Hoorcolleges Grondslagen van de Geschiedenis
Week 1
Hoofdstuk 1 Wat is Grondslagen en waarom?
Kennisverwerving over de wetenschapsfilosofie (termen, denkers etc.), daarbij letten we
vooral op de geesteswetenschappen en de geschiedfilosofie (centrale thema’s en debatten
etc. – mogen wetenschappers politiek geëngageerd zijn).
Kritische zelfreflectie
Je doet bij dit vak niet aan geschiedenis maar je denkt erover na, denken over geschiedenis.
We kijken dus niet naar het verleden, maar naar bijvoorbeeld de schrijvers van de
geschiedenis.
Zelfbewustzijn (1): weten van jezelf dat je bestaat, dat is wat ons onderscheid van een dier.
Het herkennen van bepaalde keuzes die je maakt.
Zelfbewustzijn (2): sluit aan bij zelfverzekerdheid. Niet alleen herkennen welke keuzes je
maakt, maar ook waarom je die keuzes maakt.
Hoofdstuk 2 Wat is geschiedfilosofie
Wetenschapsfilosofie
Wat is wetenschap? Science of Wissenschaft: science is meer natuurwetenschap (man in
witte jas in laboratorium). Wissenschaft is veel breder (ook geschiedenis). We denken bij
wetenschap toch vaak aan laboratoria en meer de natuurkundige kant.
Vragen waar wetenschapsfilosofie zich meer bezighoudt: moet het model van de
natuurkundige wetenschap model staan voor de geesteswetenschappen? Of andersom?
Lezenberg en de Vries: Wetenschapsfilosofie moet aan twee voorwaarden/eisen voldoen:
zowel filosofisch (normatieve aspect, rechtvaardigen van wetenschappelijke kennis, omdat
het hoog aangeslagen kennis is (betrouwbaar)) als historisch adequaat (descriptief van aard,
filosoof moet ook adequaat beschrijven wat hij doet) zijn.
Horen twee contexten bij: ontdekking en rechtvaardiging. Ontdekking: hoe is iets ontdekt en
hoe is dat gegaan (historisch). De vraag naar rechtvaardigingscontext is meer filosofisch (hoe
kunnen we de kennis rechtvaardigen).
In de wetenschapsfilosofie zien we een verschuiving van een meer filosofische opvatting
naar een historische opvatting. Niet: Wat zouden wetenschappers moeten doen, maar: wat
doen wetenschappers eigenlijk.
Geschiedfilosofie
Geschiedenis: Res Gestae (geschiedenis als datgene wat in het verleden allemaal is gebeurd
– substantiële geschiedfilosofie) & Historium rerum Gestarum (het verhaal over de dingen
die in het verleden zijn gebeurt)
,Dit heeft gevolgen voor de geschiedfilosofie substantiële geschiedfilosofie valt onder Res
Gestae (Voorbeeld: Karl Marx – ging uit van botsing in materiële omstandigheden wat zou
leiden tot conflict en klassenstrijd, kapitalisme en uiteindelijk communisme legde niet
alleen uit waar geschiedenis naar op weg was, maar ook hoe die geschiedenis zich
ontwikkelde (dialectiek van revoluties en klassenstrijd)). Marx legt dus uit hoe we het
verleden moeten begrijpen. Hij legt echter niet uit hoe we de geschiedenis moeten
bestuderen.
Analytische geschiedfilosofie valt onder Historia rerum gestarum. Gaat dus niet zozeer over
het verleden, maar over de historici. Gaat over vragen als: wat is een historisch feit, moeten
we het verleden politiek of cognitief benaderen? We kunnen normatief (hoe moet historici
te werk gaan) of descriptief (wat een historici daadwerkelijk doet) te werk gaan.
Deze twee zijn netjes gescheiden van elkaar. Zijn eigenlijk echter niet van elkaar te scheiden.
Het is niet mogelijk om te denken over het verleden zonder aannames te hebben. Om het
verleden te beschrijven moet je weten wat het verleden inhoud, en daarvoor moet je een
definitie maken van het verleden en dan kom je in het domein van substantiële
geschiedfilosofie. Deze metahistorische aannames zie je nu nog terug: Ayaan Hirsi Ali het
westen heeft een voorsprong op de rest van de wereld, omdat zij bepaalde stappen hebben
doorlopen die andere landen of volken niet hebben doorlopen (zoals verlichting of
reformatie), landen bevinden zich op een lijn en het Westen staat aan het front (vooraan) en
andere landen moeten diezelfde stappen ook doorlopen (ook een verlichting etc. en vooruit
komen), dus het proces verloopt lineair (vooruit). Dit uit zich bijvoorbeeld in het dagelijkse
taalgebruik (in het woordje ‘nog’, dus op vakantie in Bulgarije en dan zeg je: ze hebben daar
‘nog’ geen 5G dus zit opvatting in waar Bulgarije naar toe moet (geschiedenis beweegt
zich lineair en vooruit)).
