,Week 1: Inleiding
HC1 Inleiding
Ontwikkelingspsychopathologie is een variant van de normale ontwikkeling. Deze variant is
echter niet goed aangepast. Ontwikkeling is een transactioneel proces, wat betekent dat
ontwikkeling een interactie van factoren over tijd is.
H1 The developmental approach
Overview
Ontwikkelingspsychopathologie kan gezien worden als ‘normal development gone awry’. Dat
betekent dat de er sprake is van een scheve ontwikkeling. Psychopathologie is gedrag dat
niet past bij het ontwikkelingsniveau van het kind. Zo is het normaal dat kinderen van twee
jaar oud soms impulsief zijn en agressiviteit niet kunnen inhiberen, terwijl wanneer kinderen
van tien jaar oud impulsief en agressief zijn, er wel sprake kan zijn van een probleem.
Wanneer kinderen bepaald gedrag juist niet vertonen kan dit ook zorgelijk zijn. Denk
bijvoorbeeld aan een twee jaar oud kind wie geen separation anxiety ervaart.
A general developmental framework
Het general developmental framework bevat vijf contexten van de ontwikkeling: de
biologische, de individuele, de familie, de sociale en de culturele context.
- De biologische context bevat factoren als genetica, neurologie en neurofysiologie. In
dit boek worden niet alleen de effecten van biologische factoren op de psychologie
besproken, maar ook de effecten van ons psychologisch welzijn op ons lichaam
worden besproken (bijvoorbeeld de lichamelijke gevolgen van bulimia).
- De individuele context bevat persoonlijke psychologische variabelen. Denk aan
persoonlijkheidskenmerken, cognities, emoties en geïnternaliseerde verwachtingen
van relaties.
- De familie is een van de belangrijkste contexten. Denk hierbij aan ouderschapsstijlen
en de effecten ervan op de ontwikkeling.
- De sociale context bevat factoren als de invloed van leeftijdsgenootjes, populariteit
en vriendschappen.
- De culturele context bevat de grotere sociale invloeden uit de cultuur die aanleiding
kunnen geven tot of kunnen beschermen voor psychopathologie. Deze context bevat
ook factoren als armoede en etniciteit.
Deze factoren worden ook in interactie met elkaar besproken.
Models of child psychopathology
Er zijn verschillende modellen die psychopathologie proberen te verklaren. Geen enkel
model heeft echter een verklaring voor alles. Er zullen in het volgende stuk verschillende
modellen worden besproken.
Het medische model is het eerste model en dit bevat twee componenten. Allereerst
stelt het dat psychopathologie het resultaat is van organic dysfunctions. Het tweede
component is dat psychopathologie geclassificeerd kan worden, namelijk in diagnosen. De
grondlegger van dit model is Kraepelin, wie in de 19e eeuw al probeerde alle symptomen die
hij zag te organiseren in stoornissen. Kraepelin schreef alle stoornissen toe aan biologische
oorzaken en hij zag psychopathologie als een ziekte in een persoon, in plaats van als het
,product van dynamische interacties tussen het kind en zijn omgeving. Dit laatste zie je nog
steeds terug in de DSM-5.
Het behavior model heeft drie kenmerkende eigenschappen. Allereerst het standpunt
dat wetenschap gebaseerd moet zijn op enkel waarneembaar gedrag. Ten tweede moet
wetenschap gebaseerd zijn op empirisch onderzoek in zeer gecontroleerde omgevingen.
Ten derde geloven wetenschappers die dit model volgen dat het leren en onderhouden van
gedrag gebaseerd is op leerprincipes als klassiek conditioneren, operant conditioneren en
(leren door) imiteren.
