Samenvatting Filosofie van Management en Organisatie (FMO)
Hoorcollege 1 l Introductie: het project van modernisering, vrijheid
en beheersing
Moderniteit als project van bevrijding:
Korte lijnen van hoofdlijnen van de hoofdstukken (4-6) uit Het goede leven en de vrije markt.
Wat is modernisering? wat zijn de verschillende facetten? → de postmoderniteit / de
postmoderne organisatie.
Wat is de moderniteit?
Moderniteit kent verschillende onderdelen/assen
Gemeenschappelijk kenmerk → rode draad: modernisering als een project van bevrijding.
Paradoxale- of soms zelfs ronduit tegenstrijdige beweging.
Centrale rol voor de Verlichting.
Moderniteit begrijpt zichzelf als een vooruitgang, als we kijken naar culturen die niet
modern zouden zijn (kijk naar de stand van de wetenschap, mensen die in de ban zijn
van magische denkbeelden, denkbeelden van geesten, andere economie waarin nog
geen financieel zelfstandig bankwezen bestaat) → onderscheid van wat modern is
(optelsom van wat behoort tot het modern leven) en wat niet modern is.
Karl Marx: juridische bevrijding / nieuw eigendomsconcept wordt tegelijkertijd de bron van de
exploitatie van grote groepen mensen.
Centrale rol Verlichting:
Periode in de Westerse cultuurgeschiedenis
17e & 18e eeuw: Nederland/Engeland/Frankrijk/Duitsland.
Kritiek op traditionele instituties: kerk en staat
Bevrijding in verschillende opzichten:
1. De opkomst van het autonome individu
2. De rationalisering van het wereldbeeld → de rekenende rationaliteit: rekenen wordt
heel belangrijk
3. De opkomst van de moderne techniek
4. De organisatie van het maatschappelijk leven in burgerlijke instituties en de
rechtsstaat
5. Het proces van economisering / in het bijzonder de liberaal kapitalistische vorm
daarvan
Liberalisme: John Locke → inspirator van de Engelse nieuwe constitutie (grondwet): de macht van
de kroon/koning wordt ingeperkt door het parlement.
In het parlement moet het volk vertegenwoordigd zijn → de volksvertegenwoordiging: het
ontstaan van de moderne staat.
Kenmerkend voor de verlichting in zijn algemeenheid: kritiek op alles wat zomaar overgeleverd is:
kritiek op gezag → niet omdat iemand het begrijpt, maar omdat het eenmaal zo gezegd wordt (omdat
de machtsstructuren nou eenmaal zo bestaan).
Staten of feodale machtsstructuren?
Staatsmacht wordt onder vuur genomen → de katholieke kerk moet het ontgelden.
De moderniteit begrijpt zichzelf als een project van bevrijding → als een bevrijdingsbeweging.
Het autonome individu:
Grote rol van het protestantisme
Het geloof alleen…
Godsdienstvrijheid / Gewetensvrijheid → Unie van Utrecht, 1579
, 17e eeuw → Descartes en Spinoza in de Nederlanden
De mens als subject: Cogito ergo sum ( = ‘ik denk dus ik ben’) → een denkend ik: aan één
ding kun je fundamenteel niet twijfelen: in mijn denken weet ik voor mijzelf dat ik besta →
nieuwe vertrekpunt van de moderne filosofie.
o Indrukken zijn subjectief: de erfenis van Descartes.
John Locke → liberalisme: grondrechten (‘life, liberty and property’) → theorie van Descartes
krijgt in de wereld een fundament.
Heldere eigendomsrechten en inperking macht adel/kroon.
Vanuit de innerlijkheid van hun geloof, geloofden mensen in de brandstapel: bijzonder sterke
overtuiging → gewetensvrijheid krijgt gestalte in de Unie van Utrecht.
Kant → grondlegger van mensenrechten:
De kritische filosofie van Kant: begrenzing van de natuurwetenschap.
o De natuurwetenschap formuleert wetten → iedere verandering heeft een oorzaak, en
het verloop van oorzaak en gevolg kun je wetmatig beschrijven.
o Wat betekent dit dan voor menselijk gedrag? → dat dit ook een oorzaak heeft, dat
veranderingen niets anders zijn dan natuurveranderingen → kortom: er is helemaal
geen vrijheid → dat wat je nu aan het doen bent, is niets anders dan een vorm van
conditionering.
o Wat is dan nog moraal? → Kant zegt: de wetten van de natuurwetenschap betreffen
de wereld die aan ons verschijnt: dan is het subject zelf al bepalend voor hoe die
wereld verschijnt.