Er is geen reden om aan te nemen dat wij de maat van de dingen zijn, behalve dat het in
overeenstemming is met onze substantiële geschiedfilosofie.
Dus het is onmogelijk om immuun te zijn voor gebruik van substantiële geschiedfilosofie, je
komt er niet onderuit. Analytische geschiedfilosofie kan niet zonder bepaalde substantiële
geschiedfilosofische aannames. Om te weten hoe je het verleden meot bestuderen, moet je
eerst weten wat het verleden is.
Hoofdstuk 3 Standaardbeeld van Wetenschap
Het alledaagse beeld van wetenschap: een activiteit die draait om theorieën die gebaseerd
zijn op empirische waarnemingen. Die theorieën bevatten bepaalde wetten (natuurwetten)
en die zijn altijd geldig en universeel. Deze natuurwetten controleren we wederom door
empirische waarnemingen (experimenten). Er vindt dus een overeenstemming met de
werkelijkheid plaats.
Dit beeld komt bij de wetenschappelijke revolutie vandaan, heeft plaatsgevonden in Europa
in 17e eeuw. Veel debat over of dit daadwerkelijk een revolutie was, duurde namelijk
honderd jaar en veranderde er echt veel? Ons beeld van wetenschap en van de wereld
veranderde er in ieder geval wel ontzettend (Galilei, Newton etc.). Zij gingen de wereld
bestuderen op een andere manier. De wetenschappelijke kennis veranderde van
Aristotelisch naar wetenschappelijk. Bij een Aristotelisch wereldbeeld staat de alledaagse
,ervaring centraal. In wetenschappelijke revolutie stond het experiment centraal, dus iets
was waar door wat ze zagen in het experiment (in plaats van iets wat een autoriteit zegt). De
gewone taal veranderde ook naar een wiskundige taal.
Galilei en Newton lazen het boek der natuur als Gods tweede boek daarin was een taal
van mechanismen/wiskunde. Wetenschappelijke revolutie moeten we niet zien als een
conflict tussen religie en wetenschap, gaan hand in hand bij deze figuren.
Een experiment is iets kunstmatigs, en was vroeger niet normaal. Nu echter wel, dus ons
wereldbeeld is veranderd (aristotelisch naar wetenschappelijk wereldbeeld). Een
Aristotelisch wereldbeeld kenmerkt zich door een gesloten wereldbeeld en een macro-en
microkosmos. Bij de wetenschappelijke revolutie kwamen er fundamentele onderscheiden,
dus bijvoorbeeld lichaam en geest (natuur en rede/bewustzijn (dokters en psychiaters)). De
wereld van de objecten (natuur) en de subjecten (de mens en zijn bewustzijn). Zo heeft men
echter niet altijd de wereld gezien. Was geen onderscheid tussen lichaam en geest
Middeleeuwen: heel gesloten wereldbeeld (aaneenschakeling van dingen, vier stromen in
het lichaam (humeurenleer - microkosmos), combineert met macrokosmos vier elementen
(water, aarde etc.)).
Object: natuur, lichaam, materiële wereld
Subject: geest, rede, bewustzijn
Er ontstaat dus een nieuwe vraag: hoe krijgt het subject kennis van het object. Subject-
object-schema object als een wereldbol en subject (bewustzijn) als het brein. Hoe komen
we tot kennis?
- Empirisme: Francis Bacon, we hebben aan de ene kant de wereld en de buitenwereld
werkt in op het subject (laat impressies achter). Je moet de menselijke geest zien als
een wastablet, als je er iets op drukt laat je er een indruk op achter. Zo laat de
buitenwereld indrukken achter in de geest en dat zijn empirische waarnemingen. In
die waarnemingen kunnen we op zoek gaan naar generalisaties en die vormen zich
tot theorieën en natuurwetten en komen we tot zekere vormen van kennis
(inductieve redeneerwijze: beperkt aantal waarnemingen naar generalisaties).