De social learning theory is bedacht door Bandura. Hij stelt dat de persoon en zijn
omgeving elkaar beïnvloeden (reciprocal determinism) en dat mensen juist wel een actieve
rol spelen in het bepalen van hun respons op de omgeving. Bandura besteedde ook
aandacht aan cognitieve processen in zijn theorie. Cognitieve factoren als bijvoorbeeld
verwachtingen beïnvloeden hoe mensen reageren op gebeurtenissen. Bandura heeft ook
het concept van self efficacy bedacht. Dit is de mate waarin je gelooft dat je in staat bent om
bepaald gedrag te vertonen. Dit beïnvloedt ook of we bepaald gedrag vertonen of niet.
De cognitive developmental theory is vooral bedacht door Piaget. Hij dacht dat
cognitieve ontwikkeling bestaat uit een aantal vaststaande fasen. De snelheid waarmee
kinderen zich door deze fasen heen ontwikkelen kan verschillen, maar de volgorde blijft altijd
hetzelfde. Volgens de cognitive developmental theory ontwikkelen kinderen schema’s
waarmee ze hun omgeving begrijpen en voorspellen. Schema’s kunnen op twee manieren
veranderen: bij assimilatie wordt er nieuwe informatie opgenomen in een bestaand schema.
Bij accommodatie wordt een schema aangepast om nieuwe informatie erin op te nemen.
De sociaal-cognitieve theorie neemt het concept van het schema en stelt dat
kinderen dezelfde sociale informatie of stimuli anders kunnen interpreteren, afhankelijk van
hun schema’s. Het proces waarbij kinderen stimuli interpreteren aan de hand van hun
ervaringen en kennis heet social information processing. Denk hierbij aan de hostile
attribution bias.
Het psychoanalytische model is het gedachtegoed van Freud. Met betrekking tot dit
model zullen enkel het structurele model en de psychoseksuele fasen besproken worden
omdat alleen deze twee relevant zijn voor ontwikkelingspsychopathologie. Het structurele
model is de naam voor Freuds verdeling van ons bewustzijn in het id, ego en superego. Id is
de naam voor onze onbewuste biologische drijfveer om directe bevrediging te krijgen. Het
ego is de naam voor het schakelstation wat de impulsen vanuit het id én het superego
inhibeert. Het superego is de naam voor onze geïnternaliseerde onbewuste normen,
waarden en morelen.
De psychoseksuele theorie van Freud deelt de ontwikkeling van kinderen in
meerdere fasen op. Hoewel dit allang bewezen fout is, heeft Freud wel enkele waardevolle
bijdragen aan de wetenschap geleverd. Bijvoorbeeld de concepten van fixatie en regressie.
Fixatie is wanneer een kind blijft hangen in een fase tijdens de ontwikkeling. Regressie is
wanneer een kind terugvalt naar een eerdere fase tijdens de ontwikkeling.
Family systems models is de naam voor het family systemic perspective. Dit
perspectief ziet de familie als een systeem. Individuele persoonlijkheid zou een functie van
de familie zijn. Families bestaan uit subsystemen, bijvoorbeeld ouder-kind relaties en de
relatie tussen de ouders. Families hebben regels en duidelijke grenzen zorgen voor een
duidelijke rolverdeling en stimuleren onafhankelijkheid. Te strikte regels kunnen ertoe leiden
dat kinderen niet de grenzen kunnen doorbreken om emotionele steun te krijgen. Te losse
regels kunnen ertoe leiden dat kinderen niet hun eigen identiteit gaan ontwikkelen omdat de
rolverdeling binnen de familie onduidelijk is.