We kennen dus slechts verschijnselen, maar niet de wereld an sich → de wereld van
verschijnselen (natuur) versus het ding op zich (Ding an sich) → ieder mens is in de kern een
vrij wezen.
De mogelijkheid van menselijke vrijheid
De vrije persoon als doel op zich
De waardigheid van de mens als autonoom wezen → mezelf als doel op zich: niet liegen,
want dan neem je de ander als middel en niet als doel op zich.
NB - zichzelf de wet opleggen: de zedenwet.
Achting/plicht → geen vrijheid/blijheid
Existentialisme en de bevrijding van de burgercultuur:
Nogmaals protestantisme: Kierkegaard en de herontdekking van de enkeling.
Doorwerking in de 20ste eeuw: Jaspers, Heidegger, Sartre en De Beauvoir
De revolutie van de jaren zestig:
o Kritiek op de nationalistische burgercultuur
o Ideaal van authenticiteit (Charles Taylor)
Doorslaan van de subjectiviteit: ‘dat bepaal ik zelf wel’, centrale rol van de zogenaamde ‘eigen
mening’, ‘eigen gevoel’, ‘eigen wil’, ‘eigen zin’, etc.
Wikipedia existentialisme: het existentialisme is een 20e-eeuwse filosofische en literaire stroming
die individuele vrijheid, verantwoordelijkheid en subjectiviteit vooropstelt. Het existentialisme
beschouwt iedere persoon als een uniek wezen, verantwoordelijk voor eigen daden en eigen lot.
Bevrijding en rationalisering:
Verlichting en de rationalisering van het wereldbeeld
Overgang geocentrisch wereldbeeld naar heliocentrisch wereldbeeld.
Aanval op geloof (bijgeloof) en de opkomst van een nieuwe natuurkunde: Principia
Mathematica: ‘echte kennis is mathematische kennis’ → opkomst van de empirische
wetenschappen en de experimentele natuurwetenschappen.
Grote rol Descartes: de wereld als ‘res extensa’
Opkomst van de empiristen
Experimentele natuurwetenschap: neutralisering van de natuur en berekenbaar en
beheersbaar maken ervan.
,Mensen bevrijd van geloof en natuurwetenschap waarin wiskunde dominant wordt → en dan
nu moderne techniek:
Francis Bacon: gehoorzamen en onderwerpen van de natuur → verbetering
leefomstandigheden van mensen.
Spengler: faustische mens → de mens streeft naar groei.
Spengler: strevend ik in de oneindig lege ruimte (waarin wij als mensen in toenemende mate
gebruik maken van techniek en de wereld naar onze hand gaan zetten) → subjectiviteit.
o Vikingen
o Gotiek: oneindig lege ruimte
Moderne techniek in samenspel met economie: faustische mens ten tijde van de civilisatie.
Mary Shelley: Frankenstein (de mens in de techniek schept een wezen die hij niet meer in de
hand heeft en destructief wordt voor hemzelf: dit begint al in de 19e eeuw) - Prometheus.
Technologie heeft een emancipatoir karakter (beter vervoer, communicatiemiddelen, etc.)
Rechtsstaat voor iedereen:
Vrijheid en gelijkheid voor alle burgers
De hervorming van alle instituties: gezin, kerk, adel, gilden, etc.
Locke/Montesquieu: tegen het absolutisme → oplossing = scheiding der machten (Trias
Politica):
o Wetgevende macht (parlement - maar nog geen democratie)
o Uitvoerende macht (dagelijks bestuur / regering)
o Rechterlijke macht (rechters / rechtbanken)
Rousseau: de staat als de belichaming van de algemene wil (volonté générale)
Techniek, wetenschap, het autonome individu en de staat zijn fundamentele componenten
van modernisering.
