Hoofdstuk 12 hormonen
→ Binas 67K, 84I, 85D, 88C, 89A, 89B en 89C
12.1 de aanmaak van hormonen → binas 88C, 89A en 89C
Hormonen zijn signaalstoffen die je lichaam via het bloed naar je (doelwit)cellen vervoerd.
Hormoonklieren zijn endocriene klieren. Zij geven hun producten af aan het inwendige
milieu, het bloed en - via het bloed - aan de weefselvloeistof, cellen en lymfe om het
doelwitorgaan te bereiken. Zweet- en verteringsklieren zijn exocriene klieren. De producten
komen in het uitwendig milieu, op je huid of in de darm, terecht.
Hormonen komen overal in je lichaam en sturen processen aan in de cellen van meerdere
organen en weefsels. Alleen cellen met passende receptoren voor een hormoon reageren.
Deze doelwitcellen bevinden zich in de doelwitorganen en -weefsels. Doelwitorganen zijn
organen waarvan de cellen receptoren hebben voor een bepaald hormoon. Door hun reactie
veranderen lichaamsprocessen. Ook stimuleren hormonen uit de geslachtsklieren (testes en
ovaria) de celdeling in verschillende delen van het lichaam, waardoor ze de ontwikkeling van
de secundaire geslachtskenmerken bevorderen en ze het gedrag beïnvloeden.
De coördinatie van de aansturing van hormoonklieren gebeurt vooral via de centrale
hormoonklier, de hypofyse. Vanuit de hypothalamus ontvangt de hypofyse informatie over
het lichaam, waarmee de hypofyse andere hormoonklieren aanzet tot actie. Ook regelt de
hypofyse de groei en rijping van je geslachtscellen. Vanuit de hypothalamus wordt een
seintje gestuurd naar de hypofyse, die er vervolgens voor zorgt dat er bijvoorbeeld
testosteron wordt gemaakt.
De ligging en de structuur van de hypofyse maken duidelijk dat dit orgaan de verbinding is
tussen hersenen en hormoonstelsel. De hypofyse bestaat uit twee delen: de neurohypofyse
(hypofyseachterkwab) en de adenohypofyse (hypofysevoorkwab). De neurohypofyse bevat
zenuwweefsel met daarin de uitlopers van neuronen (zenuwcellen) uit de hypothalamus, het
geeft neurohormonen van de hypothalamus af aan het bloed. De adenohypofyse bestaat uit
klierweefsel dat verschillende hormonen afgeeft.
Een goede bloeddruk is belangrijk voor de homeostase, het constant houden van je interne
milieu. Als reactie op een dalende bloeddruk maken neuronen in de hypothalamus het
neurohormoon ADH (antidiuretisch hormoon). Dit hormoon stimuleert de terugresorptie van
water. Via de uitlopers van de neuronen komt ADH in de neurohypofyse, waar het wordt
afgeven aan het bloed. Bloedvaten trekken hierdoor samen en de uitscheiding van water via
de nieren vermindert, waardoor de bloeddruk stijgt.
Een tweede neurohormoon, oxytocine, beïnvloedt de contractie van de gladde spieren in de
baarmoederwand bij de bevalling en is betrokken bij sociaal gedrag. Ook dit neurohormoon
komt via de neurohypofyse in het bloed.
Andere neurohormonen uit de hypothalamus stimuleren de adenohypofyse. Synapsen in de
hypothalamus, een punt waarop twee neuronen met elkaar kunnen communiceren, geven de
releasing-hormonen (RH’s) af aan het bloed, waarna ze rechtstreeks terechtkomen in de
adenohypofyse. Zo stimuleert het FSH-releasing-hormoon (FSH-RH) de adenohypofyse tot
afgifte van FSH, dat de geslachtsklieren stimuleert.
Weer andere neuronen van de hypothalamus geven inhibiting-hormonen (IH’s) af, die de
productie van bijvoorbeeld prolactine en FSH door de hypofyse remmen. FSH
(follikelstimulerend hormoon) uit de hypofyse stimuleert bij de vrouw de groei en ontwikkeling
van de follikels in de eierstokken en bij de man de vorming van de zaadcellen. De
ontwikkelende follikels maken op hun beurt het hormoon oestradiol, een oestrogeen die de
, afgifte van FSH remt en de afgifte van LH (luteïniserend hormoon) stimuleert, waarna de
ovulatie volgt. Na de ovulatie ontstaat uit de rest van de follikel het gele lichaam dat
oestradiol en progesteron maakt. Progesteron remt de afgifte van FSH-RH door de
hypothalamus, FSH door de hypofyse en het stimuleert de vervolmaking van het
baarmoederslijmvlies.