, Minuchin is een belangrijke psycholoog binnen dit perspectief. Hij stelt dat er
duidelijke grenzen rond de relatie van de ouders moeten zijn. Wanneer deze grenzen
gebroken worden raken kinderen op ongepaste wijze betrokken bij de relatie van hun ouders
en dit kan tot psychopathologie leiden. Minuchin stelt dat er drie typen schendingen van
deze grenzen zijn: (1) een parent-child coalition is wanneer een ouder het kind betrekt in een
alliantie wat de andere ouder buiten sluit. Bijvoorbeeld wanneer de ene ouder het kind
aanmoedigt om gemeen te doen tegen de andere ouder. (2) Triangulation is wanneer het
kind tussen twee ouders staat door een conflict tussen twee ouders. Aardig zijn tegen de
ene ouder kan dat door de andere ouder als verraad gezien worden. (3) Detouring is
wanneer ouders relatieproblemen hebben die ze niet erkennen. In plaats hiervan houden ze
zich bezig met het probleemgedrag van hun kind en de enige tijd wanneer ze samen tijd
doorbrengen is wanneer ze tegen het probleemgedrag van hun kind optreden.
Developmental psychopathology
Developmental psychopathology is niet een theorie, het is een benadering om de
ontwikkeling van psychopathologie te begrijpen. Deze benadering integreert meerdere
theoretische perspectieven. Developmental psychopathology is de studie van
ontwikkelingsprocessen die bijdragen aan, of beschermen voor, psychopathologie.
Developmental psychopathology ziet psychopathologie als afwijkingen van het gezonde
ontwikkelingstraject en niet als een ziekte in een persoon zoals het medische model.
,Developmental psychopathology wordt gestuurd door een organisatorisch perspectief. Dat
betekent dat mensen gezien worden op een integratieve manier, als een dynamisch
systeem waarin alle aspecten van ontwikkeling (cognitief, emotioneel, sociaal, et cetera) met
elkaar interacteren en dat naarmate de ontwikkeling vordert, het organisme steeds
complexer wordt. Doordat alle niveaus met elkaar interacteren kan het negatieve effect op
de ontwikkeling vanuit het ene niveau verminderd worden door een positief effect vanuit een
ander niveau.
Een risicofactor is een conditie of omgeving die de kans op psychopathologie
verhoogt. Een kwetsbaarheid is een eigenschap die de kans op een negatieve reactie op
een risicofactor verhoogt. Bijvoorbeeld dat je een angstig temperament hebt. De kans dat je
dan psychopathologie ontwikkelt als je gepest wordt is dan hoger. Een potentiating factor is
een factor die de impact van een risicofactor verergert. In het leven zijn er echter ook
factoren die de kans op normale ontwikkeling vergroten. Bijvoorbeeld warme, steunende
ouders. Dit noem je protective factors.
Rutter heeft vier protective mechanisms opgesteld. Protective mechanisms zijn de
manieren waarop protective factors ons beschermen voor psychopathologie. (1) De eerste
manier heet reduction of risk impact. Dit houdt in dat protectieve factoren een buffer
opbouwen tegen negatieve impact. (2) De tweede manier heet reduction of negative chain
reactions. Dit houdt in dat protectieve factoren een positief effect kunnen hebben op de
relaties van kinderen waardoor een ouder bijvoorbeeld minder waarschijnlijk zijn woede op
zijn kind zal uiten. (3) De derde methode heet promote self-esteem and self-efficacy en dit
spreekt voor zich. (4) De laatste methode heet opening of opportunities en dit houdt in dat
protectieve factoren ons kunnen stimuleren om onze kansen achterna te jagen waardoor we
meer kunnen bereiken in ons leven en ons beter kunnen voelen als een gevolg daarvan.
De ontwikkeling van psychopathologie tijdens een leven kan geconceptualiseerd
worden en dit noem je developmental pathways. Hierbij kijk je naar wanneer de ontwikkeling
scheef begon te lopen, of de symptomen continu (hetzelfde over tijd) of discontinu
(veranderend over tijd) zijn en als laatste zoek je naar de achterliggende mechanismen van
deze scheve ontwikkeling. Bij developmental pathways maak je onderscheid tussen
equifinaliteit en multifinaliteit. Equifinaliteit is wanneer verschillende ontwikkelingstrajecten
,tot dezelfde uitkomst leiden. Multifinaliteit is wanneer één ontwikkelingstraject in
verschillende kinderen tot verschillende uitkomsten leidt.
