Aantekeneningen van de besproken lesstof voor het vak methode en technieken inclusief de kennisclips. Behandeld het boek onderzoeksmethode en effectonderzoek in de gedragswetenschappen.
Hoorcollege 1
Onderzoek van de week: (wordt gebruikt als voorbeeld om stof uit te leggen)
Gebruik van laptop in de college zaal. Er is een experiment gedaan met twee verschillende groepen. 1 groep
studenten die een laptop had en hierop aantekeningen maakte en 1 groep studenten die met pen en papier
aantekeningen maakte. Het bleek dat de studenten met pen en papier het college beter begrepen dan
degene die via de laptop aantekeningen maakte. De studenten die de laptop hadden maakte aantekeningen
letterlijk wat de docent zei terwijl de pen en papier groep moesten zoeken naar de kern van het verhaal.
Wat is onderzoek: Doelgerichte activiteit om nieuwe kennis op te doen voor het helpen oplossen van een
probleem. Er moet een probleem zijn.
Wetenschappelijk onderzoek:
1. Streven naar kennis en theorievorming : Je bent op zoek naar regelmatigheden. Op zoek naar een
theorie die geld in meerdere gevallen. Een algemene uitspraak die geld voor grote groepen.
2. Empirisch: Je kan het toetsen in de werkelijkheid. Waarnemingen van feiten. Er wordt iets gezegd
over wat daadwerkelijk zichtbaar is.
3. Systematisch m.b.v. methodologische spelregels: de uitspraak van de theorie moet toetsbare zijn.
Het moet controleerbaar zijn, je moet alles opschrijven wat je doet zodat anderen het kunnen
controleren, maar ook bijvoorbeeld je dataset openbaar maken zodat anderen het kunnen nadoen.
Het onderzoek moet repliceerbaar zijn, het onderzoek moet nagedaan kunnen worden. Het blijkt dat
slechts 40 procent van de onderzoeken het zelfde resultaat wanneer het onderzoek wordt ge
repliceert.
4. Voortbouwen op werk van voorgangers (cumulatief): Dit doe je door voordat je begint heel veel te
lezen en kijken wat er al is onderzocht. Het is een kunst nog iets nieuws te vinden, tegelijkertijd is
het heel waardevol om onderzoek te herhalen.
Twee benaderingen van wetenschappelijk onderzoek: Hoe onderzoek wordt gedaan, hangt af van het beeld
van de werkelijkheid.
Ontology: Hoe je naar de wereld kijkt
Epistemology: Hoe je tot nieuwe kennis komt, hoe je onderzoek doet
Methods: Hoe je precies data verzameld
Methodology: Wat de beste manier zou zijn om de data te verzamelen
*Niet de kern van het vak. Alleen weten dat hoe je onderzoek doet afhangt van hoe je aankijkt tegen hoe je
het beste tot kennis kan komen.
1. Empirisch analytisch: Ook wel kwantitatief onderzoek. Deze benadering is erg objectief en meten staat
centraal. Er is afstand tot de onderzoekseenheden, wanneer dit niet het geval is kan je als onderzoeker
beïnvloed worden of de onderzoekseenheden kunnen worden beïnvloed. Gedachtengang: meten is weten.
2. interpretatief: kwalitatief onderzoek. Het gaat hier om het begrijpen en dit is een subjectieve benadering.
Er is juist geen afstand tot de onderzoekseenheden.
* Veel onderzoeken maken gebruik van beide benaderingen in eenzelfde onderzoek.
Triangulate: Gebruik maken van meerdere benaderingen.
Belangrijk onderzoek het onderzoek is gedaan door een getantaliseerde vragenlijst. Dit is kwantitatief
onderzoek. Er bleek dat de ene groep beter scoorde dan de andere groep. Toen dit bekend was werd er een
nieuwe hypothese gevormd: “The researchers hypothesized that, because students can type faster than they
can write, the lecturer’s words flowed right to the students’ typing fingers without stopping in their brains for
substantive processing.” Ze dachten dat dit dus kon komen door de manier van informatieverwerking.
Vervolgens werden de aantekeningen van de studenten bekeken. Dit is een kwalitatieve manier van
onderzoek doen. Er is dus sprake van triangulatie.
,Twee typen wetenschappelijk onderzoek:
1. Fundamenteel: Gericht op het opdoen van nieuwe kennis. Er is ergens geen kennis van (probleem)
en er wordt kennis opgedaan om dit op te lossen. Wordt voornamelijk op de universiteit gedaan. –
empirische cyclus.
2. Praktijkgericht: Er is een praktijkprobleem wat opgelost dient te worden. Wordt vooral gedaan op
hbo en in de praktijk. – regulatieve cyclus
Nro: Nationaal regie onderwijsonderzoek. Probeert de kloof tussen fundamenteel en praktijkgericht
onderzoek te dichten. Maar praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Niet alleen de focus op
fundamenteel onderzoek bij de universiteiten meer een combinatie van.
