Tentamen samenvatting Recht
H1 (m.u.v. 1.3.3.) Inleiding in het recht
Privaatrecht: relaties tussen burgers onderling, de overheid kan ook als burger optreden
(overeenkomstenrecht, ondernemingsrecht)
Publiekrecht: relatie tussen overheid en burgers, overheid handelt vanuit gezagsverhouding
(strafrecht, staatsrecht)
Materieel recht: inhoudelijke rechten en plichten (geboden en verboden)
Formeel recht: procedureregels, hoe verkrijg ik mijn recht?
Wet in materiele zin: algemeen bindend voorschrift, kijk naar de inhoud. Een besluit/regel gericht tot
een onbepaalde niet met name genoemde groep burgers
Wet in formele zin: kijk naar de herkomst, wie heeft de wet gemaakt? Regering + SG? Staat er ‘’wet’’
in de titel? Meestal hoofdlijnen.
Dwingend recht: recht waarvan de burger niet mag afwijken (moeten, nietig)
Aanvullend recht: recht waarvan afgeweken mag worden, vooral privaatrecht. Regels voor situaties
waar geen afspraken over zijn gemaakt. Iets ‘’kan’’ of ‘’mag’’ en ‘’bevoegdheid’’.
Objectief recht: algemene regels uit de rechtsbron (wet, verdrag, jurisprudentie en gewoonte) alle
geldende rechtsregels (je mag niemand in elkaar slaan)
Subjectief recht: de daaruit voortvloeiende rechten en plichten, bevoegdheid die iemand in een
concreet geval van objectief recht ontleent (als je wel iemand in elkaar slaat moet je een
schadevergoeding betalen)
Functies van het recht:
1. Normatieve functie: regels waar men over het algemeen eens is dat deze nageleefd moeten
worden (diefstal, moord). Dit is veranderlijk.
2. Geschiloplossende functie: conflicten oplossen door de rechter
3. Additionele functie: aanvullend, dingen waaraan niet gedacht is maar die wel gelden, vooral
privaatrecht
4. Instrumentele functie: een ordening, bijv. rechts rijden, er moet gewoon een keuze gemaakt
worden
Officiële rechtsbronnen:
1. Verdrag: bi- en multilateraal, internationale overeenkomst tussen staten, direct bindend
wanneer er rechten/plichten voor burgers in staan, gelden boven nationaal recht
2. Jurisprudentie: eerdere beslissingen/uitspraken van rechters/het rechtscollege
3. Gewoonterecht: ongeschreven, geldig omdat er steeds naar wordt gehandeld
4. Wet
Wie maakt de wetten?
Op centraal niveau:
- Regering (koning en ministers) en de Staten-Generaal (1 e en 2e kamer) in onderlinge
samenwerking. Ookwel de formele of hoogste wetgever.
- Regels op alle rechtsgebieden
Op decentraal niveau:
- Provinciale Staten
- Gemeenteraad
Bij cassatie oordeelt de Hoge Raad of een lagere wetgever de wet juist heeft toegepast.
, Hiërarchie van wet- en regelgeving:
1. Hoog gaat boven laag
2. Bijzonder gaat boven algemeen
3. Jong gaat boven oud
In het BW is alles hoog.
Formele wetgeving
Materieele
wetgeving
H9 en H12 Internationaal recht, Europees recht en grondrechten
Supranationaal: altijd voorrang, ook tegen de wil van lidstaten in (Europese Unie)
Intergouvernementeel: samenwerkingen op basis van verdragen waarbij staten hun eigen
soevereiniteit behouden, dus vrijwillig
Dualisme: lidstaten gaan niet automatisch ergens mee akkoord, een wet moet eerst in de nationale
wetten opgenomen worden (IT, DK)
Monisme: internationaal recht is gelijk met nationaal recht (NL)
Dit onderscheid speelt géén rol bij het recht van de Europese Unie
Het verdrag:
1. Eén van de vier rechtsbronnen
2. Vormt de kern van het Europees recht
3. Internationale samenwerking is gebaseerd op verdragen
4. Bilateraal of multilateraal
5. Rechten/plichten tussen staten onderling
6. Rechten/plichten voor burgers
7. Oprichting van internationale organisaties:
- Verdrag betreffende de EU
- Verdrag betreffende de werking van de EU
8. Benelux en Raad van Europa
Tijdlijn:
1952: EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
1957: EEG (Europese Economische Gemeenschap)
1993: EG (Europese Gemeenschappen) nu ook samenwerking op sociaal terrein
2009: VEU (Verdrag betreffende de Europese Unie),
VWEU (Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie) en EU-Handvest grondrechten