Samenvatting sociale omgeving en gedrag:
Hoofdstuk 1:
Sociale psychologie: de wetenschap die de aard en oorzaken wil begrijpen van denken en
individueel gedrag in sociale situaties.
Toegepaste sociale psychologie: de systematische toepassing van sociaal psychologische
constructen, uitgangspunten, theorieën, interventietechnieken, onderzoeksmethoden en
onderzoeksresultaten om sociale problemen te begrijpen of te verbeteren.
Fundamenteel sociaal psychologen: zijn geïnteresseerd in het ontwikkelen en testen van
theorieën.
Deductieve benadering: ze nemen een theorie en onderzoeken of die zinvol is bij het
begrijpen van sociaal gedrag.
Toegepast sociaal psychologen: zijn geïnteresseerd in het begrijpen en oplossen van
praktische problemen. Ontwikkelen theorie niet als hoofddoel.
Inductieve benadering: ze nemen een sociaal probleem en onderzoeken in welke mate
verschillende theorieën helpen bij het begrijpen van het probleem en welke de beste
verklaring geeft.
Loss aversion: de neiging om verliezen te voorkomen dan een winst van dezelfde grootte te
behalen.
Wetenschappelijke methode: methoden die afhangen van empirische tests, dat wil zeggen
het gebruik van systematische observaties om proposities en ideeën te evalueren.
4 belangrijke waarden bij wetenschappelijk onderzoek:
1. Accuraatheid: zorgvuldig, precies en zonder fouten informatie verzamelen en evalueren
(betrouwbare metingen).
2. Objectiviteit: minimaliseren van bias bij verkrijgen en evalueren van data (subjects niet
beïnvloeden door verwachtingen van de onderzoeker).
3. Scepticisme: mate waarin resultaten zijn geverifieerd bepaald de accuraatheid ervan.
4. Open-mindedness: bewijs als geldig accepteren ongeacht de consequenties.
Ethische voorschriften specifiek voor sociale wetenschappers:
Misleiding: zoveel mogelijk vermijden, ethische comités beslissen over gebruik hiervan
informed consent: doel van onderzoek en impact ervan op deelnemers
inbreuk op privacy: respect voor privacy en persoonlijke details vertrouwelijk bewaren
debriefing: informeren over onderzoek en misleiding wegnemen
Doel van wetenschap:
Beschrijving: identificeren en specificeren van details en aard van het fenomeen. > begrip
Predictie: hierbij is het nodig dat men weet welke factoren systematisch gerelateerd zijn aan
het fenomeen. Een derde variabele kan verantwoordelijk zijn voor het bestaan van verband.
Causaliteit: of veranderingen van een factor veranderingen in een andere factor
teweegbrengen.
Verklaring: vaststellen waarom een fenomeen of relatie voorkomt.
Individuele verschillen: verschillen in cognitieve processen en de mate waarin een persoon
bepaald gedrag vertoond.
Sociale factoren: de effecten van meningen en acties van andere mensen op ons gedrag en
gedachten.
Situationele factoren: de contextuele factoren die ons gedrag en onze gedachten kunnen
beïnvloeden.
Stimulus overload theory: mensen in steden waarvan de populatie verspreid is vertonen
meer helpend gedrag dan mensen in steden waarvan de populatie opeengepakt is.
, Culturele factoren: de culturele waarden die cognities en gedrag beïnvloeden.
Cultuur: het systeem van gedeelde meningen, percepties en opvattingen van personen die
tot dezelfde groep behoren.
Culturele normen: sociale regels over hoe mensen zich in sociale situaties moeten gedragen.
Biologische factoren: de biologische processen en genetische factoren die het gedrag en de
gedachten beïnvloeden.
Kosteneffectiviteitsratio: Vooraf kosten en effectiviteit van interventies inschatten.
Effectgrootte: sterkte van het verband tussen 2 variabelen.
Nadelen multidisciplinair werken: verschillende termen voor hetzelfde fenomeen en het kost
tijd om verschillende perspectieven te begrijpen en te erkennen.
Toegepaste sociaal psychologen moeten zich ook bewust zijn van hun persoonlijke waarden
omdat deze hun werk beïnvloeden.
Theorie: geïntegreerde set van principes die geobserveerde gebeurtenissen beschrijft,
verklaart en voorspelt.
Principes: geïntegreerd in theorieën en geven een verklaring over de werking van een
psychologisch proces (waardoor mensen denken, voelen e.d.)
