WEEK 4
Wat is de Europese interne markt?
● Art. 26 lid 2 VWEU: de 4 vrijheden
- ‘De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije
verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd
volgens de bepalingen van de Verdragen.’
4 Elementen die de Europese interne markt samen zo bijzonder maken:
1. Gemeenschappelijke buitengrenzen
- douane- unie (invoertarieven etc gelijk)
2. Marktintegratie is zeer breed
- vier vrijheden
- mededingingsregels
3. Marktintegratie is zeer diep
- niet alleen negatieve integratie, maar ook positieve integratie →
- Negatieve integratie (vrij verkeer van goederen, personen, kapitaal en
diensten en mededingingsregels): verbodsbepalingen
- Positieve integratie (harmonisatie van nationale wetgeving)
- interpretatie van het Hof van Justitie → de vier vrijheden vrij breed en diep
geïnterpreteerd
4. Het rechtskarakter van de regels van de interne markt
- doorwerking en inroepbaarheid van de regels van de interne markt in de
nationale rechtsordes (COSTA/ ENEL)
Vrij verkeer van goederen
- tarifaire belemmeringen: art. 30 VEU en art. 110 VWEU: alle maatregelen, die op
basis van een tarievenstructuur eigen producten beschermen tegen concurrentie van
buitenlandse producten. → invoerrechten, import- en export subsidies.
- non- tarifaire belemmeringen: art. 34, 35, 36 VWEU: zijn belemmeringen in de zin
van administratieve voorschriften (geen heffingen, want dat zijn tarifaire
belemmeringen), die door de exporterende of importerende lidstaat worden
opgesteld om de in- of uitvoer te beperken. → regels die lidstaten stellen die niet van
fiscale aard zijn, maar op een andere manier het bemoeilijken om goederen in- of uit
te voeren van de ene lidstaat naar een andere lidstaat.
➔ GEEN horizontale werking (geschil tussen particulieren)
➔ Artikelen zijn gericht tot de overheid
Tarifaire belemmeringen (art. 30 en 110 VWEU)
Art. 30 VWEU
● in- en uitvoerrechten en ‘heffingen van gelijke werking’ zijn verboden. (van gend en
loos)
- GEEN uitzonderingen → het verbod is absoluut
1
,Art. 110 VWEU
● discriminatie verboden tussen: (belastingheffing)
- gelijksoortige producten (bv: filtersigaretten en donkere sigaretten; haast
identiek) als er tussen gelijksoortige producten een hogere belasting wordt
geheven op het ingevoerde product, wat gelijksoortig is aan het binnenlandse
product → in strijd met art. 110 VWEU.
- concurrerende producten (bv: bier en wijn; concurreren op de markt, maar
niet per se gelijksoortig) → het doel: de hogere belasting op het ingevoerde
concurrerende product, beschermt de binnenlandse productie.
● Lidstaten mogen wel onderscheid maken tussen producten in hun belastingheffing
op grond van objectieve criteria (dus hogere belastingen heffen op bepaalde
producten)
➔ Arrest Outokumpu Oy (r.o 30- 33)
➔ Lidstaten zijn vrij om aan de hand van objectieve criteria, zoals de aarde van
de gebruikte grondstoffen, voor bepaalde producten, zelfs al zijn zij
gelijksoortig in de zin van art. 110 VWEU, verschillende belastingtarieven te
hanteren. → Groene en grijze stroom (r.o 30- 33)
Verschil art. 30 en art. 110 VWEU
● Outokumpu Oy arrest
- art. 30 en 110 VWEU zijn niet cumulatief van toepassing (het een of de ander)
- r.o 20: art. 110 VWEU is van toepassing als een heffing deel uitmaakt van een
algemeen stelsel van binnenlandse belastingen
- r.o 27: als de last in feite uitsluitend op ingevoerde producten komt te rusten,
dan pas is art. 30 VWEU van toepassing.
Outokumpu Oy
● Mag een lidstaat een hogere binnenlandse belasting heffen op ‘grijze’ stroom dan op
‘groene’ stroom, ook al wordt in die lidstaat overwegend groene stroom
geproduceerd en grijze stroom ingevoerd vanuit een andere lidstaat?
Ja, lidstaten mogen een gedifferentieerd belastingstelsel invoeren op goederen uit
milieuoverwegingen, als dit gebeurt op grond van objectieve criteria, zoals het
productieproces. Hierbij is wel rechtstreekse én indirecte discriminatie verboden.
Een binnenlandse belasting (artikel 110 VWEU) maakt een gedifferentieerd tarief op zich wel
mogelijk, mits op objectieve gronden en zonder buitenlandse energie te discrimineren, zie
Outokumpu, r.o. 31 en 34.
Het hof stelt vast dat de accijns deel uitmaakt van een algemeen stelsel van belastingheffing
die zowel geldt voor ingevoerde als in het binnenland geproduceerde elektriciteit. Het hof
komt tot de conclusie dat het feit dat de accijns op ingevoerde elektriciteit bij de invoer wordt
geheven niet betekent dat hij wegens grensoverschrijding wordt geheven, en dat er dus
geen sprake is van een heffing van gelijke werking. Het hof is daarom van oordeel dat hier
sprake is van een binnenlandse belasting als bedoeld in art. 110 VWEU.