Met betrekking tot continuïteit en discontinuïteit kan er sprake zijn van veranderende
symptomen en continuïteit tegelijk. Dit fenomeen heet developmental transformation en dit is
wanneer de symptomen van een stoornis of probleem veranderen naarmate kinderen ouder
worden.
Conceptualizing relationships between development and psychopathology
Er zijn verschillende manieren waarop psychopathologie verband houdt met fasen in de
ontwikkeling. Developmental delay is bijvoorbeeld wanneer een kind op een tragere snelheid
ontwikkelt dan andere kinderen. Regressie is wanneer een kind terugvalt naar een eerdere
fase. Asynchrony is wanneer het ene aspect van de ontwikkeling sneller verloopt dan een
ander aspect. Denk bijvoorbeeld aan een kind met autisme wiens verbale ontwikkeling prima
verloopt, maar de sociale vaardigheden ontwikkelen veel trager. Precocity is wanneer
kinderen juist te snel ontwikkelen. Bijvoorbeeld dat kinderen met angstproblematiek zich
zorgen kunnen maken over de taken en verantwoordelijkheden van volwassenen.
Developmental deviation is de opkomst van een functie die kwalitatief verschilt van
wat als normaal gezien wordt. Bijvoorbeeld dat kinderen met autisme geluiden en woorden
herhalen die ze horen, iets wat in de normale ontwikkeling niet voorkomt. Adaptational
failure is wanneer het een kind niet lukt om zich aan te passen aan zijn omgeving.
Research strategies in developmental psychopathology
Bij de retrospective strategy vraag je mensen om ervaringen uit hun verleden terug te halen
en vergelijk je dit met hun functioneren als volwassene. Bij de follow-back strategy begin je
met een steekproef kinderen met problematiek, waarna je in de documenten (cijfers,
rechtbankdocumenten et cetera) gaat zoeken naar oorzaken. Bij de follow-up study
selecteer je juist een aantal kinderen wie je daarna jarenlang gaat volgen (de longitudinale
methode dus). Een andere methode is de cross-sectionele methode. Een combinatie van
deze laatste twee methoden heet de accelerated longitudinal approach, waarbij je meerdere
groepen leeftijden selecteert wie je daarna enkele jaren gaat volgen.
Bij onderzoek maak je onderscheid tussen mediator en moderator variabelen.
Mediator variabelen zijn variabelen via waar de onafhankelijke variabele effect heeft op de
afhankelijke variabele. Bijvoorbeeld dat mishandeling ertoe leidt dat kinderen een hostile
attribution bias ontwikkelen waardoor ze agressief gedrag gaan vertonen. Een moderator is
een variabele die de invloed van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele
beïnvloedt.
H3 The bridge to the psychopathologies
Diagnosis and classification
Bij het beschrijven van stoornissen kun je kiezen voor een categorische en een
dimensionele benadering. Bij een categorische benadering stel je criteria op om de diagnose
te krijgen en als je niet genoeg criteria hebt, krijg je de diagnose niet. Bij een dimensionele
benadering denk je niet in stoornissen, maar plaats je de losse symptomen van kinderen op
een continuüm waarmee je de intensiteit van de symptomen beschrijft.
The DSM
De DSM-IV-TR is gebaseerd op de categorische benadering. De DSM-IV-TR gebruikt een
multiaxial classification system om het gedrag van een kind te beschrijven. Dit zijn vijf
dimensies. (1) De eerste dimensie zijn klinische stoornissen, (2) de tweede dimensie zijn
stoornissen of problemen die hardnekkig je functioneren beïnvloeden. Denk aan
, persoonlijkheidsstoornissen en leerproblemen. (3) De derde dimensie zijn medische ziektes
die je (mentaal) welzijn beïnvloeden. (4) De vierde dimensie bestaat uit psychosociale en
omgevingsproblemen. Denk aan koude ouders of weinig vriendjes hebben. (5) De laatste
dimensie is het beoordelen van in hoeverre de persoon globaal functioneert.
