HOOFDSTUK 8
Basisstof 1
Het verhaal over het ontstaan van industrie begint op het platteland. Dankzij nieuwe technieken en
werktuigen nam in de achttiende eeuw de opbrengst per boer steeds meer toe. Daardoor werden
mensen ouder, nam de bevolkingsomvang toe. Er was steeds meer voedsel per persoon
beschikbaar en daardoor daalden de voedselprijzen en dat maakte het voor de boeren steeds
moeilijker om hun pacht te betalen. Al eeuwenlang deden boeren in rustige tijden aan
huisnijverheid.
De uitvindingen begonnen klein zoals de schietspoel. Andere uitvindingen bestonden uit machines
die een hele kamer vulden. Ook werden manieren bedacht om die machines niet met spierkracht
aan te drijven, maar met waterkracht en, later, stoomkracht. Grote machines pasten niet in een
woonhuis, waardoor de productie erg verplaatst naar grote fabrieksruimten.
De stroom mensen die naar de stad trok, werd nog groter. De urbanisatie ging hand in hand met
de bouw van nieuwe fabrieken, die arbeiders nodig hadden. Zo ontstond een industriële
samenleving. Het proces van het ontstaan van industriële productie noemen we de industriële
revolutie.
Fabrikanten in Europa en Noord-Amerika streefden naar zoveel mogelijk winst. Een gevolg van dit
industrieel kapitalisme was dat ze steeds meer wilden produceren, daarvoor hadden ze
grondstoffen nodig en afzetmarkten. Het modern imperialisme zorgde ervoor dat Afrika in hoog
tempo werd gekoloniseerd. Om conflicten te voorkomen besloten Engeland, Frankrijk en
Duitsland in 1885 in Berlijn bij elkaar te komen om Afrika te verdelen.
Westerse volken beschouwden zichzelf en hun beschaving als superieur aan de aan de Afrikaanse
en Aziatische beschavingen. Een van de oorzaken daarvan was het nationalisme, een verschijnsel
dat zich in de negentiende eeuw overal in Europa ontwikkelden.
Nederland deed niet mee aan de race om Afrika, maar wel aan het modern imperialisme.
Basisstof 2
Door de snelle industrialisatie groeiden industriesteden. Woningen voor mensen die naar de stad
verhuisden werden vaak haastig gebouwd met weinig aandacht voor comfort, hygiene en
bewegingsruimte. Arbeidersgezinnen brachten avonden en nachten door in gehorige, vochtige en
na verloop van tijd verkrotte woningen, dicht op elkaar in kleine ruimten waar ouders en kinderen
samen in een kamer sliepen. Ook de werkomstandigheden waren slecht, lonen waren laag. Weinig
kinderen gingen naar school, ze werden niet oud.
Vanuit de samenleving nam de bezorgdheid over de slechte leefomstandigheden onder arbeiders
wel toe. In de media en binnen de overheid werd volop gediscussieerd over deze vragen, die men
omschreef als de sociale kwestie.
Arbeiders hadden weinig invloed op hun evenomstandigheden. Er waren meer werkzoekenden
dan banen, dus wie de arbeidsvoorwaarden ter discussie stelden, werd snel ontslagen. Om
samen sterk te staan, werden vakbonden opgericht. Vaak werden deze verboden, omdat de
overheid vakbonden zag als een belemmering van de vrije economie. Halverwege de negentiende
eeuw ontstond bovendien een nieuwe politiek-maatschappelijke stroming. Het socialisme stond
voor het verbeteren van de levensomstandigheden van arbeiders door betere lonen, betere huizen
en vooral gelijke rechten voor arbeiders te eisen. Dat laatste maakt van het socialisme een
emancipatiebeweging.
Marx en Friedrich Engels leggen uit dat de mensheid altijd in twee groepen verdeeld was
geweest: een kleine, rijke, machtige groep en een grote, arme, machteloze groep. Door het
industrieel kapitalisme was die tweedeling versterkt en die ontwikkeling zou zich voortzetten. De
bourgeoisie zou steeds rijker en machtiger worden, ten koste van het proletariaat. Er was volgens
Marx en Engels maar 1 oplossing voor deze klassenstrijd: een revolutie waarin het proletariaat de
macht moest grijpen.
Sommige socialisten vonden een revolutie een te zwaar middel. De heilstaat kon ook worden
bereikt via parlementaire weg, meenden deze sociaaldemocraten. Als de overheid wetten maakte