De moderne economie:
Culminatiepunt van de verschillende aspecten van bevrijding:
o Vrije individu (ondernemerschap, zzp’ers) → autonome individuen die hun eigen leven
vorm kunnen geven.
o Rationele organisatie van het maatschappelijk-economisch leven (berekenbaarheid)
→ de staat die de wetenschap gebruikt, en die gaat tellen, meten en rekenen →
zorgen dat de staat op moderne rationaliteit wordt gegrondvest.
o Grote belang van techniek (vanaf industriële revolutie) → logistieke processen en de
berekening daarvan: calculeren heeft een belangrijke rol.
o Samenhang met de rechtsstaat → alle bovengenoemde punten hebben een
rechtsstaat nodig om alles goed te laten draaien.
Schaduwzijden: thematiek van de 19e eeuw → ze gaan ook leiden tot vervreemding
(Houellebecq)
o Alle bevrijde individuen gaan van elkaar vervreemden → Houellebecq: de wereld als
markt en strijd.
o Exploitatie, misbruik, het uit elkaar vallen van een gemeenschap.
Vervreemding/verlies van vrijheid
Adam Smith:
Grondlegger economisch liberalisme
Boek ‘Wealth of Nations’
Centrale rol van arbeid en industrie
Socialisatie - afstemming op andermans behoefte
Belang van de vrije wereldhandel
Mark tendeert naar evenwicht: vraag / aanbod bepaalt de prijs → terugtreden overheid.
Inspirator voor mathematisering van de economische wetenschap.
Karl Marx:
Midden 19e eeuw → andere situatie.
, Juridisch zijn mensen wel vrij en gelijk, maar sociaal en economisch grote ongelijkheid.
Geld geen ruilmiddel, oftewel W-G-W, maar kapitaal is zelf de drijvende kracht en streeft naar
de eigen vermeerdering: G-W-G.
Daaraan wordt alles onderworpen; en boven alles arbeid / de mens zelf.
Valse bewustzijn.
De omkering van de verhouding: het kapitaal gebruikt de waarden om meer geld te creëren:
niet zozeer de verbetering van de ruil tussen mensen, maar primair voor de eigen
accumulatie: het systeem gebruikt mensen om dit te realiseren.
Schaduwzijden:
Breuklijnen: dehumanisering, ecologische uitputting, financiële verstikking.
Buitensluiten van moraal in de markteconomie (Joan Tronto)
Transactionele risico’s - de freeriders.
De belangrijkste kenmerken van de moderne samenleving (moderniteit) en de Moderne Tijd zijn de
volgende (van Wikipedia):
Moderne wetenschap
Rationalisme
Afnemende invloed van religie, secularisering
Gemechaniseerde industrie en een geïndustrialiseerde maatschappij
Grote invloed van de wetenschap
Grote invloed van technologie
Oorlogvoering met modern wapentuig
Snelle communicatiemiddelen
Beheersing van natuur en samenleving door wetenschap en techniek
Effectieve stelsels van belastingheffing en rechtshandhaving
Moderne geneeskunde en volksgezondheidszorg
Democratisering
Individualisering
Voortdurend streven naar vernieuwing, verandering, verbetering.
Deze kenmerken hangen met elkaar samen en hebben invloed op elkaar.
Hoorcollege 2 l Reflexieve moderniteit (Beck)
Vandaag → reflexieve modernisering:
‘Wij zijn modern’ voorbeelden
‘Postmodern’
‘Reflexieve modernisering’
‘Hypermoderniteit’
M.b.t. het artikel van Beck:
Uitlopen op een zeer geordende structuur.
Premodern: de wereld voor de natiestaat.
Modern: de wereld die gaat ontstaan in westerse samenlevingen vanaf 1800 tot 1950 →
natiestaten.
Voorbeeld: de natiestaat is lang niet altijd geweest → je had altijd barbaarse stammen (de
‘noordelijke horden’): deze waren niet geciviliseerd.
In de moderne tijd: natiestaten → dit concept spreidt zich uit over de hele wereld: lijntjes
trekken in Afrika door Europese mogendheden.
Militaire organisatie, politieorganisatie → structuur die macht heeft over een bepaald
territorium.
In economisch verband: je krijgt ondernemingen → typisch modern verschijnsel.