Een zwakte van de DSM is dat het door de categorische benadering soms mensen
met verschillende symptomen in het hokje van deze stoornis plaatst wat de implicatie heeft
dat deze mensen dezelfde behandeling ontvangen. Een andere zwakte van de DSM is dat
het aanneemt dat symptomen hetzelfde blijven over tijd. Hoe symptomen veranderen over
tijd is de developmental dimension van een stoornis. Verder worden problemen die
voortkomen uit problematische relaties (bijvoorbeeld met de ouders) niet als klinische
stoornissen gezien in de DSM.
The ICD-10
De ICD-10 is wat wordt gebruikt in veel landen in plaats van de DSM gebruikt wordt. Ook de
ICD-10 bestaat uit zes dimensies of assen voor het psychologisch beoordelen van een kind.
(1) De eerste dimensie is het al dan niet vaststellen van een stoornis. (2) De tweede as is
het kijken naar vertragingen of afwijkingen in de ontwikkeling. Bijvoorbeeld een tragere
verbale ontwikkeling. (3) De derde as is het beoordelen van het intellectuele niveau van het
kind. (4) De vierde als is het kijken of het kind een medische conditie of ziekte heeft. (5) De
vijfde as is het onderzoeken of er sprake is van abnormale psychosociale situaties waarin
het kind leeft. Denk aan het overlijden van een ouder of vriend of gepest worden. (6) De
zesde as is het beoordelen van het globale psychologisch welzijn van de persoon.
Ook de ICD-10 heeft minder sterke punten. Hoewel bij het beoordelen van een kind
met de ICD-10 er wel wordt gekeken naar de cognitieve en motor ontwikkeling, wordt het
sociale en emotionele ontwikkelingsniveau buiten beschouwing gelaten. Een sterke kant van
de ICD-10 is dat het een duidelijke lijst bevat van alle psychosociale factoren die van
negatieve invloed kunnen zijn bij de vijfde as.
De ICD-10 en de DSM gebruiken dus allebei een classificatiesysteem. Dit heeft voor-
en nadelen. Een voordeel is dat het met een classificatiesysteem helder is welke
beschermende-, in stand houdende- en risicofactoren er zijn bij alle verschillende
stoornissen. Ook is het duidelijk voor onderzoekers over de hele wereld over welke
symptomen we het hebben als we het hebben over een stoornis, wat ervoor zorgt dat
steekproeven in verschillende stoornissen op elkaar lijken.
Er zijn ook nadelen aan het gebruiken van een classificatiesysteem. Zo hebben
beide de ICD-10 en de DSM een lage betrouwbaarheid - verschillende psychologen stellen
vaak verschillende stoornissen vast. Verder zijn er mensen die niet genoeg criteria van een
stoornis bevredigen en daardoor geen diagnose krijgen.
The DSM-PC
Een alternatief diagnostisch systeem wat geschikter is voor ontwikkelingspsychopathologie
is de DSM-PC. PC staat voor primary care. Dit is een boekje voor zorgverleners om ze te
helpen bij het zien en identificeren van psychosociale factoren die invloed kunnen hebben
op de kinderen die ze behandelen. Dit is gedaan omdat huisartsen kinderen vaak eerst zien
voordat ze doorverwezen worden naar de psychiatrie/psychologie. De DSM-PC is bedoeld
om deze zorgverleners een beeld te geven van welk gedrag onder de normale ontwikkeling
valt en welk gedrag als abnormaal gezien kan worden.
The empirically based approach
De DSM en de ICD zijn een top-down benadering, want de DSM en de ICD beginnen met
een theoretisch construct als ADHD en dan ga je data verzamelen om te kijken hoe goed het
label bij een kind past. De empirische benadering is daarentegen een bottom-up approach.