H16 systeem Aarde en de mens
Met het ontstaan van de eerste eencellige autotrofe organismen ging de CO2 in de atmosfeer in
grote hoeveelheden, met enorme regens, mee in de oceaan. In de oceaan vond fotosynthese en de
omzetting tot CaCO3 plaats. Door de afname van de CO2-concentratie in de atmosfeer koelde het
enorm af op aarde, bij die lage temperatuur konden veel eencellige zich ontwikkelen. Toen de aarde
weer opwarmde doordat vulkaanuitbarstingen die de CO2 weer in de atmosfeer brachten en omdat
Pangea uiteenviel, raakte de aarde bevolkt met een enorme variatie van levensvormen; het systeem
aarde van nu.
Langzame koolstofkringloop: het element koolstof komt in de aardlagen terecht, ligt daar miljoenen
jaren vast, maar door de platentektoniek kan het weer in de atmosfeer komen door bijvoorbeeld
een vulkaanuitbarsting.
Snelle koolstofkringloop: door bijvoorbeeld verbranding van fossiele brandstoffen komt de koolstof
weer terug in de atmosfeer.
De belangrijkste broeikasgassen zijn CO2, waterdamp, CH4 en N20.
Het GWP (global warming potential) van CH4 is 25, dit betekent dat methaan een 25x zo sterk
broeikasgas is als CO2.
__________________________________________________________________________________
De meeste stikstof zit in de lucht, slechts enkele organisme kunnen deze stikstof opnemen en het
koppelen aan organische stoffen. Dit heet stokstofbinding of stikstoffixatie. Sommige soorten
stikstofbindende bacteriën leven vrij n de bodem of het water, andere leven in een symbiose met
planten. Zoals in de wortels van bonen en soja. In de knolletjes heersen anaerobe omstandigheden,
waarbij het enzym nitrogenase optimaal werkt. Met behulp van dit enzym zetten de bacteriën N2
om in NH4+ en uit NH4+ en koolhydraten (geleverd door de plant) maken zij aminozuren, waaruit ze
weer eiwitten maken. De plant krijgt ook een beetje NH4+ en aminozuren, dit is dus een vorm van
mutualisme. Na de oogstploegen boeren de rest van deze plant onder en reducenten in de bodem
breken dan de N-houdende organische stoffen af tot NO3- en NH4+. Dit heet groenbemesting (het
verrijken van de bodem met stikstof afkomstige planten resten).
De meeste planten nemen NO3- op als stikstofbron, sommige kunnen ook NH4+ verwerken. Ze
gebruiken de stikstof om aminozuren, eiwitten en andere stikstofhoudende verbindingen, zoals
DNA, ATP en chlorofyl van te maken. Door het eten van de planten door dieren komt de N in de
dieren, die uit verteringsproducten hun eigen organische N-verbindingen maken. En door
reducenten komt N uiteindelijk weer beschikbaar voor de planten.
De landbouw gebruikt veel kunstmest, omdat er extra N nodig is en groenbemesting of dierlijke
bemesting, niet toereikend is. Kunstmest bevat vooral fosfaat, kalium en stikstof en is verrijkt met
sporenelementen, wat uitputting van sporenelementen in de bodem tegengaat. Fabrikanten laten
bij hoge temperatuur N2 reageren met H2, daarbij ontstaat ammoniak en via omzetting tot
slapeterzuur levert dat het gewenste NO3-.
De vele bemesting zorgt ervoor dat door het regenwater NO3- terecht kan komen in het
oppervlaktewater, dit heet eutrofiering. Sinds de komst van de kunstmest is de uitspoeling meet dan
verdubbeld en zorgt voor en sterke algenbloei, vooral meren zij er gevoelig voor. Andere
waterplanten sterven hierdoor, omdat zij geen licht meer krijgen voor fotosynthese en hierdoor