fictieve staking (overleiden, echtscheiding)
ondernemer vestigt zich in Nederland met ondernemer vestigt zich in het buitenland met
onderneming onderneming
overdracht en liquidatie
Bij het verdwijnen van de bron winst uit onderneming moeten de stille reserves, goodwill en fiscale reserves
worden afgerekend. Fiscale reserves zijn:
• HIR (herinvesteringsreserve);
• KER (kostenegalisatiereserve);
• FOR (fiscale oudedagsreserve) (stukje van de winst bewaren als een soort pensioen);
Wel kan gebruikgemaakt worden van de stakingsaftrek.
Een vriendendienst is geen bron van inkomen, omdat niet redelijkerwijs te verwachten is dat de ondernemer
hier een bedrag voor rekent.
ondernemer Een ondernemer is de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt
gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die
onderneming (artikel 3.4 Wet IB 2001). Met dit laatste wordt bedoeld dat de ondernemer
is tegenover zakelijke crediteuren aansprakelijk voor de schulden van de onderneming.
Degene(n) die hoofdelijk aansprakelijk zijn, zijn ondernemer voor de Wet IB. Een
echtgenoot (zonder rol in de onderneming) is dus geen ondernemer voor de Wet IB,
terwijl dit wel een fiscaal partner is.
overige Een overige winstgenieter is geen onderneming, maar deelt wel in de winst uit
winstgenieters onderneming (WUO), bijvoorbeeld een medegerechtigde, net name de commanditaire
vennoot (in een niet-open CV). Ook kunnen hier sommige schuldeisers onder vallen
indien hun schuld lijkt op eigen vermogen (lastiger te bepalen in de IB dan in de VPB)
(artikel 3.3 Wet IB 2001).
Overige winstgenieters kunnen geen fiscale faciliteiten genieten, maar hun inkomen
valt wet in Box 1.
De eisen die in het urencriterium (artikel 3.6 Wet IB 2001) worden genoemd zijn:
• het minimaal besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor de onderneming(en), en
• het besteden van 50% of meer van de arbeidstijd aan de onderneming(en).
Uitzonderingen: starters (eerste drie jaar) en zwangere vrouwen
4