Veel hormoonconcentraties zijn op deze manier, via een negatieve terugkoppeling
geregeld, waardoor de concentratie van een hormoon in het bloed voortdurend rond de norm
blijft. Dit in tegenstelling tot positieve terugkoppeling, waarbij de hormoonconcentratie juist
stijgt. Meer oxytocine afgifte doordat de baby tijdens de bevalling op de baarmoeder drukt,
waardoor de weeën toenemen, is hiervan een voorbeeld.
Sommige voedingsstoffen binden aan de membraanreceptoren, die bestemd zijn voor
hormonen, waardoor ze je lichaam beïnvloeden. Genisteïne uit soja bindt bijvoorbeeld aan
de oestradiol receptor en kan in de doelwitcel dezelfde reactie oproepen als oestradiol. Het
voordeel hiervan is dat er minder botontkalking en hartproblemen zijn en dat de kans op
borstkanker en klachten rond de menopauze vermindert. Tegelijkertijd kan genisteïne door
de hormoonwerking ook de vruchtbaarheid beïnvloeden.
12.2 reacties op hormonen → binas 67F3, 67K, 89A, 89B en 89C
Hormonen regelen heel nauwkeurig processen zoals de voortplanting, de groei en de reactie
op stressvolle omstandigheden. Onder normale omstandigheden vindt de coördinatie van de
homeostase plaats in een aantal stappen.
Een voorbeeld: om te groeien geeft de hypothalamus het hormoon GHRH (groeihormoon-
releasing hormoon) af. Deze stof leidt in de hypofyse tot de afgifte van groeihormoon (GH).
GH stimuleert indirect de deling van kraakbeencellen. GH werkt namelijk via de lever, die
ook als hormoonklier werkzaam is. Uit de lever komt de stof IGF (insulin-like growth factor)
vrij. In de kindertijd werkt deze stof in op de groeischijven van de pijpbeenderen. De
kraakbeencellen van de groeischijven delen en differentiëren gedeeltelijk tot botcellen: de
pijpbeenderen groeien. Na de puberteit verdwijnen de groeischijven, waardoor je niet meer
groeit. Toch blijft er de rest van je leven GH in je bloed, omdat ze ook bijvoorbeeld vetcellen
aanzetten tot de afbraak van vetten.
Een tweede voorbeeld van de stapsgewijze invloed van hormonen is de reactie op stress. Uit
de hypothalamus komt het CRH (corticotropine releasing-hormoon) vrij, dat de hypofyse
aanzet tot de afgifte van adrenocorticotroop hormoon (ACTH). ACTH stimuleert de cellen
van de bijnierschors tot de afgifte van diverse hormonen, onder andere cortisol. Dit hormoon
verhoogt bij stress je hartslag, de glucosespiegel van het bloed en maakt je alerter.
Een hormoon werkt uitsluitend bij de eigen doelwitcellen. Alleen zij bezitten de juiste
receptoren voor dat hormoon. Hoe de herkenning verloopt, hangt af van het type hormoon.
- Hydrofobe steroïdhormonen, gemaakt uit cholesterol, zoals testosteron, gaan eerst
door het celmembraan en hechten dan aan receptoren in het grondplasma van de
cel. Daar vormt het hormoon met een eiwitreceptor een hormoon-receptorcomplex,
wat het DNA activeert. Via RNA ontstaat in het grondplasma een bepaald eiwit dat in
de cel bijvoorbeeld werkt als enzym.
- Tyrosinehormonen zijn hydrofoob. Deze hormonen zijn gemaakt van het aminozuur
tyrosine en bereiken hun doelwitcellen op twee manieren. Het schildklierhormoon
bindt bijvoorbeeld net als steroïdhormonen aan receptoren in het grondplasma.
Adrenaline bindt aan receptoren in het celmembraan.