- Rationalisme: Rene Descartes, zoeken de basis van kennis in de ratio, dus in het
subject zelf (dus niet in empirische waarneming). Een stok in het water lijkt krom,
maar is recht. Of we hebben een droom, die niet waar is. Dus onze geest kan ons
bedriegen en dus ook onze waarneming (dus kunnen we niet op de empirische
waarneming vertrouwen). Hij stelt om bij de ratio te blijven. Descartes was
wiskundige en belangrijkste was dat hij is omdat hij denkt. Rationalisme vertrekt dus
vanuit de ratio/het subject en leidt kennis af uit ontwijfelbare zekerheden. De
redeneerwijze van Descartes was dus deductief (dus niet van aantal waarnemingen
naar generalisatie, maar van zekerheden andere zekerheden afleiden).
Hoofdstuk 4 Immanuel Kant (1724-1804)
Zijn we weer een eeuw later dan Descartes etc. Deels rationalist en deels empirist. Een van
de belangrijkere filosofen uit de geschiedenis. Kant reageerde op problemen die ontstonden
, bij het uitwerken van het subject-object-schema, eigenlijk voortbouwend op Descartes
kritiek (subject kan onbetrouwbaar zijn etc.).
Wat is Kant zijn antwoord op deze kritiek en twijfel over de mogelijkheid van onbetrouwbare
empirische kennis? Hij loopt om de vraag heen en stelt dus dat wij betrouwbare kennis
hebben de vraag is: hoe komen we aan betrouwbare kennis? (transcendentale vraag: hoe
is betrouwbare kennis mogelijk in tegenspraak met empirisch. De vraag voor Kant is niet
empirisch, omdat het een vraag is die aan empirische kennis voorafgaat. De vraag: hoe is
empirische kennis mogelijk? Kan zelf niet in termen van die empirische kennis worden gevat,
maar moet op een normatieve manier worden gesteld. Kant vindt dus dat er uitgelegd moet
worden wat er aan die empirische kennis voorafgaat.
Wat is het antwoord op zijn vraag: In Kants antwoord staat het subject centraal (niet als te
wantrouwen subject, maar als betrouwbaar). We kunnen causaliteit niet waarnemen: we
kunnen zien dat iemand op lichtknopje duwt en licht uitgaat, omdat ze elkaar opvolgen zien
we causaal verband. Causaliteit is een resultaat van de gewoonte (we hebben het zo vaak
gezien, dat we het aan elkaar linken, dus door gewoonte stellen we causaliteit vast). Kant
zegt dat het niet gewoonte is, maar komt doordat we over zuivere categorie beschikken. We
hebben het vermogen om causaliteit te zien, gaat aan ervaring vooraf. Vanuit die
subjectiviteit leggen wij causaliteit op aan de wereld. Ook aanschouwingsvormen (ruimte en
tijd) en zuivere vormen als causaliteit dan stelt dat ons in staat om wereld causaal te zien. Dit
betekent dat onze kennis op twee bronnen berust: zintuigelijke ervaring (en deze ook
kunnen ontvangen) en tegelijk kunnen we die ervaring ook vatten (door onze
aanschouwingsvormen etc.)
Kant: ‘Gedachten zonder inhoud zijn leeg, waarnemingen zonder begrippen zijn blind.’ We
hebben dus kennis van de wereld, niet zoals die is, maar hoe die aan ons verschijnt. Hoe de
wereld aan ons verschijnt is afhankelijk van die subjectiviteit (transcendentale object).
Hoe is empirische kennis dus mogelijk? Dat komt dus door het transcendenaliteit van dat
subject (door de uitrusting van dat subject). Het subject is a-priori, dus gaat aan de ervaring
vooraf en staat dus buiten de empirie. Onze kennis is dus subjectief, maar wel universeel
niet van ons persoonlijk, maar beschikt elk redelijk subject over. Synthetische a-priori kennis:
synthetisch als tegenovergestelde van analytisch, a-priori tegengesteld aan post-priori (na de
ervaring). Analytisch (kennis die gaat over onze begrippen en conventies een roos is een
bloem), synthetisch die over de wereld gaat (deze roos is rood staat op specifieke plek en
we moeten kijken naar de roos (waarnemen).
Synthetische a-priori kennis is de kennis van de wiskunde en van Newton, die hij in het
verstand heeft opgedaan en toepasbaar is op de wereld.