2
,Hoewel het hof erkent dat dergelijke differentiaties zijn toegestaan met het oog op het
bevorderen van milieuvriendelijke productie, komt hij toch tot de conclusie dat artikel 110
VWEU is geschonden, omdat de belasting op het ingevoerde product, zij het slechts in
sommige gevallen, zwaarder wordt belast, omdat de belastingen op verschillende manieren
en volgens verschillende modaliteiten worden berekend. Het is dus niet toegestaan over in
het binnenland geproduceerde elektriciteit een accijns te heffen die deel uitmaakt van een
nationale belastingregeling over energiebronnen en waarvan het tarief verschilt naargelang
de productiemethode, terwijl voor ingevoerde elektriciteit een eenvormig tarief geldt en dus
niet gedifferentieerd wordt naar productiemethode, ook als dit eenvormig tarief lager is dan
het hoogste tarief voor in het binnenland geproduceerde elektriciteit.
Non- tarifaire belemmeringen
→ regels die lidstaten stellen die niet van fiscale aard zijn, maar op een andere manier het
bemoeilijken om goederen in- of uit te voeren van de ene lidstaat naar een andere lidstaat.
● Art. 34 VWEU
- ziet op belemmeringen voor de invoer van goederen: ‘Kwantitatieve
invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de
lidstaten verboden.’
● Art. 35 VWEU
- ziet op belemmeringen voor de uitvoer van goederen
Kern of gedachte achter art. 34 en 35 VWEU is meestal protectionisme van eigen producten,
zodoende heeft art. 35 een veel minder praktisch gewicht (namelijk uitvoer).
● Art. 36 VWEU
- verdragsuitzonderingen voor inbreuken van alléén art. 34 en 35 VWEU (dus
bv niet bij verkeer van diensten etc).
- art. 36 VWEU is limitatief
Kwantitatieve in- en uitvoerbeperkingen
● Wat is een kwantitatieve in- of uitvoerbeperking? (discriminerend karakter)
- Een limiet op het aantal goederen dat mag worden ingevoerd door de ene
lidstaat naar de ander: maatregelen ‘die de invoer, uitvoer of doorvoer geheel
of ten dele beletten’
- Een invoerverbod valt hier dus ook onder, aangezien de kwantiteit op 0 wordt
gezet
- Doel/ idee → binnenlandse markten te beschermen
Het begrip ‘maatregel van gelijke werking’ in de zin van art. 34 VWEU
- Zaak Dassonville
- Verkoop whiskey in Brussel zonder ‘certificaat van echtheid’
- Definitie ‘maatregel van gelijke werking’ in r.o 5:
De Dassonville formule
● ‘iedere handelsregeling der lidstaten’ die
→ al het doen en laten van de (lokale) overheid (Spaanse aardbeien arrest)
3
, ● ... ‘al dan niet rechtstreeks’
→ niet enkel de maatregelen die aan de grens worden genomen
(Reinheitsgebot)
● ‘daadwerkelijk of potentieel’
→ daadwerkelijk negatief effect op de handel hoeft niet te worden
aangetoond (Foie gras)
Ook geen de minimis → hoeft geen significante belemmering te zijn
● de handel tussen lidstaten ‘kan belemmeren’
→ belemmeringstoets
Doel is niet relevant, het gaat om het effect van de maatregel
Veel regels kunnen dus in beginsel worden aangemerkt als regels van gelijke
werking → verkeersregels, reclamecampagnes, demonstraties.. etc
…..moet worden aangemerkt als een maatregel van gelijke werking.
Dus niet alleen discriminerende maatregelen, maar ook maatregelen die de handel
belemmeren tussen de lidstaten vallen onder de definitie. In Dassonville gaf het HvJ een
zeer ruime interpretatie aan het verbod in artikel 34 VWEU.
→ Maatregel van gelijke werking? → Ook keck- check doen.
Cassis de Dijon - het beginsel van wederzijdse erkenning
● Verbod verkoop likeur met te laag alcoholpercentage (producteis) → in strijd met art.
34 VWEU
● In Cassis de Dijon bepaalde het HvJ dat er naast de verdrags uitzondering van
artikel 36 VWEU nog andere uitzonderingen op het beginsel van vrij verkeer van
goederen bestaan, de zogenaamde 'Rule of Reason'-uitzonderingen. Betekende dit
dat Duitsland deze zaak won? → Nee, want het HvJ vond de betrokken Duitse
wetgeving niet evenredig. Vermelding van het alcoholpercentage had volstaan, in
plaats van een verbod.
● Hof van Justitie introduceert het beginsel van wederzijdse erkenning:
- Als een product aan de regels van de lidstaat van oorsprong voldoet (‘regulier
geproduceerd en verhandeld’) dan moet de lidstaat van invoer het product op
de eigen markt toelaten (en daarmee erkennen dat de regelgeving van de
lidstaat van oorsprong volstaat)
- Tenzij die lidstaat ‘een geldige reden’ kan aanvoeren (een beroep kan doen
op een rechtvaardigingsgrond, de rule of reason, of een uitzondering in art.
36 VWEU)
Is een product (vruchtenlikeur) in een andere lidstaat (Frankrijk) rechtmatig geproduceerd en
op de markt gebracht, dan is het de lidstaat van invoer (Duitsland) in beginsel (behoudens
een rechtvaardigingsgrond) niet toegestaan om zijn eigen wetgeving op het product toe te
passen.
De betekenis van het arrest Cassis de Dijon ligt vooral in de criteria die het Hof geeft ten
aanzien van uitzonderingen die mogelijk zijn op het vrije verkeer van goederen. Er zijn meer
rechtvaardigingsgronden dan de gronden die expliciet genoemd worden in het huidige artikel
36 VwEU. Dit wordt wel de Rule of reason genoemd. Meerdere, nog nader te definiëren,
publieke belangen konden in de toekomst worden erkend als ‘Rule of Reason’-belangen.
4