- de voet–in-de deur techniek: in korte tijd eerst een klein verzoek doen en daarna een
groter gerelateerd verzoek
- cognitive dissonance: bij twee conflicterende gedachten de dissonantie proberen te
verminderen
- availability heuristic: de waarschijnlijkheid of frequentie van een gebeurtenis
beoordelen a.d.h.v. de gemakkelijkheid waarmee die je te binnen schiet.
Constructen: bouwstenen van psychologische theorieën en principes en geven individuele
karakteristieken weer die niet direct te observeren zijn zoals houdingen, waarden, sociale
normen en affectieve, motivationele en cognitieve aspecten van gedrag.
Modellen: beschrijven verschillende processen die aan causaal aan elkaar verbonden zijn.
Integreren theorieën en principes.
Hypothese: wordt uit een theorie afgeleid en is een toetsbare voorspelling.
- Hypotheses zijn specifieke verklaringen van gedrag in tegenstelling tot theorieën.
Knowledge deficit model van gedrag: kennis is niet voldoende als motiverende kracht bij
bijvoorbeeld energiebezuiniging, roken en diabetes.
Action research model: de cyclus begint opnieuw om de situatie opnieuw te analyseren, de
interventie te verfijnen, het uit te voeren en de situatie en relevantie van theorie opnieuw te
bepalen.
Een theorie heeft de volgende doelen:
1. Het structureren van probleemsituaties
2. Het vinden van factoren die het gedrag of de cognities veroorzaken.
3. Hierdoor leiden ze het onderzoek en geven ze een richting aan die een bepaalde oplossing
met zich meebrengt.
4. Helpen bij het begrijpen en interpreteren van onderzoeksresultaten (verbanden?,
toekomstig onderzoek nodig?) en bij het ontwikkelen van interventies.
Primaire functies van een theorie:
Begrijpen: theorieën geven verklaringen van sociaal gedrag. Ze helpen bij het analyseren van
het probleem en het maakt je iets duidelijk over de situatie.
Oplossen: goede theorieën laten manieren zien om problematisch gedrag te veranderen en
daardoor werken ze in de richting van een oplossing.
Evalueren: theorieën worden praktisch in toegepaste psychologie en dit moet zorgvuldig
gedaan worden
,Onderzoeker draagt bij aan het oplossen van sociale problemen door:
1. factoren van gedrag die sociale problemen veroorzaken te onderzoeken
2. effecten van interventie op cognitie en gedrag te evalueren en bij niet succesvolle
interventies te onderzoeken hoe de effectiviteit vergroot kan worden
3. effecten van interventies op sociale problemen en individuele kwaliteit van leven te
evalueren.
Hoofdstuk 2:
sociaal denken/sociale cognitie: manieren waarop we sociale informatie verzamelen,
organiseren en interpreteren. Hoe denken we over onszelf en de sociale wereld?
Attributietheorie: mensen proberen gedrag van henzelf en anderen te verklaren. Mensen
maken interne (over de persoon) en externe (over de situatie) attributies.
Fundamentele attributiefout: individuen schrijven hun slechte gedrag toe aan externe
oorzaken en het slechte gedrag van anderen aan interne oorzaken, het omgekeerde geldt
voor goed gedrag.
Attitudes: (on)gunstige evaluatie van een object.
knowledge deficit model: Het veranderen van een attitude brengt vaak GEEN
overeenkomende verandering in gedrag teweeg.
Cognitieve dissonantietheorie: verklaart dat het psychologisch oncomfortabel is om
tegenstrijdige gedragingen en houdingen te hebben.
Dissonantie: gedrag veranderen, houding veranderen of nieuwe cognities toevoegen om
een van de dissonantie-elementen te versterken (dissonante houdingen en gedragingen
kunnen dan gehouden worden)
Theory of planned behavior (TPB): de beste voorspeller van gedrag is de intentie om iets te
doen, welke veroorzaakt wordt door drie constructen:
a) attitudes (evaluatie): een persoons gunstig/ongunstige evaluatie van gedrag
b) subjectieve normen: de persoons geloof in wat belangrijke anderen zouden moeten doen
c) waargenomen gedragscontrole: de persoons geloof in de mate waarin het gedrag te
behalen is.
Compatibiliteitsprincipe: attitudes, subjectieve normen en waargenomen gedragscontrole
moeten op hetzelfde niveau van specificiteit worden gemeten. TPB
Sociale invloed: hoe beïnvloedt de sociale omgeving onze gedachten, gedrag en gevoelens?
Imitatie: subtiel en heersend, meestal onopzettelijk, soms niet opzettelijk als er kleine
sociale beloningen zijn automatische invloed.