Voorbeeld: Pestgedrag basisschool. Standpunt morele ontwikkeling heeft te maken met pestgedrag.
Bepaalde aspecten van de morele ontwikkeling zouden hier verband mee hebben, maar deze theorie was
nog niet echt getoetst. Eerste stap is fundamenteel onderzoek. Kijken of alle aspecten bijdragen. Uitkomst
was dat vooral 1 aspect hieraan bijdroeg. Toen praktijkgericht onderzoek. Kijken of wanneer er iets wordt
gedaan met dat ene aspect het pestgedrag dan afneemt en daarmee het praktijkprobleem verminderd.
Empirische cyclus:
1. Observatie: je constateert een probleem. Er is een
gevoel van een probleem en vraagt in je omgeving of
anderen dit ook ervaren.
Belangrijk onderzoek je merkt dat steeds mee
studenten een laptop hebben tijdens college en dit
storend is. Gaat dit ook bij andere docenten navragen.
2. Inductie: Uit je waarnemingen doe je een algehele
uitspraak.
Belangrijk onderzoek studenten met een laptop
scoren slechter dan studenten uit anderen jaren die met pen en papier aantekeningen maakte.
3. Deductie: Hypothese formuleren. Toetsbare verwachting. Meer specifieke uitspraak.
Belangrijk onderzoek Ik verwacht dat studenten met een laptop een slechtere score halen op het
tentamen dan studenten die met pen en papier werken.
4. Toetsing:
5. Evaluatie:
Belangrijk onderzoek Je ziet dat studenten met pen en papier hoger score dan met laptop. Je kan
dan weer opnieuw naar stap 1 door bijvoorbeeld te kijken of er verschil zit in aantekeningen.
Voorbeeld deductie theorie:
Theorie: “Alle vogels kunnen vliegen.”
Aanname: Dit is een vogel.
Hypothese: Deze vogel kan vliegen.
Empirische waarneming: Dit is een vogel,
maar het vliegt niet!
Toetsing: Hypothese is gefalsificeerd
Evaluatie: Conclusie: ‘Geen vogel’ of
‘In tegenspraak met theorie
Kwalitatief onderzoek zit tussen observeren en inductie. Meer bezig met het ontwikkelen van hypothese en
niet van toetsen hypothese hier is kwantitatief.
Holistisch is kwalitatief onderzoek.
, Onderzoeksplan: Wat je als onderzoeker maakt voordat je het
onderzoek gaat uitvoeren.
Probleemstelling: doel en vraagstelling. Waarom het
onderzoek en wat ga je onderzoeken.
Onderzoeksontwerp: Hoe ga je onderzoeken wat je wil
onderzoeken?
Hoe begint een onderzoek: vage en globale probleemstelling.
- Verheldering van probleem, inperking
- Eventueel nieuwe gegevens verzamelen
- Doelstelling we willen inzicht krijgen in
- Relevant en uitvoerbaar
- Ethische aspecten meenemen
De onderzoeksvraag:
- Beschrijvend: Wie koopt biologisch vlees? Wat voor …, welke, wanneer?
- Verklarend: Waarom kopen consumenten biologisch vlees in plaats van niet biologisch vlees?
Waardoor?
- Voorspellend: Wat gebeurt er met het aantal consumenten dat biologisch vlees koopt als gevolg van
prominentere plaatsing in de supermarkt? Tot welke … leidt?
Kwantitatieve onderzoeksvragen:
- Frequentievragen: Hoeveel …? Hoe vaak?
- Verschilvragen: In welke mate is er een verschil in/tussen?
- Samenhangvragen: Is er een relatie tussen … en …?
Kenmerken goede vragen:
- Relevant: Sluit aan bij probleem- en doelstelling. Het is duidelijk waarom je onderzoek doet.
- Specifiek: Beantwoordbaar/ onderzoekbaar (het onderzoek moet haalbaar zijn). Bevat belangrijkste
kenmerken van je onderzoek.
Variabele:
Slechte kwantitatieve onderzoeksvragen:
- Waarom - & Hoe komt het – vragen. Te vaag/globaal/te breed wel kwalitatief onderzoek
- Hoe kunnen we – vragen. Beleidsvraag.
- Normatieve/esthetische/ethische vragen. Niet te beantwoorden m.b.v. onderzoek.
Voorbeeld:
Gymnastieklessen: Een belangrijk doel van de gymnastieklessen is – naast het enthousiast maken voor sport
en bewegen – dat de leerlingen gedurende de gehele gymles actief bezig zijn. Maar door uitleg en
organisatie gaat vaak veel tijd verloren. Leerlingen luisteren naar een instructie, staan te wachten of zijn om
andere redenen niet actief bezig. De organisatie en groepsvorming in een les kunnen zeer bepalend zijn voor
de tijd dat leerlingen actief aan het bewegen zijn. Hierbij kun je denken aan bijvoorbeeld het werken in drie
vakken versus klassikale gymles.
Probleem? Doelstelling?
Wat is een goede kwantitatieve onderzoeksvraag?
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper verenaverena. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.