Inleiding recht: H1, H2, H3, H4, H7, H9, H12
Hoofdstuk 1, terreinverkenning
- Functies van het recht:
1. Normatieve functie, dergelijke rechtsnormen zoals; moord, diefstal, verkrachting,
terroristische aanvallen en discriminatie.
2. Geschil oplossende functie, de rechterlijke macht die bij uitsluiting oordeelt of iemand
moet worden gestraft en op welke wijze.
3. Additionele functie, als partijen vergeten zijn op een bepaald punt afspraken te maken,
geeft het recht aan welke regel geldt.
4. Instrumentele functie, dingen die zo gebeuren en niet anders bijv. verkeersregels.
- 4 rechtsbronnen; de wet, het verdrag, de jurisprudentie en de gewoonte.
- Privaat recht = ook wel civiele recht of burgerlijk recht. 2 deelgebieden: personen- en
familierecht en vermogensrecht.
- Personen- en familierecht = zaken als geboorte, huwelijk, geregistreerd partnerschap adoptie.
- Vermogensrecht = alle op geld waardeerbare handelingen met juridische gevolgen tussen
burgers onderling.
- Ondernemingsrecht = ook privaatrecht, regelt alles wat ondernemingen en bedrijven betreft.
- Procederen = naar de rechter gaan en actie ondernemen
- Strafrecht = publiekrecht, staat bezit een monopolypositie, alleen OM kan tot vervolging van
strafbare feiten overgaan.
- Rangorde tussen wetgevende organen, 3 regels:
1. Hoog boven laag
2. Bijzonder boven algemeen
3. Jong boven oud
- Wet in formele zin = wet die tot stand is
gekomen door regering en Staten-Generaal
gezamenlijk, ook wel nationale wetgever. Dit is
bijvoorbeeld provinciewet, dit is alleen voor de
mensen uit een bepaalde provincie en dus niet
voor iedereen. Bijvoorbeeld, wet waarin de begroting van een departement wordt
goedgekeurd of wet waarin huwelijk van kroonprins wordt goedgekeurd.
- Wet in materiele zin = iedere regeling van een wetgever die geschreven is voor een
onbepaald aantal en dus niet bij naam genoemde persoon.
- Een groot aantal wetten is wet in formele zin en wet in materiele zin, de wetten die door
SG en regering worden gemaakt zijn meestal tot niet bij name genoemde mensen gericht.
- Verdrag = afspraak, overeenkomst gesloten door twee of meer staten.
- Jurisprudentie = rechtspraak.
- Vonnis = wordt gegeven door rechtbank.
, - Arrest = wordt gewezen door gerechtshof of hoge raad.
- Interpretatiemethoden = hulpmiddelen voor de rechter -
1. Grammaticale interpretatiemethode
2. Wethistorische interpretatiemethode
3. Anticiperende interpretatiemethode
4. Rechtsvergelijkende interpretatiemethode
5. Systematische interpretatiemethode
6. Theologische interpretatiemethode
7. Overige interpretatiemethode
- Materieel recht = betrekking op datgene wat men mag en niet mag, welke rechten en plichten
men heeft - is dus inhoudelijk van aard.
- Formeel recht = ook wel procesrecht, de regels die men moet volgen om het materiele recht
te effectueren. Geeft aan waar/hoe men moet procederen, welke termijnen er in acht moeten
worden genomen, welke rechten men daarbij heeft etc.
- Dwingend recht = recht waarvan burgers niet mogen afwijken (moeten in de wetsregel),
wijken de burgers toch af dan zijn wettelijke regels van toepassing.
- Aanvullend recht = recht waarvan je altijd kan afwijken (kunnen in de wetsregel), geld alleen
wanneer partijen niets hebben afgesproken over de betreffende inhoud.
- Objectief recht = geldende/positieve recht het recht dat uit geldende rechtsbronnen wet,
verdrag, jurisprudentie en gewoonte voortvloeit. Regel geld voor iedereen, bijv je mag niet
zomaar andere in elkaar slaan.
- Subjectief recht = recht dat individuen in concreto bezitten omdat het objectieve recht dit
met zoveel woorden verklaart. Specifiek voor individu of bepaalde groep, stel je wordt in
elkaar geslagen en je eist schadevergoeding van de andere partij dan is er dus een subjectieve
verplichting voor de partij die heeft geslagen en een subjectief recht voor het slachtoffer
omdat er een objectief recht is geschonden.
- In het recht heb je -> publiekrecht en privaatrecht maar ook nog - internationaal en Europees
recht.
Hoofdstuk 2, verbintenissenrecht de overeenkomst
- Obligatoire overeenkomst = afspraak tussen 2 of meer personen waaruit 1 of meer
verbintenissen (rechten en plichten) voortkomen.
- Wederkerige overeenkomst = overeenkomst waarbij beide partijen ten minste zowel 1 recht
verkrijgen als 1 plicht op zich nemen.
- Eenzijdige overeenkomst = overeenkomst waaruit slechts 1 verbintenis voortvloeit en waarbij
dus de ene partij een recht krijgt en de andere partij een plicht heeft, bijv.
schenkingsovereenkomst.
- Overeenkomst ontstaat door -> aanbod en aanvaarding
- Bod intrekken = kan, 2 voorwaarden: aanbod mag nog niet aanvaard zijn/aanbieder mag zijn
bod niet onherroepelijk hebben gemaakt.
- Wilsverklaring = als je iets gaat verkopen moet je dit willen.
- Ontstaansvoorwaarden overeenkomst:
Partij A Partij B
Wil Overeenstemming Wil
Verklaring Overeenstemming Verklaring