Conformiteit: het veranderen van het gedrag om consistent te zijn met de reële of
ingebeelde sociale verwachtingen. bewust proces (subtiel, niet vermeld)
Volgzaamheid/compliance: het veranderen van gedrag gevolgd na een direct verzoek.
- suggereren dat mensen gevolg geven aan een verzoek wanneer volgzaamheid resulteert
in het waarmaken van doelen van het individu. 3 doelen:
1. Wanneer een persoon belangrijke sociale relaties kan ontwikkelen of behouden.
2. Wanneer een persoon zijn/haar zelfbegrip kan verbeteren of zijn/haar gunstige
zelfbegrip kan houden.
3. Wanneer een persoon dubbelzinnigheid kan verminderen in een situatie en een
meer accuraat gevoel van realiteit kan verkrijgen (accuraatheid). Informatie over de
juiste gedragslijn kan komen van mensen in een situatie (sociale normen), een
waargenomen autoriteit of de stemming.
Gehoorzaamheid/obedience: gedragsverandering naar aanleiding van een bevel.
Elaboration likelihood model: Er zijn 2 verschillende routes voor overtuiging:
- De centrale route: kijkt naar de inhoud van de boodschap.
- De perifere route: oppervlakkig, kijkt of de boodschap leuk is.
, Centrale route: uitgebreide verwerking, route is sterk, langdurend, resistent voor
tegenargumenten en komt voor bij mensen die aandachtig en geïnteresseerd zijn.
Perifere route: weinig verwerking, de route is zwak, tijdelijk, makkelijk te veranderen en
komt voor bij mensen die niet aandachtig/geïnteresseerd zijn.
Ingroup/outgroup theory: houdt in dat mensen vaak positieve gedachten hebben over
zichzelf (en mensen in hun groep ingroup) en negatievere gedachten over anderen (over
mensen in de outgroup).
Fasen stereotypering:
1. De eerste fase is dat informatie beschikbaar komt m.b.t. de groep waar die persoon bij hoort
2. de tweede fase is of de geactiveerde informatie wel of niet wordt toegepast.
3. Op deze manier kunnen we, als we willen en gemotiveerd zijn om zorgvuldig over iemand te
denken, niet automatisch het stereotype beeld toepassen.
Vooroordelen: ongerechtvaardigde negatieve houdingen t.o.v. een persoon op basis van
zijn/haar groep.
Motivatie: een persoons verlangen en bereidheid om op een bepaalde manier te gedragen.
- Intrinsiek gemotiveerd: geloven dat het persoonlijk belangrijk is geen bevooroordeelde
persoon te zijn.
- Extrinsiek gemotiveerd: kan vooroordelen vermijden omdat ze niet door anderen
bevooroordeeld willen worden.
Discriminatie: jezelf ongelijk en oneerlijk gedragen t.o.v. een persoon gebaseerd op het
wel/niet horen bij een groep.
Theory of identity maintenance: verklaart dat gediscrimineerde groepen een positieve
collectieve identiteit verschaffen die eigenwaarde en het zelfvertrouwen beschermt door
middel van de trots van de ingroup (eigen unieke identiteit).
Contact hypothese: het samenbrengen van leden van conflicterende groepen zal
vooroordelen verminderen en intergroepsrelatie verbeteren.
4 vormen aanwezig om vooroordelen te verminderen:
1. Groepen hebben gelijke status;
2. Groepen hebben een gemeenschappelijk doel;
3. Er is een intergroep samenwerking;
4. Er is institutionele support.
Dual concern model: een strategisch keuzemodel dat voorspelt wanneer een persoon zal
toegeven, ervoor kiest om niets te doen, te strijden of problemen op te lossen als reactie op
een belangenconflict.
- Iedere partij heeft in elke conflictsituatie twee belangen: belang voor zichzelf en belang
voor anderen. De waarde van dit belang kan hoog of laag zijn.
- Respectievelijk: laag-hoog (afstaan), laag-laag (niks doen), hoog-laag (strijden) en hoog-
hoog (probleem oplossen).
Prosociaal gedrag heeft als doel om relaties te herstellen en versterken.
Altruïsme: motivatie om iets te doen in het voordeel van een ander en weinig/geen
persoonlijke voordelen ervoor terug willen
Helpen: verminderen van andermans last.
Social impact theory: de hoeveelheid invloed die anderen hebben in een bepaalde situatie is
een functie van het aantal aanwezige mensen, de kracht of het belang van de mensen en de
directheid (of nabijheid) van de beoogde persoon tot de beïnvloedende persoon.
Verspreiding van verantwoordelijkheid/diffusion of responsibility: als de groepsgrootte
toeneemt, wordt de waarschijnlijkheid dat een individu actie onderneemt kleiner